B
nr. 2
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 1 december
2004 en het nader rapport d.d. 14 januari 2005, aangeboden aan de Koningin
door de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de staatssecretaris van
Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 4 november 2004, no. 04.004160, heeft
Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede
namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, bij de Raad van State ter
overweging aanhangig gemaakt de Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking
tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Andesgemeenschap
en haar lidstaten (Bolivia, Colombia, Ecuador, Peru en Venezuela), anderzijds;
Rome, 15 december 2003 (Trb. 2004, 172), met toelichtende nota.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 4 november
2004, nr. 04.004160, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit
advies, gedateerd 1 december 2004, nr. W02.04.0521/II, bied ik U
hierbij aan.
Wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden zal het verdrag alleen voor
Nederland gelden, evenals de reeds tot stand gebrachte EU-samenwerkingsovereenkomsten
met landen in de Zuid-Amerikaanse regio, zo stelt de toelichtende nota.1
De Raad van State merkt op dat uit de toelichtende nota niet blijkt of
de Nederlandse Antillen en Aruba zijn geraadpleegd over medegelding. Gelet
op de nabuurschap van de Caribische delen van het Koninkrijk en de verdragspartners
zou het op zichzelf voor de hand liggen dat het verdrag ook voor de Caribische
delen van het Koninkrijk van belang is. In artikel 59 van het verdrag is bepaald
dat het verdrag zal gelden voor het grondgebied van de Europese Gemeenschappen.
Daartoe behoren de Nederlandse Antillen en Aruba weliswaar slechts voor de
toepassing van deel IV van het verdrag en de krachtens dit deel vastgestelde
associatieregeling, maar zij zijn er anderzijds ook niet van uitgesloten.
Denkbaar is dat ook binnen de kaders van het huidige EG-Verdrag de Nederlandse
Antillen en Aruba belang hebben bij deelneming aan hetgeen in het verdrag
is overeengekomen. In dat geval zou medegelding voor de andere delen van het
Koninkrijk moeten worden overwogen. De Raad adviseert in de toelichtende nota
te vermelden of de Nederlandse Antillen en Aruba zijn geraadpleegd en of,
indien zij beide of één van deze landen medegelding wenst, een
interpretatie van artikel 59 als hiervoor toegelicht, mag worden aangehouden.
Het verdrag wordt ingevolge artikel 59 toegepast op het grondgebied waar
het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is.
Aangezien het EG-verdrag als zodanig alleen voor het Europese grondgebied
van het Koninkrijk geldt, kan het verdrag met de Andesgemeenschap en haar
lidstaten dan ook alleen van toepassing zijn op Nederland. Dit geldt voor
alle samenwerkingsakkoorden die de EG en haar lidstaten met derde landen sluiten.
Het was vanaf het begin van de verdragsonderhandelingen duidelijk voor
welk grondgebied het verdrag van toepassing zou zijn. Gelet hierop had het
dan ook geen enkele zin om de medegeldingsvraag voor te leggen aan de regeringen
van de Nederlandse Antillen en Aruba.
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is paragraaf 4
van de toelichtende nota uitgebreid met een verwijzing naar artikel 59 van
het verdrag.
De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoelde Overeenkomst
wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande
aandacht zal zijn geschonken.
De Vice-President van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U, mede namens de Staatssecretaris voor Europese Zaken, verzoeken
mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld
van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te
leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
B. R. Bot