Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 februari 2017
Bij brief van 29 februari 2016 (Kamerstuk 29 984, nr. 655) bent u geïnformeerd over de voortgang van acties met betrekking tot trillingen door
spoorverkeer. In die brief heb ik aangekondigd het RIVM te laten onderzoeken of de
al bestaande methoden, waarmee inzicht in te verwachten trillingen door spoor gegeven
wordt, beter beschreven, verbeterd en zo mogelijk geborgd kunnen worden. Recent heeft
het RIVM dit onderzoek afgerond. Het onderzoek bied ik u bij deze aan1. Hieronder ga ik kort in op de belangrijkste bevindingen.
Met deze brief informeer ik u tevens over de stand van zaken van de andere in mijn
brief van 29 februari genoemde acties. Ook beantwoord ik een vraag over het richtbedrag
voor het beperken van trillingen, gesteld tijdens het Algemeen Overleg Spoor op 19 mei
jl. (Kamerstuk 29 984, nr. 670).
RIVM onderzoek: verbeterde methodiek voor het voorspellen van trillingen door spoorverkeer
Het RIVM heeft in zijn onderzoek over de verbetering van de rekenmethodiek voor spoortrillingen
de kwaliteit van 7 Nederlandse en 10 buitenlandse rekenmethoden beoordeeld. Om te
komen tot een landelijk toepasbaar uniform rekenmodel heeft het RIVM geïnventariseerd
welke modellen en methoden er bestaan om trillingsniveaus door treinverkeer te bepalen
en deze beoordeeld op hun kwaliteit. Op basis daarvan is onderzocht welk model het
meest geschikt is om trillingen van treinverkeer te bepalen. Geen van de onderzochte
modellen voldoet aan de gestelde eisen. Wel is het mogelijk om een uniform rekenmodel
te realiseren door verbetering en combinatie van bestaande methoden en data. Dit nog
te ontwikkelen model bestaat uit een register met data van het spoor, een 3D rekenmethode
en een database met bodemeigenschappen. De bodemdatabase GeoTOP, ontwikkeld door TNO,
kan volgens het RIVM voorzien in de nodige informatie over de bodem.
Ik heb met veel interesse kennisgenomen van het rapport van het RIVM. Het RIVM heeft
aangegeven naar aanleiding van dit rapport met een voorstel voor een plan van aanpak
te komen. Zodra dit plan van aanpak beschikbaar is, zal ik dit bespreken met betrokken
partijen en besluiten of en tot welke vervolgstappen dit leidt. Ik verwacht u hierover
in het najaar van 2017 te kunnen informeren.
Acties in uitvoering
In de brief van 29 februari is tevens aangekondigd onderzoek te doen naar mogelijk
bouwvoorschriften over trillingen. Externe deskundigen zijn bezig te verkennen hoe
via het omgevingsrecht gestimuleerd kan worden dat bij de ontwikkeling van locaties
dicht bij spoor en in het ontwerp van nieuwe bebouwing voor die locaties vroegtijdig
met trillingen rekening wordt gehouden. Dit onderzoek wordt naar verwachting dit voorjaar
afgerond. Ook het in die brief aangekondigde onderzoek van ProRail over de neveneffecten
van trillingreducerende maatregelen die zijn opgenomen in de Maatregelencatalogus
Trillingen Spoor is in uitvoering. Uit praktijkervaring met trillingreducerende maatregelen
blijkt dat deze nadelige neveneffecten kunnen hebben (bijv. effecten op grondwater).
Er bestaat daarom behoefte aan beter inzicht in de effectiviteit van de maatregelen,
verschillen tussen vergelijkbare maatregelen en mogelijke (negatieve) neveneffecten
van de maatregelen. Onderzoeksresultaten hierover zijn naar verwachting medio 2017
beschikbaar.
Richtbedrag beperken trillinghinder
Bij het beoordelen van de kosteneffectiviteit van maatregelen om trillinghinder te
beperken speelt een richtbedrag een rol. Tijdens het Algemeen Overleg Spoor op 19 mei
jl. heeft mevrouw Van Veldhoven gevraagd of dit richtbedrag afhankelijk gemaakt kan
worden van de grootte van een woning. Gebleken is dat het bedrag in een aantal gevallen
als weinig flexibel wordt ervaren. Het richtbedrag zou mogelijk meer in kunnen gaan
op de mate van hinder en beoogde reductie daarvan. Daarom laat ik onderzoeken of er
bij de toepassing van het richtbedrag meer flexibiliteit mogelijk is door ook de mate
van trillingen in de beoordeling mee te nemen. Uit eerder onderzoek blijkt dat dit
in beginsel mogelijk is. Aan de hand van een aantal Tracéwet-plichtige projecten wordt
onderzocht of een dergelijk flexibele aanpak in de praktijk toepasbaar is.
In de brief waarin ik in zal gaan op de vervolgacties naar aanleiding van het RIVM-onderzoek,
zal ik tevens op bovengenoemde punten ingaan.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
S.A.M. Dijksma