nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 juni 2005
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel (29 959) over het bieden
van meer ruimte voor het invullen van expressieactiviteiten en het invoeren
van de mogelijkheid dat het onderwijs mede de Duitse of Franse taal omvat,
hebben de leden Lambrechts en Balemans een amendement ingediend, dat er in
voorziet dat de mogelijkheden voor het onderwijs in vreemde talen worden verruimd
naar de Spaanse taal. Gezien de beperkte ervaring met Spaans in het basisonderwijs
heb ik u een alternatief voor dit amendement voorgesteld. Ik heb toegezegd
u daarover schriftelijk te informeren.
Mijn voorstel komt er in het kort op neer dat ik scholen, die Spaans binnen
het reguliere onderwijsprogramma willen aanbieden, daarvoor op hun verzoek
toestemming wil geven op basis van artikel 9, negende lid van de Wet op het
primair onderwijs. Op dit moment geef ik die toestemming aan scholen in de
grensstreek die Duits of Frans aanbieden.
Ik stel een proefperiode van drie schooljaren voor om te onderzoeken of
er behoefte is bij basisscholen om Spaans aan te bieden, om lesmateriaal te
ontwikkelen en om ervaring op te doen met het aanbieden van Spaans aan leerlingen
in de basisschoolleeftijd.
Als u akkoord gaat met mijn voorstel, zal ik het Europees Platform vragen
een projectplan op te stellen waarin aandacht is voor onder andere de doorlopende
leerlijn van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs, materiaalontwikkeling,
omgaan met niveauverschillen en scholingsbijeenkomsten voor leraren. Als deze
proefperiode positief uitpakt, dan kan de mogelijkheid van het aanbieden van
de Spaanse taal, evenals voor Duits en Frans, wettelijk mogelijk gemaakt worden.
Tijdens de tweede termijn heeft de fractie van de ChristenUnie zijn zorgen
uitgesproken over de mogelijke zwaarte van het talenonderwijs voor onder meer
dyslectische leerlingen. Wij hebben met elkaar gediscussieerd over mogelijke
oplossingen die tegemoetkomen aan dit knelpunt. De heer Slob opperde de mogelijkheid
om voor deze leerlingen te voorzien in een vrijstelling voor Frans
en Duits. Zoals ik in het debat heb aangegeven, heeft dat niet mijn voorkeur.
Ik vind het belangrijk dat scholen dyslexie tijdig signaleren en de leerlingen
de juiste begeleiding bieden. Maar de wet- en regelgeving werpt geen belemmeringen
op voor een eventuele vrijstelling.
Het tweede lid van artikel 41 van de Wet op het primair onderwijs (verplichte
deelname leerlingen aan het onderwijs) maakt het namelijk mogelijk dat de
school voorziet in een regeling die, ten behoeve van een individuele leerling,
een vrijstelling van deelname aan het onderwijs mogelijk maakt. Daarbij kan
gedacht worden aan een bepaalde vrijstelling voor gymnastiek. Maar ook, als
het gaat om een leerling met ernstige dyslexie, aan een (gedeeltelijke) vrijstelling
voor Duits en Frans.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. J. A. van der Hoeven