29 952
Wijziging van de wet van 1 oktober 1992, houdende bijzondere regels met betrekking tot het recht op uitkering als bedoeld in de Uitkeringswet gewezen militairen alsmede wijziging van die wet (Stb. 1992, 573) in verband met de verlenging van de openstelling van de Uitkeringswet gewezen militairen voor de oudere gewezen militair, die voortijdig de dienst met een recht op wachtgeld zou moeten verlaten

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

(Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)).

In november 2002 heeft de toenmalige Minister van Defensie aan de Tweede Kamer een aantal maatregelen gepresenteerd die voortvloeien uit het Strategisch Akkoord. Eén van die maatregelen betreft de versnelde uitstroom van militairen in de oudste twee jaarklassen voorafgaande aan de ontslagleeftijd die leidt tot een uitkering ingevolge de Uitkeringswet gewezen militairen (Ugm). De toegang tot die wet geschiedt vanuit een tijdelijke wachtgeldpositie op basis van ontslag wegens overtolligheid.

Als formele basis fungeert de wet van 1 oktober 1992, houdende bijzondere regels met betrekking tot het recht op uitkering als bedoeld in de Uitkeringswet gewezen militairen alsmede wijziging van die wet (Stb. 1992, 573), hierna te noemen: WbUgm, als instrument in het kader van de oorspronkelijke reductiemaatregelen en het nog bestaande Sociaal Beleidskader Defensie (SBK). De WbUgm geeft toegang tot de Ugm bij op wachtgeld stelling op een leeftijd die maximaal 5 jaar lager ligt dan de voor de Ugm geldende ontslagleeftijd. Het betreft sinds de invoering van fase 2 van de OOW (Wet overheidspersoneel onder de werking van de werknemersverzekeringen) op wachtgeld stellingen op grond van het overgangsregime ingevolge artikel 18 zesde lid van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie.

Om die wet tevens te kunnen openstellen voor de nieuwe reductiemaatregelen ter voldoening aan de taakstellingen uit het Strategisch Akkoord, is het noodzakelijk om de instroombasis, die thans nog beperkt is tot ontslaggevallen tot 1 januari 2001, voldoende in de tijd uit te breiden.

Dit wordt gerealiseerd door die einddatum in het eerste lid van artikel 1 van die wet te wijzigen in een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Het ligt voor de hand dat daarbij zoveel mogelijk zal worden aangeknoopt bij de werkingsduur van het SBK als randvoorwaarde voor op wachtgeld stelling ingevolge het hierboven vermelde overgangsregime. Die werkingsduur geldt volgens de meest recente verlenging (sinds 1 januari 2004) tot 1 januari 2010.

De datum van inwerkingtreding wordt geregeld bij koninklijk besluit ter afstemming op de Tijdelijke Referendumwet.

De terugwerkende kracht heeft geen nadelige gevolgen voor de doelgroep, daar het slechts verlenging van de bestaande aanspraken betreft.

In het overleg met de Sectorcommissie Defensie is op 31 maart 2003 over dit onderwerp overeenstemming bereikt.

Vanwege een aanvankelijke koppeling aan voorbereidingen met betrekking tot wetsaanpassingen in verband met militair prepensioen is het voorstel enige maanden aangehouden. Mede in verband met de actualisering van het SBK in het kader van de reductietaakstellingen per 1 januari 2004 en ter beperking van bedoelde terugwerkende kracht is die koppeling alsnog losgelaten.

De Staatssecretaris van Defensie,

C. van der Knaap

Naar boven