29 987
Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Andesgemeenschap en haar lidstaten (Bolivia, Colombia, Ecuador, Peru en Venezuela), anderzijds; Rome, 15 december 2003

B
nr. 2
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 1 december 2004 en het nader rapport d.d. 14 januari 2005, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 4 november 2004, no. 04.004167, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt de Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republieken Costa Rica, El Salvador, Guatemala, Honduras, Nicaragua en Panama, anderzijds; Rome, 15 december 2003 (Trb.2004, 173), met toelichtende nota.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 4 november 2004, nr. 04.004167, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 1 december 2004, nr. W02.04.0520/II, bied ik U hierbij aan.

Wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden zal het verdrag alleen voor Nederland gelden, evenals de reeds tot stand gebrachte EU-samenwerkingsovereenkomsten met landen in de Zuid-Amerikaanse regio, zo stelt de toelichtende nota.1

De Raad van State merkt op dat uit de toelichtende nota niet blijkt of de Nederlandse Antillen en Aruba zijn geraadpleegd over medegelding. Gelet op de nabuurschap van de Caribische delen van het Koninkrijk en de verdragspartners zou het op zichzelf voor de hand liggen dat het verdrag ook voor de Caribische delen van het Koninkrijk van belang is. In artikel 59 van het verdrag is bepaald dat het verdrag zal gelden voor het grondgebied van de Europese Gemeenschappen. Daartoe behoren de Nederlandse Antillen en Aruba weliswaar slechts voor de toepassing van deel IV van het verdrag en de krachtens dit deel vastgestelde associatieregeling, maar zij zijn er anderzijds ook niet van uitgesloten. Denkbaar is dat ook binnen de kaders van het huidige EG-Verdrag de Nederlandse Antillen en Aruba belang hebben bij deelneming aan hetgeen in het verdrag is overeengekomen. In dat geval zou medegelding voor de andere delen van het Koninkrijk moeten worden overwogen. De Raad adviseert in de toelichtende nota te vermelden of de Nederlandse Antillen en Aruba zijn geraadpleegd en of, indien zij beide of één van deze landen medegelding wenst, een interpretatie van artikel 59 als hiervoor toegelicht, mag worden aangehouden.

Het verdrag wordt ingevolge artikel 59 toegepast op het grondgebied waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is. Aangezien het EG-verdrag als zodanig alleen voor het Europese grondgebied van het Koninkrijk geldt, kan het verdrag met de Midden-Amerikaanse republieken dan ook alleen van toepassing zijn op Nederland. Dit geldt voor alle samenwerkingsakkoorden die de EG en haar lidstaten met derde landen sluiten.

Het was vanaf het begin van de verdragsonderhandelingen duidelijk voor welk grondgebied het verdrag van toepassing zou zijn. Gelet hierop had het dan ook geen enkele zin om de medegeldingsvraag voor te leggen aan de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is paragraaf 4 van de toelichtende nota uitgebreid met een verwijzing naar artikel 59 van het verdrag.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoelde Overeenkomst wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens de Staatssecretaris voor Europese Zaken, verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot


XNoot
1

Toelichtende nota, paragraaf 4.

Naar boven