29 979 (R 1781)
Wijziging van de Belastingregeling voor het Koninkrijk als gevolg van de spaarrenterichtlijn

nr. 5
ADVIES RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State van het Koninkrijk d.d. 22 november 2004 en het nader rapport d.d. 27 januari 2005, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Financiën. Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 5 oktober 2004, no.04 003799, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën, bij de Raad van State van het Koninkrijk ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van rijkswet tot wijziging van de Belastingregeling voor het Koninkrijk als gevolg van de spaarrenterichtlijn, met memorie van toelichting.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 5 oktober 2004, nr. 04 003799, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State van het Koninkrijk zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van Rijkswet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 22 november 2004, nr. W06.04 0479/IV/k, bied ik U hierbij aan.

Naar aanleiding van het advies van de Raad merk ik het volgende op.

1. Het voorstel heeft betrekking op het tijdelijk heffen van een bronbelasting en nadien het mogelijk maken van automatische uitwisseling van informatie overeenkomstig de Richtlijn nr.2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op spaargelden in de vorm van rentebetaling (PbEU L 157/38) (hierna: de richtlijn). In het voorgestelde artikel 13a, zesde lid, laatste volzin, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) wordt evenwel bepaald, dat de bestaande vrijstellingen of ontheffingen die in voorkomend geval op verzoek aan de uiteindelijk gerechtigden met woonplaats in Nederland zijn verleend, niet langer van toepassing zijn en dat aan die uiteindelijk gerechtigden geen verdere vrijstellingen of ontheffingen van dien aard worden verleend. De Raad van State van het Koninkrijk merkt op, dat deze bepaling in de richtlijn niet voorkomt en in de memorie van toelichting ook niet is toegelicht.

Nu het voorstel ten doel heeft dat wordt voldaan aan het gestelde in artikel 17, tweede lid, onderdeel ii, van de richtlijn, dienen in het voorstel geen andere bepalingen te worden opgenomen dan die nodig zijn om dit doel te bereiken, mede omdat het tijdstip van invoering van de op de richtlijn gebaseerde bepalingen aan de in artikel 17 van de richtlijn opgenomen voorwaarden is gebonden.

De Raad adviseert artikel 13a, zesde lid, laatste volzin, BRK niet in dit voorstel op te nemen, maar indien de regeling toereikend gemotiveerd kan worden in een afzonderlijke wijziging van de BRK. In de toelichting kan alsdan worden ingegaan op de verleende vrijstellingen en ontheffingen en het belang daarvan, ook qua aantal, en de vraag of een overgangsregeling getroffen dient te worden.

1. Artikel 13a, zesde lid, laatste volzin

De Raad geeft aan dat het voorgestelde artikel 13a, zesde lid, laatste volzin, niet is terug te vinden in de Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten van spaargelden in de vorm van rentebetalingen (hierna: Richtlijn 2003/48/EG). Deze conclusie is juist. Artikel 13a, zesde lid, laatste volzin, is daarentegen gebaseerd op een bepaling die is opgenomen in alle spaartegoedenverdragen die de Nederlandse Antillen sluiten met de lidstaten van de EU op basis van artikel 17, lid 1, onderdeel ii, van de Richtlijn 2003/48/EG. Deze spaartegoedenverdragen zorgen ervoor dat er tussen de Nederlandse Antillen en de lidstaten van de EU regels tot stand worden gebracht die overeenkomen met de regels van de Richtlijn 2003/48/EG.

Het doel van deze bepaling moet worden bezien in samenhang met de eerste en tweede volzin van het voorgestelde artikel 13a, zesde lid. Op basis van deze twee volzinnen zal de identiteit en woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde voor contractuele betrekkingen van voor 1 januari 2004 worden vastgesteld aan de hand van informatie die al aanwezig is bij de uitbetalende instantie op grond van reeds in de Nederlandse Antillen bestaande wetgeving. Hiervoor zal de informatie worden gebruikt die bekend is gemaakt als gevolg van de Landsverordening identificatie bij financiële dienstverlening van de Nederlandse Antillen. Deze Landsverordening bevat echter in artikel 5, lid 6, een mogelijkheid voor de Antilliaanse minister van Financiën om vrijstellingen of ontheffingen te verlenen. De lidstaten van de EU wilden voorkomen dat deze delegatiemogelijkheid zou worden gebruikt zodat alsnog de identiteit en woonplaats van een uiteindelijk gerechtigde niet zijn te achterhalen. Aangezien van deze delegatiemogelijkheid tot op heden geen gebruik is gemaakt en om tegemoet te komen aan de zorgen van de lidstaten van de EU hebben de Nederlandse Antillen ingestemd in de spaartegoedenverdragen een regeling op te nemen zoals die ook is neergelegd in het voorgestelde artikel 13a, zesde lid, laatste volzin, inhoudende dat bestaande vrijstellingen of ontheffingen niet meer van toepassing zijn en er geen verdere vrijstellingen of ontheffingen worden verleend.

Indien er in de voorgestelde Rijkswet een regeling zoals neergelegd in het voorgestelde artikel 13a, zesde lid, laatste volzin, zou ontbreken, zouden andere lidstaten van de EU de stelling kunnen innemen dat er in de relatie tussen Nederland en de Nederlandse Antillen geen regeling tot stand is gekomen die overeenkomt met die van de Richtlijn 2003/48/EG. Dit zou de inwerkingtreding van de Richtlijn 2003/48/EG in gevaar kunnen brengen. Om die reden is het noodzakelijk dat de voorgestelde Rijkswet een bepaling bevat zoals voorgesteld in artikel 13a, zesde lid, laatste volzin.

De memorie van toelichting is aangepast om de doelstelling van artikel 13a, zesde lid, laatste volzin, duidelijk te maken.

2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

2. Redactionele kanttekeningen

Aan de redactionele kanttekeningen van de Raad is gevolg gegeven.

De Raad van State van het Koninkrijk geeft U in overweging het voorstel van rijkswet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de Staten van de Nederlandse Antillen en aan die van Aruba, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State van het Koninkrijk,

H. D. Tjeenk Willink

k moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van rijkswet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba te zenden.

De staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

Bijlage bij het advies van de Raad van State van het Koninkrijk betreffende no. W06.04 0479/IV/K met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

Voorstel van rijkswet

– In het in artikel I, onderdeel A, voorgestelde artikel 2, achtste lid, onderdeel a, onder 5e, de zinsnede «aan niet anderszins omschreven termen» – mede gelet op de toepasselijkheid ervan op heel artikel 2 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk – nader preciseren.

– In artikel I, onderdeel B, in artikel 13a, vierde lid, gelet op aanwijzing 82 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, «de bronheffing als bedoeld» vervangen door: de bronheffing, bedoeld. In het vijfde lid «de bevoegde autoriteit van Nederland als bedoeld in artikel 37» vervangen door: de bevoegde autoriteit van Nederland, bedoeld in artikel 37,.

– In artikel I, onderdeel B, in artikel 13a, zesde lid, eerste volzin, «en draagt zorg» vervangen door: en dragen zorg.

Memorie van toelichting

– In de tweede kolom van de transponeringstabel «Artikel 10, derde lid» en «Artikel 3» omwisselen.

Naar boven