nr. 12
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de Nederlandse Antillen
bij achterwege laten van wetgeving voor het invoeren van een bronheffing op
rente uit spaartegoeden het heffingsrecht rechtstreeks op het voorgestelde
artikel 13a kan baseren.
De Nederlandse Antillen zullen op basis van het voorgestelde artikel 13a
zelf wetgeving moeten invoeren en kunnen niet rechtstreeks het heffingsrecht
baseren op artikel 13a zelf. De Nederlandse Antillen hebben hiervoor al wetgeving
in voorbereiding.
De leden van de CDA-fractie willen weten of de datum van toepassing van
de spaarrenterichtlijn (Richtlijn 2003/48/EG), die op dit moment op 1 juli
2005 staat, moet worden verschoven, indien er enkele van de verdragen die
worden gesloten met geassocieerde of afhankelijke gebieden niet voor 1 juli
2005 worden geratificeerd.
Alle verdragen bevatten bepalingen, waarin een voorlopige toepassing van
de verdragen is toegezegd, indien de ratificatie van de verdragen niet voor
de datum van toepassing van de richtlijn is afgerond. Om die reden zal een
ratificatie van de verdragen die ligt na 1 juli 2005 geen directe consequenties
hebben voor de toepassingsdatum van de richtlijn. Verder heeft de Ecofin-raad
tijdens zijn vergadering van 12 april verklaard overtuigd te zijn dat
alle noodzakelijke maatregelen zullen worden uitgevoerd opdat de richtlijn
zoals gepland vanaf 1 juli 2005 kan worden toegepast. De situatie
zal tijdens de Ecofin-vergadering van 7 juni opnieuw worden geëvalueerd.
Overigens zullen de verdragen waarbij het Koninkrijk der Nederland, eventueel
ten behoeve van de Nederlandse Antillen of Aruba, partij is naar verwachting
in de loop van mei voor stilzwijgende goedkeuring aan de Staten-Generaal worden
aangeboden, zodat de verdragen nog voor 1 juli 2005 kunnen worden geratificeerd.
De leden van de fractie van het CDA vragen zich tenslotte af of de invoering
van een bronheffing op grensoverschrijdende rentebetalingen in verschillende
staten er toe zal leiden dat in de particuliere sfeer een verschuiving kan
plaatsvinden ten aanzien van rentestromen naar dividendstromen.
De spaarrenterichtlijn en de in het verlengde daarvan liggende spaarrenteverdragen
zien primair op de uitwisseling van informatie ten aanzien van grensoverschrijdende
rentebetalingen, terwijl enkele lidstaten, derde landen en afhankelijke gebieden
een bronheffing mogen inhouden over deze rentebetalingen. De richtlijn en
de verdragen hebben derhalve geen effect op ander inkomen dan grensoverschrijdende
rentestromen. In dit licht bezien, is het niet ondenkbeeldig dat het voor
particulieren die hun inkomen of vermogen buiten het zicht van de fiscus willen
houden relatief minder aantrekkelijk wordt om in schuldvorderingen te beleggen.
Het kan dan ook niet worden uitgesloten dat particulieren naar aanleiding
hiervan een gewijzigde investeringsbeslissing nemen. Dit effect is in de informatie-uitwisselingslanden
even relevant als in de bronheffingslanden. Hierbij moet wel worden bedacht
dat op uitgekeerde dividenden veelal dividendbelasting zal worden ingehouden,
hetgeen een natuurlijk tegenwicht kan vormen ten opzichte van de voorgenomen
uitwisseling van gegevens of inhouding van bronheffing op grensoverschrijdende
rentebetalingen. De ontwijking van belastingheffing over in het buitenland
aangehouden vermogen is dan ook na de inwerkingtreding van de spaarrenterichtlijn
nog steeds niet onmogelijk. Dit neemt niet weg dat ten aanzien van grensoverschrijdende
beleggingen in schuldvorderingen een grote stap voorwaarts is gezet. De spaarrenterichtlijn
en de spaarrenteverdragen zijn niet alleen een resultaat van een langdurig
multilateraal onderhandelingsproces maar vooral een eerste stap die strekt
ter verdere bestrijding van belastingontwijking door een intensivering en
verbetering van de internationale samenwerking, ook op het bredere terrein
van inkomsten uit vermogen.
De Staatssecretaris van Financiën,
J. G. Wijn