29 979
Rijkswet tot wijziging van de Belastingregeling voor het Koninkrijk als gevolg van de spaarrenterichtlijn

nr. 9
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 13 april 2005

Algemeen

Het doet mij deugd dat de leden van de CDA-fractie met genoegen constateren dat er voortgang zit in het spaartegoedendossier. Het ziet er inderdaad naar uit dat een jarenlange discussie in een afrondende fase is beland.

Overeenkomsten en regelingen met sommige andere landen en met de afhankelijke en geassocieerde gebieden

De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot het sluiten van spaartegoedenverdragen met de landen, genoemd in artikel 17, tweede lid, onderdeel ii), van de Richtlijn 2003/48/EG, waarbij de CDA-fractie ook graag wil vernemen of die landen hebben gekozen voor uitwisseling van inlichtingen of inhouding van een bronheffing en of deze verdragen afwijken van de verdragen die het Koninkrijk der Nederlanden t.b.v. de Nederlandse Antillen en Aruba heeft gesloten en in het bijzonder of deze bepalingen bevatten die vergelijkbaar zijn met het voorgestelde artikel 13a, zesde lid, laatste volzin. Tevens vragen de leden van de CDA-fractie naar de stand van zaken met betrekking tot de overeenkomsten tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat, het Vorstendom Liechtenstein, de Republiek San Marino, het Vorstendom Monaco en het Vorstendom Andorra.

Het volgende overzicht geeft aan of de andere afhankelijke of geassocieerde gebieden hebben gekozen voor bronheffing of uitwisseling van inlichtingen:

LandBronheffing/Inlichtingenuitwisseling
AnguillaInlichtingenuitwisseling
Britse MaagdeneilandenBronheffing
Eiland ManBronheffing
GuernseyBronheffing
JerseyBronheffing
KaaimaneilandenInlichtingenuitwisseling
MontserratInlichtingenuitwisseling
Turks en Caicos eilandenBronheffing

De spaartegoedenverdragen van de andere afhankelijke of geassocieerde gebieden verschillen qua opbouw met elkaar. Sommige zijn mede gebaseerd op de opbouw van de spaartegoedenverdragen van de Nederlandse Antillen en Aruba. Andere volgen een andere opbouw. Inhoudelijk komen zij echter overeen en brengen zij hetzelfde tot stand, te weten een verplichting tot inlichtingenuitwisseling of bronheffing conform de vereisten van de Richtlijn 2003/48/EG. De spaartegoedenverdragen, die t.b.v. de Nederlandse Antillen zijn gesloten, zijn de enige verdragen die een bepaling bevatten die vergelijkbaar is met het voorgestelde artikel 13a, zesde lid, laatste volzin. De spaartegoedenverdragen van de andere afhankelijke of geassocieerde gebieden, inclusief Aruba, bevatten niet een dergelijke bepaling. De reden voor het opnemen van een dergelijke bepaling in de spaartegoedenverdragen van de Nederlandse Antillen en het voorgestelde artikel 13a, zesde lid, laatste volzin, ligt in het gegeven dat de Nederlandse Antillen in de Landsverordening identificatie bij financiële dienstverlening van 10 februari 1996 (publicatieblad A 1996, nr. 23) die door de Nederlandse Antillen wordt gebruikt voor de identificatie van uiteindelijk gerechtigden voor contractuele betrekkingen van voor 1 januari 2004 een mogelijkheid hebben opgenomen voor de Antilliaanse minister van Financiën om vrijstellingen of ontheffingen te verlenen. Zoals reeds aangegeven in het Nader rapport en de Memorie van toelichting wilden de lidstaten voorkomen dat deze delegatiemogelijkheid zou kunnen worden gebruikt om identificatie van uiteindelijke gerechtigden te ontlopen. Om die reden is in de spaartegoedenverdragen een bepaling opgenomen, inhoudende dat bestaande vrijstellingen of ontheffingen niet meer van toepassing zijn en er geen verdere vrijstellingen of ontheffingen worden verleend. Deze bepaling heeft echter geen gevolgen voor bestaande betrekkingen omdat de minister van Financiën van de Nederlandse Antillen nog nooit gebruikt heeft gemaakt van de mogelijkheid om vrijstellingen of ontheffingen te verlenen. Bij het vaststellen van het model dat is gebruikt voor de spaartegoedenverdragen van de andere afhankelijke en geassocieerde gebieden is eveneens gekeken naar de wetgeving die zij gebruiken om de identiteit en woonplaats vast te stellen van uiteindelijk gerechtigden voor contractuele betrekkingen van voor 1 januari 2004. Omdat deze wetgeving geen delegatiemogelijkheid kent, zoals die is opgenomen in de wetgeving van de Nederlandse Antillen, was het niet nodig om in de spaartegoedenverdragen van die landen een bepaling op te nemen die vergelijkbaar is met het voorgestelde artikel 13a, zesde lid, laatste volzin.

Wat betreft de stand van zaken met betrekking tot de spaartegoedenverdragen die door Nederland gesloten worden met de van het VK afhankelijke of geassocieerde gebieden, genoemd in artikel 17, tweede lid, onderdeel ii), van de Richtlijn 2003/48/EG, kan ik de CDA-fractie melden dat op twee landen na, te weten de Kaaimaneilanden en de Britse Maagdeneilanden, alle verdragen door beide partijen zijn ondertekend. Het is de verwachting dat ook de verdragen met de Kaaimaneilanden en de Britse Maagdeneilanden binnen korte termijn door beide partijen zullen zijn ondertekend. Nederland heeft zelf deze verdragen al ondertekend maar de Kaaimaneilanden en de Britse Maagdeneilanden hebben nog niet ondertekend. Het feit dat deze verdragen nog niet zijn ondertekend, hoeft de ratificatie van deze verdragen voor 1 juli niet in de weg te staan, omdat de ratificatieprocedure van alle verdragen, gesloten met van het VK afhankelijke of geassocieerde gebieden, reeds in gang gezet kon worden zonder dat de verdragen van de Kaaimaneilanden en de Britse Maagdeneilanden al door beide partijen waren ondertekend. Deze twee verdragen zullen wel door beide partijen moeten zijn ondertekend op het moment dat alle verdragen, gesloten met van het VK afhankelijke of geassocieerde gebieden, onder de stilzwijgende ratificatieprocedure aan de Staten-Generaal worden aangeboden. Dit zal waarschijnlijk midden meigebeuren en op dat moment zullen naar verwachting ook de twee nog ontbrekende verdragen door beide partijen zijn ondertekend.

Ten aanzien van de overeenkomsten tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat, het Vorstendom Liechtenstein, de Republiek San Marino, het Vorstendom Monaco en het Vorstendom Andorra kan ik de CDA-fractie melden dat al deze overeenkomsten zijn ondertekend, en dat de ratificatieprocedure reeds is gestart. Het is de verwachting dat deze eind april/begin mei zal zijn afgerond. Op dit moment ziet het er niet naar uit dat in een van de derde landen een referendum zal worden georganiseerd over de met de EU gesloten overeenkomsten.

Regeling met de Nederlandse Antillen en Aruba

Bronheffing of uitwisseling van inlichtingen?

De leden van CDA-fractie vragen waarom Aruba heeft gekozen voor uitwisseling van inlichtingen en de Nederlandse Antillen voor het inhouden van een bronheffing gedurende de overgangsperiode.

Aruba heeft gekozen voor uitwisseling van inlichtingen, vanwege het feit dat het niet het beleid van Aruba is om een bronbelasting op rente te heffen. Verder is het naar de mening Aruba in het internationale verkeer tussen ontwikkelde landen steeds meer gebruik om voor de belastingheffing van zogenoemde passieve inkomens aan te sluiten bij de belastingheffing van het land van inwonerschap. Voor inkomens waarbij een vorm van substance in het oorsprongland is te onderkennen, is het gebruik om toe te staan dat het oorsprongland een vorm van belasting heft. Aruba sluit zich daar graag bij aan en heeft in het onderhavige geval dan ook gekozen voor uitwisseling van inlichtingen. De Nederlandse Antillen hebben daarentegen gekozen voor een bronheffing, vanwege het feit dat in het geval van uitwisseling van inlichtingen de administratieve lasten hoger zouden zijn, zonder dat daar iets tegenover zou staan. In het geval van een bronheffing zouden de Nederlandse Antillen naast lagere administratieve lasten eveneens 25% van de opbrengst van de bronheffing mogen houden. Deze financiële aspecten hebben bij de Nederlandse Antillen de doorslag gegeven in de keuze voor een bronheffing.

Artikelsgewijs commentaar

De leden van de CDA-fractie vragen naar een nadere toelichting op het voorgestelde artikel 13a, zesde lid, laatste volzin, en vragen zich af, of deze bepaling niet in strijd kan komen met artikel 15 van de Richtlijn 2003/48/EG.

Hiervoor is reeds de achtergrond geschetst van de noodzaak van het opnemen van een bepaling als het voorgestelde artikel 13a, zesde lid, laatste volzin. Ik ben het met de leden van de CDA-fractie eens dat deze bepaling niet meteen getuigt van een goede trouw jegens de Nederlandse Antillen. Aan de andere kant was het voor de Nederlandse Antillen geen probleem om deze bepaling te accepteren, gezien het feit dat de minister van Financiën van de Nederlandse Antillen nog nooit gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om vrijstellingen of ontheffingen te verlenen m.b.t. Landsverordening identificatie bij financiële dienstverlening. Het voorgestelde artikel 13a, zesde lid, laatste volzin, is naar mijn mening niet in strijd met artikel 15 van de Richtlijn 2003/48/EG. Het verbod op vrijstellingen uit het voorgestelde artikel 13a, zesde lid, laatste volzin, ziet namelijk op een ander soort vrijstellingen, te weten vrijstellingen van de regels die voorvloeien uit de Landsverordening identificatie bij financiële dienstverlening, dan de vrijstelling uit artikel 15 van de Richtlijn 2003/48/EG, te weten het niet aanmerken als schuldvordering van bepaalde verhandelbare schuldinstrumenten. De Nederlandse Antillen is naar mijn mening dan ook niet verplicht een bronheffing in te houden op de schuldinstrumenten, bedoeld in artikel 15 van de Richtlijn 2003/48/EG.

De leden van de CDA-fractie vragen verder aandacht voor de algemene regel dat belastingverdragen geen heffingsrechten creëren, maar alleen heffingrechten toewijzen of verdelen, en vragen zich af, of met het voorgestelde artikel 13a deze algemene regel niet wordt geschonden.

Met het voorgestelde artikel 13a wordt geen heffingsrecht gecreëerd. Artikel 13a legt slechts de verplichting op aan de Nederlandse Antillen om gedurende de overgangsperiode uit de Richtlijn 2003/48/EG een bronheffing in te houden. De Nederlandse Antillen moeten er nog zelf voor zorgen, via eigen wetgeving, dat daadwerkelijk een bronheffing wordt ingehouden. Er is gekozen voor de weg om deze verplichting neer te leggen in de BRK, omdat de BRK toch al moest worden aangepast, om ervoor te zorgen dat de bronheffing die de Nederlandse Antillen in lijn met de Richtlijn 2003/48/EG zullen gaan inhouden op rentebetalingen aan uiteindelijk gerechtigden, woonachtig in Nederland, niet in strijd komt met hetgeen is bepaald in artikel 13 van de BRK.

Overige opmerkingen

De leden van de CDA-fractie vragen naar de ontwikkeling van de budgettaire raming.

De opbrengstraming van € 1 miljoen per jaar is structureel en houdt rekening met de oplopende bronheffingpercentages. Hierbij kan worden aangetekend dat de toename van de geraamde opbrengst als gevolg van de oplopende bronheffingpercentages, gelet op de omvang van het bedrag, niet afzonderlijk zichtbaar wordt in de afronding.

Vervolgens vragen deze leden zich af, of juist de invoering van een bronheffing er niet toe zal leiden dat geen dan wel in mindere mate particuliere spaartegoeden aangehouden zullen worden door inwoners van lidstaten van de Europese Unie, ofwel dat andere wegen gezocht zullen worden om onder de bronheffing uit te komen.

In dit verband is het van belang te benadrukken dat inkomsten uit spaargelden in de vorm van rente uit hoofde van schuldverordeningen belastbare inkomsten zijn voor de ingezetenen van alle lidstaten. Het doel van de Richtlijn 2003/48/EG is om een effectieve belasting op deze inkomsten uit rentebetalingen te realiseren, ongeacht waar deze spaartegoeden gehouden worden. Het primaire instrument hiervoor is uitwisseling van inlichtingen. Het invoeren van een bronheffing is een afgeleid instrument om te verzekeren dat de rentebetalingen effectief belast worden, ook in het geval er geen inlichtingen worden uitgewisseld. De Richtlijn 2003/48/EG is erop gericht de mogelijkheid tot belastingontwijking te beperken. Hoewel belastingontwijking met de Richtlijn 2003/48/EG niet is uitgesloten, is al het mogelijke gedaan om het doel van de Richtlijn 2003/48/EG – het effectief belasten van inkomsten uit spaarrente – te realiseren. Het feit dat met landen buiten de EU, die als belangrijkste spelers op dit gebied worden gezien, zoals Zwitserland, Andorra, Liechtenstein, Monaco en San Marino, gelijkwaardige overeenkomsten zijn gesloten, als ook dat naast de Nederlandse Antillen en Aruba de afhankelijke en geassocieerde gebieden van het VK gelijke maatregelen treffen, is een verstrekkend onderhandelingsresultaat en een zeer noodzakelijke stap.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

Naar boven