29 968
Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (implementatie richtlijn nr. 2004/106/EG en aanpassing in verband met verordening (EG) nr. 2073/2004)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 25 februari 2005

De vaste commissie voor Financiën1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.

Het valt deze leden op dat dit de tweede keer is op korte termijn dat wijzigingen op het gebied van de administratieve samenwerking tussen lidstaten niet meer in een richtlijn maar in een op grond van artikel 249 van het EG-verdrag de lidstaten rechtstreeks verbindende verordening zijn opgenomen.

Deze leden betreuren dat in die zin dat het daardoor de Tweede Kamer uitermate moeilijk gemaakt wordt in juridisch opzicht nog wijzigingen in de regelgeving aan te brengen. Een iets ruimere marge bestaat bij richtlijnen die nog omgezet moeten worden in nationale wetgeving.

Dit klemt te meer wanneer op een lager niveau dan de Raad van Ministers binnen de EU de facto al definitieve besluitvorming heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld in een raadswerkgroep. Doorgaans worden voorstellen, waarover op een lager niveau al inhoudelijk overeenstemming is bereikt, bij één van de Raden – en dat hoeft niet per se de desbetreffende vakraad te zijn – als een zogenaamd A-punt (hamerstuk) geagendeerd, wat betekent dat ze zonder verdere discussie worden goedgekeurd. Het in de gaten houden van dit proces is voor het Parlement buitengewoon moeilijk, wat in feite een inbreuk lijkt te maken op zijn medewetgevende en controlerende taak.

Het verheugt deze leden dan ook dat staatssecretaris Wijn van Financiën, tijdens het zogenoemde Ecofinoverleg tussen de Tweede Kamer en de bewindslieden van Financiën op 10 februari jl., namens de regering heeft toegezegd in voorkomende gevallen de kamer te zullen informeren over voorstellen van enige importantie op fiscaal gebied waarover de besluitvorming op het punt staat afgerond te worden. Dit dus alvorens een definitieve beslissing in EU-verband wordt genomen.

Wat het voorstel zelf betreft vragen deze leden zich af, gezien de directe werking van de verordening ex artikel 249 van het EG-verdrag, wat de consequenties zouden zijn als de voorgestelde wijzigingen in de nationale wetgeving niet zouden worden doorgevoerd.

Het is deze leden opgevallen dat op grond van de wijzigingen in de verordening, de bepalingen uit de eerste drie afdelingen van Hoofdstuk II van de WIB inzake de kennisgevingsprocedure, zijn afgeschaft.

In het verslag naar aanleiding van het wetsvoorstel 29 615 hebben deze leden daarover al opgemerkt dat daardoor een inbreuk wordt gemaakt op de rechtsbescherming die de Wet Internationale Bijstandsverlening (WIB) aan de belastingplichtige beoogt te bieden.

Het antwoord van de regering in de nota naar aanleiding van dat verslag heeft deze leden niet geheel kunnen overtuigen. Het einde van nationale rechtsbescherming is niet één op één te rechtvaardigen door te verwijzen naar mogelijke rechtsmiddelen in de staat waarmee de informatie wordt uitgewisseld om nog maar te zwijgen over het argument dat hierdoor dubbele rechtsbescherming wordt opgeheven. Het is toch niet te weerspreken dat het voeren van procedures in andere landen, gezien een doorgaans afwijkend wettelijk kader en afwijkende procedureregels, een duidelijke verzwaring betekent ten opzichte van het inroepen van rechtsbescherming in eigen land.

Deze leden verzoeken de regering daarop nader in te gaan en daarbij te vergelijken de rechtsbescherming die belastingplichtigen op grond van de kennisgevingsprocedure onder de WIB hebben en de rechtsbescherming die deze belastingplichtigen gaan genieten onder de nieuwe regelgeving in de relatie tot bijvoorbeeld Duitsland en Frankrijk.

Tot slot is het deze leden niet duidelijk dat Verordening 2073/2004 mede gerechtvaardigd wordt omdat de samenwerking bovendien als te gecentraliseerd en niet intensief genoeg wordt ervaren, terwijl op grond van de verordening zelf één verbindingsbureau aangewezen dient te worden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Tichelaar

De adjunct-griffier van de commissie,

Vente


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Smits (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Koomen (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Heemskerk (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD) en Van Egerschot (VVD).

Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Koenders (PvdA), Dittrich (D66), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Vacature (algemeen), Duyvendak (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), De Ruiter (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Omtzigt (CDA), Eerdmans (LPF), Noorman-den Uyl (PvdA), Mosterd (CDA), Van Bommel (SP), De Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Rambocus (CDA), Stuurman (PvdA), Luchtenveld (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), De Vries (VVD) en Van Beek (VVD).

Naar boven