nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
De ondergetekende dankt de Vaste Commissie voor Defensie voor haar belangstelling
voor het voorliggende wetsvoorstel. In deze nota wordt op de vragen en opmerkingen
ingegaan.
De CDA-fractie verzoekt in te gaan op de mogelijke discrepantie tussen
het onderhavige wetsvoorstel en de voornemens uit het Hoofdlijnenakkoord.
Er is spanning tussen de maatregel die voortvloeit uit het Strategisch
Akkoord met het oogmerk werknemers die in aanmerking kunnen komen voor het
voortijdig verlaten van de dienst daartoe te stimuleren, en de voornemens
uit het Hoofdlijnenakkoord, op basis waarvan werknemers juist worden gestimuleerd
langer door te werken. De opgelegde reductietaakstelling uit het Strategisch
Akkoord brengt evenwel met zich mee, dat uitstroom van personeel hoe dan ook
noodzakelijk is. Defensie verkiest daarbij vrijwilligheid bij de uitstroom
van personeel boven het gedwongen ontslag van overtollig personeel. De maatregel
is dan ook noodzakelijk om vrijwilligheid in de uitstroom mogelijk te maken.
Overigens behelst het wetsvoorstel geen nieuwe maatregel, maar een uitbreiding
van een in het kader van het Sociaal Beleidskader Defensie (SBK) reeds bestaande
maatregel. Het wetsvoorstel is interdepartementaal voorbereid met de ministeries
van Financiën en van Justitie en door de ministerraad goedgekeurd.
Ik merk op dat de voornemens van het Hoofdlijnenakkoord juist reden zijn
om met het oog op de toekomst de Uitkeringswet gewezen militairen (Ugm) in
het kader van de vergroting van de arbeidsparticipatie opnieuw onderwerp van
studie te maken.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of met terugwerkende kracht
de openstelling van de Ugm wordt verlengd.
De Ugm is niet in duur beperkt en wordt als zodanig ook geen terugwerkende
kracht verleend. Wel wordt verlenging van de openstelling van de Ugm
voor oudere militaire wachtgelders met terugwerkende kracht beoogd.
Het SBK voorziet vanaf 1 januari 1990 in de mogelijkheid voor
oudere militaire wachtgelders om vanuit hun wachtgeldpositie alsnog tot een
uitkering ingevolge de Ugm te worden toegelaten. Het SBK is in verband met
de reductietaakstelling uit het Strategisch Akkoord en het Hoofdlijnenakkoord
geactualiseerd voor de periode van 1 januari 2004 tot 1 januari
2010. De Wet bijzondere regels met betrekking tot het recht op uitkering als
bedoeld in de Uitkeringswet gewezen militairen (WbUgm) voorziet vanaf 1 januari
1990 in lopende wettelijke uitkeringsgevallen. Het onderhavige wetsvoorstel
voorziet in toetreding van nieuwe gevallen ingevolge het geactualiseerde SBK
vanaf 1 januari 2004.
In 2003 (Stb. 2003, 8) is de Ugm aangepast in verband met de verplichte
verhoging van de generieke ontslagleeftijd naar 58 jaar, die in 2006 geleidelijk
zal worden ingevoerd.
Omdat de nieuwe diensteinderegeling geleidelijk wordt ingevoerd, moet
onderscheid worden gemaakt tussen militairen voor wie de Ugm-oude stijl blijft
gelden en militairen op wie de Ugm-nieuwe stijl van toepassing is. Of een
militair valt onder de oude of de nieuwe regeling hangt af van de vraag of
op de desbetreffende militair de verplichte verhoging voor leeftijdsontslag
per 1 januari 2006 van toepassing zou zijn, als hij in dienst zou zijn
gebleven. Door het oorspronkelijke moment van leeftijdsontslag voor de desbetreffende
militair als uitgangspunt te nemen, wordt gelijke behandeling van gerechtigden
gegarandeerd, of nu de Ugm-oude stijl dan wel de Ugm-nieuwe stijl wordt toegepast.
De Staatssecretaris van Defensie,
C. van der Knaap