nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 juni 2005
Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van
de Wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen
van collectieve arbeidsovereenkomsten in verband met de uitbreiding van de
werkingssfeer van de wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid (Kamerstukken
29 983), d.d. 14 juni jl., heb ik de Tweede Kamer toegezegd per
brief een nader antwoord te geven op de vraag van de heer Van Dijk in welk
land een buitenlandse werknemer, die langer dan twee jaar is gedetacheerd
in een ander land dan het woonland, zijn rechten opbouwt inzake pensioen en
sociale zekerheid.
Een persoon die tijdelijk in een andere lidstaat gaat werken, kan op grond
van detachering voor de duur van de werkzaamheden (in beginsel niet langer
dan een jaar) in de lidstaat waar hij normaliter werk verricht, verzekerd
blijven voor de werknemers- en volksverzekeringen. Dit is bepaald in artikel
14 van EG-Verordening 1408/71. Dit voorkomt dat de betrokken persoon een versnipperd
verzekeringsverleden opbouwt. De socialezekerheidswetgeving van de lidstaat
waar het bedrijf gevestigd is waaraan de gedetacheerde werknemer normaal verbonden
is blijft van kracht, mits de detachering niet langer duurt dan 12 maanden.
Deze periode kan door het bevoegde uitvoeringsorgaan van de staat op wiens
grondgebied de arbeid wordt verricht worden verlengd met ten hoogste een jaar.
Na afloop van deze periode geldt weer de hoofdregel ten aanzien van het
toepasselijk sociale zekerheidsrecht, zoals neergelegd in artikel 13 van verordening
1408/71, te weten dat de sociale zekerheidswetgeving van toepassing is van
de staat op wiens grondgebied de arbeid wordt verricht. Dit betreft derhalve
zowel de premieplicht, als de uit die wetgeving voortvloeiende uitkeringsrechten.
Met betrekking tot pensioen geldt dat op grond van artikel 15 Wet Bedrijfstakpensioenfonds
(Bpf) 2000 personen die vanuit een ander land in Nederland worden gedetacheerd
op aanvraag door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
kunnen worden ontheven van de verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds.
De Wet van 21 juni 2001 (Stb. 314) tot wijziging van de Pensioen-
en spaarfondsenwet en enige andere wetten ter uitvoering van richtlijn nr.
98/49/EG van de Raad van de Europese Unie betreffende de bescherming van de
rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen
de Gemeenschap verplaatsen (PbEG L 209) heeft geleid tot een aanpassing van
artikel 15 van de Wet Bpf 2000. Het nieuwe artikel 15, eerste lid, Wet
Bpf 2000 verwijst naar hetgeen in het nieuwe artikel 32g van de Pensioen-
en spaarfondsenwet is bepaald. Hierdoor hoeft voor gedetacheerde werknemers
van binnen de Europese Unie en van wie de detachering is begonnen op of na
25 juli 2001, niet langer ontheffing te worden aangevraagd indien de
betaling van bijdragen in een andere lidstaat wordt voortgezet. Deze werknemers
en hun werkgevers zijn op basis van artikel 32g, tweede lid, van de Pensioen-
en spaarfondsenwet, vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van bijdragen
aan het verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfonds in Nederland.
Artikel 15 van de Wet Bpf 2000 heeft derhalve alleen nog betekenis
voor die gevallen waarop artikel 32g van de Pensioen- en spaarfondsenwet niet
van toepassing is, bijvoorbeeld bij detacheringen die begonnen zijn voor 25 juli
2001, detacheringen waarbij de betaling van bijdragen in de lidstaat van herkomst
niet wordt voortgezet en bij detacheringen van buiten de Europese Unie.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus