29 991
Wijziging van de mediawet in verband met het bevorderen van een gezamenlijke strategie en duidelijke regie met betrekking tot de programmering van de landelijke publieke omroep, alsmede het aanbrengen van een helderder afbakening tussen toezicht, bestuur en professionele werkprocessen binnen de organisatie van de landelijke publieke omroep

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 25 maart 2005

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

I Algemeen 1

1 Inleiding 1

2 Planning en relatie met lange termijn visie 2

3 Scheiding van bestuur en toezicht 4

4 Positie netcoördinatoren 5

5 Pluriformiteit 6

6 Prestatiecontract 7

7 Programmaversterkingsbudget 8

II Artikelsgewijze toelichting 9

I. ALGEMEEN

1 Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel om te komen tot wijziging van de Mediawet inzake sturing van de publieke omroep. Deze leden plaatsen kanttekeningen bij de onderbouwing om het wetsvoorstel nu te behandelen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij steunen de ontvlechting van de bestuurlijke invloed van de voorzitters van de omroepverenigingen en de controlerende taken van de Raad van Toezicht.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Het kabinet stelt met dit wetsvoorstel voor prestatieafspraken tussen omroep en overheid te introduceren, de regierol van de raad van bestuur – en in mandaat de netcoördinatoren – te versterken en de bestuurlijke organisatie zodanig te hervormen dat een (van de uitvoerende omroep) onafhankelijke raad van toezicht ontstaat. De leden van de VVD-fractie steunen deze maatregelen op hoofdlijnen en achten het wenselijk dat deze op korte termijn gerealiseerd worden.

De leden van de SP-fractie hebben met veel twijfels kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Deze leden vragen zich af in hoeverre deze wetswijziging ter bevordering van regie en gezamenlijke strategie van de publieke omroep in voldoende mate rekening houdt met de toekomstvisie op de publieke omroep en het medialandschap.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel hetgeen beoogt een gezamenlijke strategie en duidelijke regie met betrekking tot de programmering van de landelijke publieke omroep te bevorderen en een helderder afbakening tussen toezicht, bestuur en professionele werkprocessen aan te brengen binnen de organisatie van de landelijke publieke omroep. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat dit wetsvoorstel voortvloeit uit de resultaten van het onderzoek uitgevoerd door de commissie Rinnooy Kan en slechts ziet op het verbeteren van de prestaties van de publieke omroep op de korte termijn. Deze leden hechten er aan ook bij onderhavig wetsvoorstel vooraf op te merken dat voor hen de pluriformiteit van de publieke omroep en het feit dat de omroepvereniging op dit moment nog een maatschappelijke verankering vindt in een substantieel aantal leden buitengewoon belangrijk is. Mede over dit element hebben de leden van de ChristenUnie-fractie een aantal vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij erkennen de noodzaak om te komen tot een slagvaardiger organisatie van de publieke omroep, ook in het licht van de toenemende concurrentie in de wereld van de media. Met het oog daarop hebben zij vooral vragen over de proportionaliteit van de voorgestelde maatregelen.

2 Planning en relatie met lange termijn visie

Waarom, zo stellen deze leden van de CDA-fractie, wordt niet gewacht tot de toekomstvisie op het publieke bestel in de Kamer behandeld wordt? Het is toch nog steeds de bedoeling dat een voorstel over de toekomst van het publieke bestel vóór het zomerreces van 2005 aan de Kamer gezonden zal worden? Ook de Raad van State stelt dit als belangrijk kritiekpunt. De leden van de CDA-fractie vinden het op gelegenheidswetgeving lijken en willen, zoals ook de Raad van State aangeeft, dit wetsvoorstel in samenhang met de toekomstvisie op het publieke bestel behandelen.

De Raad van State vindt bovendien dat aan de voorgestelde bestuurlijke ingreep geen heldere motivering ten grondslag ligt. De ernst van de situatie wordt in de ogen van de fractie onvoldoende uitgelegd en er wordt niet aangegeven waarom er niet gekozen kan worden voor maatregelen binnen het huidige wettelijke kader. De vigerende Mediawet biedt in de ogen van de leden van de CDA-fractie mogelijkheden om verbeteringen te bereiken. Deelt de regering in algemene zin de visie van deze leden?

De leden van de PvdA hebben grote twijfels bij de onderdelen van het wetsvoorstel waarmee de regie op de netprogrammering geheel in handen van de Stichting wordt gelegd. Deze leden onderschrijven het belang van een sterkere regie, zodat sterke, duidelijk geprofileerde netten worden gecreëerd. Een belangrijk punt van discussie ten aanzien van de lange termijn zal ongetwijfeld de vraag zijn in wiens handen de regie gelegd moet worden en op welk niveau (programma, net, merk of totale bestel). De leden van de PvdA-fractie menen dat de regering met de betreffende onderdelen van het voorliggende wetsvoorstel vooruitloopt op die discussie. Een soortgelijk oordeel uitte de Raad van State. Is de regering het met deze leden eens dat het ongewenst is op dit moment vooruit te lopen op de fundamentele discussie over het omroepbestel? Waarom is deze wetswijziging op dit moment noodzakelijk? Kan de regering toelichten waarom de huidige wettelijke voorschriften op korte termijn onoverkomelijke problemen opleveren, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering met dit wetsvoorstel reageert op de vernietigende conclusies van de visitatiecommissie aangaande de falende samenwerking tussen de omroepen. De leden van deze fractie juichen die reactie toe: het rapport van de visitatiecommissie bevestigde voor deze leden dat binnen de publieke omroep volstrekt inefficiënt en ineffectief met belastinggeld wordt omgesprongen. Deze leden delen de opvatting van het kabinet dat voor de noodzakelijke organisatorische verandering op korte termijn wetswijziging nodig is, aangezien de organisatie van de publieke omroep wettelijk is vormgegeven. De conclusies van de visitatiecommissie nopen echter tot meer dan organisatorische actie op korte termijn. De ernst van de situatie noopt ook tot een meer fundamentele hervorming en heroverweging van de publieke omroep. Deze leden zien dan ook halsreikend uit naar de kabinetsvisie die gericht is op de taak en organisatie van de publieke omroep op lange termijn. De leden van de VVD-fractie betreuren het zeer dat in voorliggend wetsvoorstel niet al een voorzichtige stap is gezet naar verdergaande hervorming. Enkele maatregelen, bijvoorbeeld rondom commerciële activiteiten van de publieke omroep en uitzendrechten van sport, hadden op korte termijn zonder de huidige kaders van het bestel veel schade te berokkenen kunnen worden ingevoerd.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de wetsvoorstellen voor de korte termijn zullen ingrijpen in het functioneren van de publieke omroep en deze voorstellen lopen dan niet alleen vooruit op eventuele lange termijn beslissingen, maar kunnen deze beslissingen ook beïnvloeden. Wat is de visie van de regering op de relatie tussen beide processen, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de huidige raad van bestuur en de omroepen op dit moment al een nieuwe werkwijze ontwikkelen, mede gedwongen door de bezuinigingsronden. De regering stelt deze inspanningen graag wettelijk te willen ondersteunen. Daarbij wordt opgemerkt dat de invloed van de wet op de beleidscyclus beperkt is. Het blijft vooral, zo stelt de regering, een kwestie van interne organisatie. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom het desalniettemin noodzakelijk is om de Mediawet voor de korte termijn te wijzigen?

De leden van de SGP-fractie constateren in de voorliggende voorstellen een sterke centraliserende tendens ten koste van de invloed van de omroeporganisaties. Zij vragen de regering de noodzaak van de gekozen ingrijpende aanpak nader te motiveren, mede gezien de verbeteringen die nu reeds in gang zijn gezet. Kan worden volgehouden dat «de verhoudingen tussen het geheel en de delen in de kern dezelfde blijft»? Ook vragen zij of (de uitkomst van) het beoogde debat over de toekomst van de publieke omroep wel los kan worden gezien van de nu voorgestelde ingrepen.

3 Scheiding van bestuur en toezicht

Deelt de regering met de leden van de CDA-fractie de mening dat de directe invloed van leden op het publieke bestel als geheel wordt gemarginaliseerd? In het wetsvoorstel krijgen omroepen een plaats in een nieuw te vormen college van omroepen. Hoe staat de regering tegenover het idee om wettelijk te verankeren dat omroepverenigingen het recht krijgen om één van de leden van de raad van toezicht voor te dragen. Hoe oordeelt de regering over de suggestie om in plaats van de omroepvoorzitters een lid van de vereniging, niet zijnde een bestuurslid, in de Raad van Toezicht te laten plaatsnemen, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie vragen aandacht voor de benoemingswijze van de leden van de raad van toezicht. De leden van de raad van toezicht hebben een controlerende taak en dragen daarmee verantwoordelijkheid voor het functioneren van de raad van bestuur. De leden van de raad van toezicht hebben derhalve een sterke invloed op het beleid van de publieke omroep en daarmee op zowel de inhoud van programma's die door de NOS worden verzorgd als de taken op het gebied van de programmering. In het buitenland, zoals bijvoorbeeld Groot-Brittannië en België, zijn benoemingen van leden van de bestuurlijke en toezichthoudende organen van de publieke omroep omkleed met waarborgen om politieke onevenwichtigheid binnen de publieke omroep te voorkomen. Vanwege de bijzondere functie van de publieke omroep hechten de leden van deze fractie aan de nodige waarborgen om te voorkomen dat de regering, van welke politieke kleur dan ook, middels een politieke benoeming de inhoudelijke koers van de publieke omroep kan beïnvloeden. Kan de regering deze leden verduidelijken op welke criteria leden voor de raad van toezicht door de regering worden geselecteerd? Is de regering bereid dergelijke criteria in de wet op te nemen, zodat een objectieve, transparante benoemingsprocedure wordt gegarandeerd, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie constateren dat er een onafhankelijke raad van toezicht komt en de omroepen een plaats krijgen in een nieuw te vormen college van omroepen (college van voorzitters). Via een wettelijke procedure wordt verzekerd dat de inzichten van het college meewegen bij de besluitvorming inzake het concessiebeleidsplan, de prestatieafspraken met de overheid, de netprofielen en contracten die van belang zijn voor de gezamenlijke publieke omroep. De onafhankelijke raad van toezicht heeft evenwel het laatste woord. Dit betekent concreet dat bij verschil van inzicht tussen de raad van bestuur en het college van voorzitters, de raad van toezicht knopen doorhakt. De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van deze gewijzigde invulling van het instemmingsrecht van het college. Deze leden vragen waarom niet is besloten bij verschil van inzicht tussen de raad van bestuur en het college van voorzitters, de raad van bestuur de knoop te laten doorhakken? In hoeverre strookt voorliggende gewijzigde invulling van het instemmingsrecht van het college met de tevens in dit wetsvoorstel geformuleerde doelstelling bestuur en toezicht te scheiden?

De leden van de SP-fractie vragen zich af hoe de regering een verdere centralisering van het bestuur in de richting van de raad van bestuur en netcoördinator ziet, in het licht van haar eigen toekomstvisie en het toekomstig toenemend belang van «on demand» tv?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de raad van toezicht wordt hervormd. Selectie van de leden zal geschieden op basis van diverse deskundigheden (zoals bedrijfseconomische en juridische deskundigheid). Het kabinet kiest er nadrukkelijk niet voor om een deel van de leden te benoemen op voordracht van maatsschappelijke organisaties. Deze leden vragen of daarmee niet tekort wordt gedaan aan het belang dat het kabinet hecht aan de maatschappelijke verankering van publieke omroep, nu de voorzitters van de omroepverenigingen zijn verwezen naar het college van omroepen.

De leden van de SGP-fractie erkennen dat de voorgestelde maatregelen een effectief middel zijn om te komen tot een slagvaardiger organisatie. Zij vragen in hoeverre de publieke omroep bereid is om deze wijzigingen ook zonder nadere regelgeving door te voeren. Ook vragen zij voor welke ingrepen hoe dan ook wetswijziging nodig is.

De leden van deze fractie constateren dat de beoogde raad van toezicht geen vertegenwoordiging vanuit de omroepen kent en vergaande bevoegdheden krijgt. Zij erkennen uiteraard de noodzaak van een onafhankelijke wijze van toezicht. Dat neemt niet weg dat zij het, mede met het oog op het noodzakelijke draagvlak, van belang vinden dat ook in de raad van toezicht een voor de omroepverenigingen acceptabele vertegenwoordiging wordt verwezenlijkt en niet (alleen) in een apart orgaan dat weliswaar bepaalde bevoegdheden heeft, maar te allen tijde ondergeschikt blijft aan de beoogde raad van toezicht.

4 Positie netcoördinatoren

De leden van de VVD-fractie constateren dat de wetswijziging onder meer beoogt de netcoördinatoren namens de raad voor bestuur toe te rusten met een aantal bevoegdheden om gezamenlijk programmabeleid te realiseren. De raad van bestuur gaat zelf de coördinator kiezen. De leden van deze fractie steunen die maatregelen met het oog op een betere centrale aansturing van de publieke netten.

Aan welke criteria toetsen netcoördinatoren bij de evaluatie van programma's? Zijn die evaluatierapporten openbaar? Zo neen, waarom niet?

Het kabinet acht het logisch dat de leden van de netredactie inspraak hebben bij het sollicitatieproces en legt zulks vast in de mediawet. Waarom is het logisch dat de leden van de netredactie inspraak hebben bij het sollicitatieproces? Waarom is gekozen voor wettelijke verankering van een proces dat zich klaarblijkelijk vanzelfsprekend voltrekt, zo vragen deze leden zich af.

De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven welke maatregelen tot nu toe binnen de publieke omroep zijn genomen om doublures in de programmering tegen te gaan? Om concurrentie te voorkomen tussen publieke programma's die zich richten op dezelfde kijkersgroepen op hetzelfde tijdstip? Deelt de regering de mening van de leden dat daar nog winst te behalen valt en dat dit punt meer actie verlangt?

De leden van deze fractie constateren dat de wet de bevoegdheden van de netcoördinatoren aanscherpt. Kan de regering uiteenzetten tot welke verbeteringen verschuivingen in verantwoordelijkheid en bevoegdheden naar netcoördinatoren tot nu toe hebben geleid? Kan de regering concrete voorbeelden noemen? Zo neen, waarom niet? Deze leden lezen dat de regering het cruciaal vindt dat de programma's worden ingepast in een herkenbaar en samenhangend programma aanbod. Wanneer de regering spreekt van een herkenbaar en samenhangend programma aanbod spreekt zij dan over de content of doelt zij tevens op de programmaschema's? Op basis van welk onderzoek of welke argumenten komt de regering tot de conclusie dat een herkenbaar en samenhangend programma aanbod van cruciaal belang is? Wat wordt met dit middel bereikt? Kan de regering onderzoeksresultaten op het gebied van kijkcijfers, doelgroepenbereik en waardering noemen? Ook hier de vraag: hoe dient dit bezien te worden in het toenemende belang van «on demand tv»?

De leden van de SP-fractie vragen de regering op welke gronden een netcoördinator een programma kan weigeren en in welk stadium? Kan dit leiden tot het in de prullenbak verdwijnen van een volledig geproduceerd programma? Zo ja, deelt de regering de mening dat dit onwenselijk is?

Het kabinet wil ervoor waken dat de afspraken leiden tot bureaucratisch en strategisch gedrag. De leden van deze fractie vragen de regering concreet aan te geven hoe zij dit zal voorkomen.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het kabinet de bestelbevoegdheid van de netcoördinator niet apart en via een nieuwe bepaling in de Mediawet wil introduceren. Het kabinet is van oordeel dat deze weg alleen in uiterste gevallen bewandeld zou mogen worden. De leden van deze fractie vragen of deze bestelbevoegdheid betekent dat de netcoördinator ook bij andere dan de publieke omroepen programma's kan laten maken? Zo ja, ontstaat daardoor niet een onwenselijke vermenging tussen private en publieke financiering, vragen deze leden.

5 Pluriformiteit

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Raad van State stelt dat de ingreep mogelijk beperkende effecten op de identiteit van de omroepen heeft en ten koste gaat van de pluriformiteit van het bestel. De regering noemt in een reactie de vrijheid van de omroepverenigingen een «vrijheid in gebondenheid», maar het is de leden niet duidelijk hoe dit precies beoordeeld moet worden.

De leden van deze fractie vinden de identiteit van de omroepen als vorm van externe pluriformiteit van fundamenteel belang voor het publieke bestel. In dit verband herinneren deze leden aan de aangenomen motie1 die in het kader van de OCW-begroting 2006 werd ingediend. Kan de regering duiden hoe de strekking en het hart van de aangenomen motie moet worden geduid in het licht van de passage dat er sprake is van «vrijheid in gebondenheid»?

Het duidelijk profileren van een net vraagt volgens de leden van de PvdA-fractie om regie op programma-inhoud. Dat kan onder andere worden geleerd van de succesvolle profilering van enkele commerciële zenders. Onderkent de regering het risico dat de netcoördinator probeert invloed uit te oefenen op de inhoud van programma's van de omroepen? Onderschrijft de regering dan niet de kritiek van de Raad van State dat de maatregelen ten koste kunnen gaan van de pluriformiteit?

Is het met de huidige wettelijke voorschriften niet mogelijk om tot sterke geprofileerde netten te komen?

Waarom is er niet voor gekozen om de publieke omroep en de omroepverenigingen zelf de bestaande vergader- en werkprocessen te laten verbeteren teneinde slagvaardiger te kunnen besluiten? Waarom is er niet voor gekozen om de raad van bestuur en de omroepverenigingen netcharters en prestatieafspraken te laten afsluiten zonder dit uitdrukkelijk in de wet vast te leggen, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de raad van bestuur van de publieke omroep tot op heden zeer defensief reageert. Kan de regering aangeven welke actie de raad van bestuur tot nu toe ondernomen heeft om bijvoorbeeld de dalende kijkcijfers tegen te gaan?

De regering stelt dat het wetsvoorstel de huidige taak en vormgeving van bestel in tact laat. De Raad van State is echter van mening dat de ingreep beperkende effecten heeft op de identiteit van de omroepen en mogelijk ten koste gaat van de pluriformiteit van het bestel. Graag een reactie van de regering op deze visie van de Raad van State. De leden van de SP-fractie merken op dat de regering stelt dat een benoeming door de Kroon meer afstand waarborgt tot de politiek dan een benoeming door de minister. Deelt de regering echter de mening van deze leden dat ook een benoeming door de Kroon langs politieke lijnen plaatsvindt? Hoe waarborgt de regering in deze constructie pluriforme vertegenwoordiging?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de regering aangeeft het cruciaal te vinden dat identiteitgebonden programma's ingepast worden in een samenhangend en herkenbaar programma-aanbod van de landelijke publieke omroep als geheel. Reden daarvoor is om de publieke omroep in staat te stellen zijn doelstellingen in termen van bereik en kijk- en luisteraandeel te kunnen realiseren en een rol van betekenis te blijven spelen in het totale media-aanbod. De leden van deze fractie vragen of met deze redenering niet feitelijk een hiërarchie wordt aangebracht tussen het belang van kijkcijfers en het belang van een pluriform aanbod door middel van identiteitgebonden programma's. Deze leden herinneren zich in dit verband eerdere uitspraken van de staatssecretaris dat omroepverenigingen niet tot een samenwerking zullen worden gedwongen, die zij niet willen. Bovendien vragen deze leden of dit in overeenstemming is met de aangenomen motie, ingediend bij de behandeling van de mediabegroting?1

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat de regering er onvoldoende in slaagt om duidelijk te maken waarom het versterken van de onderlinge samenwerking door middel van de gekozen structuurwijzigingen geen gevolgen heeft voor de pluriformiteit van het aanbod van de publieke omroep. Kan de regering aangeven waarom zij tot die conclusie komt?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de pluriformiteit van de publieke omroep volgens de regering niet in het geding is. Tegelijkertijd stellen zij vast dat de invloed van de omroeporganisaties op het bestuur van de publieke omroep beduidend afneemt. Kan de regering in dat licht nader uiteenzetten waarom de voorgestelde wijzigingen toch niet ten koste gaan van de pluriformiteit van de publieke omroep? De leden van deze fractie hebben de indruk dat de voorgestelde maatregelen eerder zullen leiden tot meer spanningen tussen de ambities van de verschillende omroepverenigingen op basis van hun uitgangspunten en de gemeenschappelijk geformuleerde doelstellingen en kaders.

6 Prestatiecontract

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af welke consequenties het voor de publieke omroep heeft als zij er niet in slaagt te voldoen aan de afspraken uit het prestatiecontract. Wordt zij dan gekort op de subsidie, waardoor het realiseren van de afspraken nog moeilijker wordt? Of wordt de Raad van Bestuur naar huis gestuurd? Welk voordeel heeft een prestatiecontract boven het programmavoorschrift in de Mediawet? Over welk type prestaties wil de regering een contract sluiten met de publieke omroep? Is de regering het met deze leden eens dat de inhoud van het prestatiecontract een essentieel onderdeel uitmaakt van het mediabeleid van de regering? Op welke wijze kan de Kamer betrokken worden bij de invulling van het prestatiecontract? Welke waarde hebben prestatiecontracten die de raad van bestuur afsluit met de omroepverenigingen? Is de interpretatie van de leden van de PvdA-fractie juist dat de omroepen deze contracten slechts op basis van vrijwilligheid hoeven af te sluiten? Is er, gelet op de inhoudelijke autonomie van de omroepverenigingen, wel sprake van gelijke verhoudingen tussen de omroepen en de raad van bestuur als zij moeten onderhandelen over de inhoud van de prestatiecontracten, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de prestatieafspraken betrekking hebben op de balans en prioriteiten in het totale programma-aanbod en het daarmee samenhangende bereik bij diverse publieksgroepen en bevatten kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen. Deze leden constateren dat het complexe systeem van programmavoorschriften mogelijk knelt met de nieuw in te voeren prestatieafspraken. Het kabinet zal de komende jaren werken aan een grofmaziger programmavoorschrift. De leden van deze fractie vragen of prestatieafspraak voor programmavoorschrift gaat, wanneer beide knellen. Vormt de hoogte van de kijkcijfers één van de doelstellingen van de prestatieafspraken?

De leden van de SP-fractie constateren dat de wet een prestatiecontract tussen raad van bestuur en de overheid creëert. Ook introduceert de wet netcharters. Welke gevolgen zijn er gekoppeld aan het niet presteren, in lijn met de afspraken over de te leveren prestaties, voor omroepverenigingen. Ziet de regering mogelijkheden om dergelijke afspraken te koppelen aan een promotie en degradatiesysteem van omroepverenigingen, waarbij niet presteren leidt tot minder zendtijd? Zo neen, waarom niet?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in de Mediawet wordt opgenomen dat het concessiebeleidsplan kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen bevat voor programma-aanbod en publieksbereik. Deze bepaling komt in de plaats van wat in de huidige wet «algemene uitgangspunten voor landelijke televisie en radio-omroep» wordt genoemd. De leden van deze fractie vragen naar de concrete invulling van de begrippen «kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen». Betreft dit bijvoorbeeld de kijkcijfers? Wat zijn de mogelijke consequenties wanneer deze doelstellingen niet worden gehaald? Tevens vragen deze leden in hoeverre de opmerkingen van de visitatiecommissie en het Commissariaat voor de Media over de programmavoorschriften al zijn meegenomen in de totstandkoming van de in onderhavig wetsvoorstel voorgestelde systematiek van prestatieafspraken.

De leden van de SGP-fractie vragen ten aanzien van de beoogde prestatiecontracten een indicatie van de concrete invulling daarvan. Ook vragen zij welke rol de Kamer zal spelen bij het vaststellen daarvan.

7 Programmaversterkingsbudget

De leden van de PvdA-fractie hebben een vraag over het programmaversterkingsbudget. In de huidige wet heeft de Stichting al de mogelijkheid maximaal 25 procent van het totale budget in te zetten voor programmaversterking. Waarom moet dat voortaan altijd 25 procent zijn? Waarom heeft de raad van bestuur niet de bestuurlijke vrijheid om zelf te bepalen of de inzet van de volle 25 procent noodzakelijk is of dat kan worden volstaan met een lager bedrag? Is er geen sprake van overdreven overheidsbemoeienis als wettelijk wordt opgelegd welk deel van het budget de raad van bestuur moet gebruiken voor programmaversterking? Staat een dergelijke bemoeienis niet op gespannen voet met de uitgangspunten die bij een prestatiecontract horen, namelijk een overheid die op afstand stuurt en afrekent op resultaten, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie merken op dat de regering schrijft dat de publieke omroep het de komende jaren moeilijk zal krijgen. Zij stelt: «Om te beginnen is er de bezuiniging op de rijksomroepbijdrage en de bijbehorende opdracht aan de publiek omroep om de efficiency te verhogen.» Deze leden vragen de regering wat er concreet wordt gedaan om de bezuinigingen niet ten koste te laten gaan van de programmamakers? De regering stelt dat er ook resultaten worden geboekt door de publieke omroep. Als voorbeelden noemt zij: netprofilering en horizontale programmering. De leden van deze fractie zijn echter van mening dat dit middelen zijn en geen doel op zich. Kan de regering aangeven tot welke resultaten deze middelen hebben geleid? De leden van deze fractie merken op dat de 39f zendgemachtigden hun volledig budget houden. Waarom dienen deze zendgemachtigden zich niet te bewijzen aan de hand van prestaties en bijvoorbeeld leden. Deelt de regering de mening dat dit voor de toekomst wenselijk is? Zo neen, waarom niet, vragen deze leden.

Ook de leden van de ChristenUnie merken op dat in de Mediawet wordt vastgelegd dat het programmaversterkingsbudget 25 procent bedraagt van het budget dat beschikbaar is voor radio en televisie voor de NPS, de omroepverenigingen, NOS-RTV en Educom. De leden van deze fractie vragen of de verhoging van dit budget mogelijk contraproductief zal kunnen gaan werken voor de samenwerking.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Onderdeel A:

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd te mogen vernemen dat zij de Wereldomroep formeel niet langer als commerciële omroepinstelling kunnen bestempelen. Deze leden spreken de verwachting uit dat de Wereldomroep haar nieuwe formele status zal aangrijpen om zo spoedig mogelijk al haar met de commercie concurrerende activiteiten te beëindigen.

Onderdeel C, artikel 18a:

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering heeft overwogen de benoeming van de leden van de raad van toezicht te beperken tot drie jaar, namelijk tot de invoering van het nieuwe omroepstelsel.

Onderdeel R:

De leden van de VVD-fractie vragen zich af in hoeverre er momenteel sprake is van inzet van het reguliere programmabudget voor neventaken? Welk percentage van het reguliere programmabudget wordt momenteel ingezet voor neventaken? Waarom maakt de Mediawet onderscheid tussen hoofden neventaken indien dat onderscheid voor de financiering van die taken geen verschil maakt, zo vragen deze leden.

De voorzitter van de commissie,

Cornielje

Adjunct-griffier van de commissie,

Jaspers


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Cornielje (VVD), voorzitter, Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Smeets (PvdA), Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), ondervoorzitter, Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GL) en Roefs (PvdA).

Plv. leden: Ferrier (CDA), Rijpstra (VVD), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), vacature (SP), Tonkens (GL), Jonker (CDA), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adelmund (PvdA), Aptroot (VVD), Halsema (GL) en Kalsbeek (PvdA).

XNoot
1

Kamerstuk 29 800 VIII, nr. 90.

XNoot
1

Kamerstuknummer 29 800 VIII, nr 90.

Naar boven