29 959
Wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met het bieden van meer ruimte voor het invullen van expressie-activiteiten en het invoeren van de mogelijkheid dat het onderwijs mede de Duitse of Franse taal omvat

nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juli 2005

Tijdens het vragenuurtje van dinsdag 30 november 2004 sprak ik met uw Kamer over vroeg en versterkt vreemde talenonderwijs in het basisonderwijs. Aanleiding was het initiatief van het Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam (BOOR) om op een aantal basisscholen al in de onderbouw te beginnen met het aanbieden van Engels. Een aantal leden van uw Kamer uitten hierover hun zorgen. Men vroeg zich af of de wijze waarop door deze scholen invulling wordt gegeven aan het vak Engels niet ten koste gaat van het leren van het Nederlands en of hier niet eigenlijk moet worden gesproken van tweetalig onderwijs. Ik heb tijdens het vragenuurtje aangegeven dat scholen zelf mogen bepalen hoe zij het vak Engels in hun onderwijsprogramma opnemen. Wel geldt te allen tijde dat Nederlands de voertaal dient te zijn op basisscholen en dat versterkt vreemde talenonderwijs niet ten koste mag gaan van het aanleren van het Nederlands en de wettelijk bepaalde kerndoelen. Ik heb daarom de inspectie van het onderwijs gevraagd onderzoek te verrichten naar de kwaliteit van het onderwijsaanbod op scholen met extra aandacht voor vreemde talenonderwijs. Het Europees Platform (EP) heb ik gevraagd onderzoek te verrichten naar de wijze waarop scholen het vreemde talenonderwijs in hun lesprogramma opnemen. Ik heb tijdens het vragenuurtje met uw Kamer afgesproken dat indien deze onderzoeken praktijken naar voren brengen die volgens de wet wel kunnen maar uiteindelijk niet wenselijk worden geacht, ik een oplossing zou aanreiken.

Ik had toegezegd u hierover begin van het voorjaar te informeren. Omdat de onderzoeken iets meer tijd vergden dan voorzien, informeer ik u pas nu over de resultaten van beide onderzoeken. Met deze brief voldoe ik tevens aan mijn toezegging die ik in uw Kamer heb gedaan bij het debat over wetsvoorstel 29 959 waarmee scholen ook in de gelegenheid worden gesteld Frans en Duits onder schooltijd aan te bieden, om nog vóór het reces uw Kamer te informeren over de resultaten van de onderzoeken van de inspectie en het EP.

Onderzoek van het EP naar de stand van zaken vroeg vreemdetalenonderwijs in het primair onderwijs1

Het EP heeft onderzoek verricht onder alle 54 scholen die bij het EP bekend zijn als scholen waar versterkt of vroeg vreemde talenonderwijs wordt aangeboden. Versterkt of vroeg vreemdetalenonderwijs (vvto) wil zeggen dat er extra uren taalonderwijs Engels worden aangeboden (voor verdieping of verbreding van de lesstof) vanaf de eerste groepen op de basisschool of dat er een andere taal dan het Engels wordt aangeboden op de basisschool. Ook de scholen in de grensregio's die al ervaring hebben met het geven van Frans of Duits zijn in het onderzoek betrokken. Deze scholen is in het kader van een experiment toestemming verleend om een «buurtaal» binnen reguliere lestijd aan te bieden.

Alle 54 scholen hebben gereageerd hetzij schriftelijk hetzij telefonisch. De inventarisatie heeft het volgende aan het licht gebracht.

Scholen hebben uiteenlopende redenen om met vvto te beginnen. Het is veelal een combinatie van factoren zoals:

– de wetenschap dat jonge kinderen erg taalgevoelig zijn;

– dat met het vroegtijdig aanbieden van een vreemde taal de kinderen goed worden voorbereid op hun toekomst;

– dat met het aanbieden van vvto begrip voor andere talen en culturen wordt gekweekt, en

– dat met het aanbieden van vvto de school zich kan profileren.

Van de 54 basisscholen geven 39 vvto Engels, 13 vvto Duits en 6 vvto Frans. Het gaat om totaal ongeveer 10 000 leerlingen die vvto volgen. Er bestaat een groot verschil tussen scholen wat betreft de tijd die aan vvto wordt besteed. Het aantal lesminuten varieert van 30 tot 240 minuten per week. Ook verschilt het startmoment, dat wil zeggen in welke groep een bepaalde school met vvto begint.

Slechts één van de 54 leerkrachten geeft in de vragenlijst aan dat het inpassen van het vvto binnen het huidige curriculum ten koste gaat van de tijd voor andere vakken. De overige leerkrachten geven geen van allen aan dat dit het geval is. Twaalf van de 54 scholen zouden graag meer tijd willen besteden aan vvto. Van de 54 scholen hebben 35 scholen een «native speaker» in de functie van groepsleerkracht, vakleerkracht of taalassistent. Veelal gaat het hier om native speakers die als gevolg van huwelijk woonachtig zijn in Nederland. De bekwaamheidseisen van dit personeel zal ik bezien tegen het licht van de werking van de Wet op de beroepen in het onderwijs.

Over het algemeen geven de leerkrachten aan dat vvto een positief effect heeft. Slecht één leerkracht meldt dat vvto soms verwarring bij de leerlingen veroorzaakt met name als ze schrijven, omdat ze (op deze school) drie talen leren (Nederlands, Fries en Engels). De overige 53 leerkrachten kunnen geen enkel negatief effect noemen. Integendeel, de ondervraagde leerkrachten noemen vooral positieve effecten van vvto, zoals een toename van het taalinzicht bij leerlingen, hetgeen voordelen heeft voor het aanleren van het Nederlands. Andere genoemde voordelen zijn dat vvto het zelfvertrouwen van kinderen vergroot, bijdraagt aan meer verdraagzaamheid van alles wat «niet Nederlands» is en kinderen respect bijbrengt voor kinderen die een andere taal spreken.

De leerkrachten die vvto aanbieden geven aan dat de beleidsontwikkeling rond vvto knelpunten oplevert. De beperkte wettelijke ruimte voor (het aanbieden van) vvto, de rechtspositie van buitenlandse leerkrachten en het gebrek aan financiën, worden in dit kader genoemd. Tot slot wordt vastgesteld dat op scholen met vvto vaak meer aan internationalisering wordt gedaan dan via het vreemdetalenonderwijs alleen.

Om het beeld over vvto te completeren heeft de Rijksuniversiteit Groningen in opdracht van het Europees Platform een internationaal literatuuronderzoek naar vvto gedaan1. De belangrijkste conclusies uit dit onderzoek zijn dat er geen aanwijzingen zijn dat de moedertaalontwikkeling negatief wordt beïnvloed door vvto, de gevonden effecten zijn eerder positief dan neutraal. Er is op basis van ervaringen en (kleinschalige) evaluaties geen reden om aan te nemen dat vvto nadelig werkt voor kinderen met een allochtone achtergrond. Een samenvatting en de overige conclusie treft u aan in bijlage 3 van het onderzoeksrapport van het Europees Platform.

Onderzoek van de inspectie van het onderwijs naar de kwaliteit van het onderwijsaanbod

In het onderzoek van de inspectie worden de scholen die vroeg vreemde talenonderwijs2 bieden op de volgende punten vergeleken met het landelijk gemiddelde:

– leerlingpopulatie;

– onderwijskwaliteit op het gebied van het onderwijsaanbod, en

– leeropbrengsten

Wat betreft de leerlingenpopulatie constateert de inspectie dat er op de scholen die vvto aanbieden beduidend minder allochtone achterstandsleerlingen (met extra gewicht 0,9) zitten.

Op het gebied van de kwaliteit van het onderwijsaanbod scoren de scholen niet positief of negatief afwijkend ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Het onderzoek brengt op dit punt geen significante verschillen aan het licht. Het percentage scholen met een leerstofaanbod dat voor Nederlandse taal en rekenen /wiskunde dekkend is voor de kerndoelen is vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde.

Op de vvto-scholen zijn van 18,2 % van de scholen onvoldoende gegevens bekend om te kunnen oordelen over de eindopbrengsten. Op landelijk niveau is dat percentage 8,4%. Deze vvto-scholen scoren echter niet slechter dan het landelijk gemiddelde op het aspect «de school werkt gericht aan verbetering van de kwaliteit van haar onderwijs». Voor de verschillen op de tussentijdse opbrengsten zijn geen significante resultaten gevonden.

Conclusie

Het onderzoek van de inspectie toont aan dat versterkt en vroeg vreemde talenonderwijs geen negatieve gevolgen heeft voor de kwaliteit van het onderwijsaanbod. Op basis van de discussie die ik met uw Kamer op 30 november 2004 heb gevoerd, concludeer ik dat hiermee voor zowel u als voor mij aan een belangrijke voorwaarde wordt voldaan. De vraag of de ruimte die de huidige wet- en regelgeving scholen biedt voor een schoolspecifieke invulling van het vreemde talenonderwijs leidt tot praktijken «die wel kunnen maar niet wenselijk zijn», kan naar mijn mening op grond van beide onderzoeken negatief worden beantwoord. Het enthousiasme van de onderzochte scholen en de resultaten die deze scholen behalen, beschouw ik als een ondersteuning van mijn beleid vroeg- en versterkt vreemde talenonderwijs te stimuleren.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

In het rapport van de inspectie van het onderwijs wordt gesproken over meertalig onderwijs. De definitie van dit begrip komt overeen met de gehanteerde definitie van vvto.

Naar boven