29 951
Regels met betrekking tot het in gebruik geven van grond ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen aan wegen in beheer bij het Rijk (Wet tot veiling van bepaalde verkooppunten van motorbrandstoffen)

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 13 april 2005

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het zesde lid komt te luiden:

6. De huurder is bevoegd om met betrekking tot de locatie, die voorwerp is van de door hem gesloten huurovereenkomst, een overeenkomst te sluiten met een exploitant. Een zodanige overeenkomst eindigt in ieder geval op het moment waarop de huurovereenkomst eindigt. In afwijking van artikel 300, tweede en derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, is daartoe geen opzegging vereist. Indien de overeenkomst met de exploitant een huurovereenkomst is in de zin van artikel 201 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, is artikel 230a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek op die huurovereenkomst niet van toepassing. Indien het aan de exploitant verhuurde voldoet aan de omschrijving van bedrijfsruimte in artikel 290, tweede en derde lid van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, is, onverminderd de tweede en derde volzin van dit lid, afdeling 6 van titel 4 van dat boek op de huurovereenkomst met die exploitant van toepassing.

b. In het zevende lid wordt in de derde volzin «artikel 4» vervangen door: artikel 5.

2

In artikel 9, eerste lid, wordt «2017» vervangen door: 2018.

3

In artikel 10 wordt «2020» vervangen door: 2021.

4

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt «2017» vervangen door: 2018.

b. In het eerste lid wordt «2016» vervangen door: 2017.

c. In het derde lid wordt «2016» vervangen door: 2017.

5

In artikel 12 wordt «2020» vervangen door: 2021.

6

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt «2016» vervangen door: 2017.

b. In het tweede lid wordt «2019» vervangen door: 2020.

c. In het derde lid wordt «2016» vervangen door: 2017.

d. In het derde lid wordt «2019» vervangen door: 2020.

e. In artikel 14, vijfde lid wordt «2016» vervangen door: 2017.

f. In het zesde lid wordt «2019» vervangen door: 2020.

g. Na het zevende lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

8. In afwijking van artikel 300, tweede en derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, eindigt de bestaande exploitatieovereenkomst bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, alsmede de overeenkomst bedoeld in het vijfde tot en met zevende lid zonder dat daartoe een opzegging vereist is en zonder dat daarbij een aanspraak op schadevergoeding ontstaat.

7

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het tweede lid wordt «2023» vervangen door: 2024.

b. In het vierde lid wordt «2023» vervangen door: 2024.

8

In paragraaf 4 worden na artikel 18 twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 18a

Indien dit wetsvoorstel in werking treedt op of na 1 augustus 2005, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

A

In artikel 9, eerste lid, wordt «2018» vervangen door: 2019.

B

In artikel 10 wordt «2021» vervangen door: 2022.

C

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt «2018» vervangen door: 2019.

b. In het eerste lid wordt «2017» vervangen door: 2018.

c. In het derde lid wordt «2017» vervangen door: 2018.

D

In artikel 12 wordt «2021» vervangen door: 2022.

E

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, wordt «2017» vervangen door: 2018.

b. In het tweede lid wordt «2020» vervangen door: 2021.

c. In het derde lid wordt «2017» vervangen door: 2018.

d. In derde lid wordt «2020» vervangen door: 2021.

e. In het vijfde lid wordt «2017» vervangen door: 2018.

f. In zesde lid wordt «2020» vervangen door: 2021.

F

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het tweede lid wordt «2024» vervangen door: 2025.

b. In het vierde lid wordt «2024» vervangen door: 2025.

Artikel 18b

Indien deze wet in werking treedt voor 1 augustus 2005, vervalt artikel 18a.

9

In paragraaf 5 wordt voor artikel 19 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18c

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Toelichting

I. ALGEMEEN

Deze nota van wijziging bevat een aantal technische aanpassingen. Voor een deel gaat het om aanpassingen van termijnen, zoals die eerder zijn toegezegd aan de belangorganisaties. Daarnaast gaat het om enkele wetstechnische correcties en verduidelijkingen.

II. ARTIKELSGEWIJS

Onderdeel 1

De aanpassing van het zesde lid van artikel 3 van het wetsvoorstel beoogt verder te verduidelijken dat voor de beëindiging van de overeenkomst met de exploitant geen opzegging vereist is door de huurder, indien deze beëindiging het gevolg is van de beëindiging van de huurovereenkomst tussen de Staat en de huurder. Dat geldt zowel in de gevallen waarin het aan de exploitant verhuurde voldoet aan de omschrijving van bedrijfsruimte in artikel 290, tweede en derde lid van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, als in de gevallen waarin dat niet zo is. In beide gevallen is de hoofdregel van artikel 228 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek onverkort van toepassing op de beëindiging van een overeenkomst tussen huurder en exploitant die voortvloeit uit de beëindiging van de huurovereenkomst tussen de Staat en de huurder. Dat wil zeggen dat er geen opzegging vereist is en dat er, voorzover de beëindiging van de overeenkomst tussen de huurder en de exploitant voortvloeit uit het van rechtswege eindigen van de huurovereenkomst tussen de huurder en de Staat, bovendien geen grond is voor een schadevergoeding als gevolg van die beëindiging van rechtswege.

In het wetsvoorstel zoals dat voor advies aan de Raad van State is voorgelegd, werd een andere nummering gehanteerd. Naar aanleiding van de redactionele opmerkingen van de Raad van State is deze nummering gecorrigeerd. Daarbij is de verwijzing in artikel 3, zevende lid, per abuis niet gecorrigeerd. Met dit onderdeel wordt hierin alsnog voorzien.

Onderdelen 2 tot en met 7

Met dit onderdeel wordt een voorziening getroffen voor het in zijn geheel verschuiven van het veilingschema met de periode van een jaar, hetgeen noodzakelijk is geworden door het uitstellen van de veiling in het jaar 2004. Over het uitstel van de veiling in het jaar 2004 bent u eerder geïnformeerd (Kamerstukken II, 2003/04, 24 036, nr. 294 en Kamerstukken II, 2004/05, 24 036, nr. 310, p.3). In het wetsvoorstel zoals dat voor advies aan de Raad van State is voorgelegd, werden nog de jaartallen gehanteerd die voortvloeien uit de convenanten, in het bijzonder het convenant onderliggende rechtsrelaties. Door het in zijn geheel verschuiven van het veilingschema met de periode van een jaar, wordt het einde van de verschillende overgangsperiodes ook met een jaar verschoven. Voor de convenanten zijn deze verschuivingen van einddata opgevangen met een addendum.

De toevoeging van een achtste lid aan artikel 14 van het wetsvoorstel beoogt verder te verduidelijken dat bij de beëindiging van rechtswege van de bestaande exploitatieovereenkomst bedoeld in het eerste tot en met vierde lid en bij de overeenkomst met de exploitant bedoeld in het vijfde tot en met zevende lid, als gevolg van de in artikel 14 bedoelde gevallen geen opzegging vereist is. Ook in deze gevallen is de hoofdregel van artikel 228 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek onverkort van toepassing. Dat wil zeggen dat er naast het feit dat er geen opzegging vereist is, er bovendien geen grond is voor een schadevergoeding als gevolg van de beëindiging van rechtswege van de in artikel 14 bedoelde overeenkomsten in de daar bedoelde gevallen. Dat er geen grond is voor enige schadevergoeding bij het van rechtswege eindigen van bestaande exploitatieovereenkomsten en de overeenkomsten bedoeld in het vijfde tot en met zevende lid op de momenten die in artikel 14 zijn genoemd, vloeit voort uit de afspraken in het Convenant Onderliggende Rechtsrelaties en de Bijlage daarbij. Zoals ook in de memorie van toelichting al is aangegeven, worden (bestaande) exploitanten enerzijds gecompenseerd door de voortzetting van de bestaande exploitatieovereenkomst tot de in artikel 14, eerste tot en met vierde lid, genoemde tijdstippen en anderzijds door de regeling van het gemiddelde netto winstaandeel indien voor die tijdstippen een veiling van de betrokken locatie plaats heeft gevonden. Om die reden is er geen grond voor een (aanvullende) schadevergoedingsvordering bij het reguliere einde van de overeenkomsten, zoals omschreven in artikel 14. De toevoeging van het achtste lid beoogt dit te verduidelijken.

Overigens dient er in dit verband nog op te worden gewezen dat de formulering van de beëindigingsmomenten in artikel 14 onverlet laat dat partijen bij de bedoelde overeenkomsten daarnaast met gebruikmaking van hun wettelijke beëindigingsmogelijkheden de betreffende overeenkomsten kunnen opzeggen, zoals in de zevende overweging van het Convenant onderliggende rechtsrelaties is bepaald. Daarbij hebben partijen bij het convenant aangegeven dat zij van mening zijn «dat de situatie dat een concessiehouder beëindiging van de huurovereenkomst vordert op grond van dringend eigen gebruik vanwege de veiling in strijd is met de aan de regeling ten grondslag liggende uitgangspunten».

Onderdeel 8

Indien het wetsvoorstel voor 1 augustus 2005 in werking treedt, is het mogelijk nog in 2005 een veiling te houden. Indien het wetsvoorstel later dan die datum in werking treedt, wordt het vanwege de benodigde voorbereidingstijd onmogelijk nog in 2005 een veiling te houden. Mocht die situatie zich voordoen, dan voorziet artikel 18a in het in zijn geheel verschuiven van het veilingschema met de periode van twee jaar.

Zou het wetsvoorstel voor 1 augustus 2005 in werking treden, dan is artikel 18a overbodig. Artikel 18b voorziet in die situatie en zorgt dat artikel 18a dan vervalt.

Onderdeel 9

In de tekst van het wetsvoorstel zoals dat voor advies aan de Raad van State is voorgelegd, werd bij de inwerkingtreding nog rekening gehouden met de Tijdelijke referendumwet. Aangezien de Tijdelijke referendumwet per 1 januari 2005 is vervallen, is in het thans voorliggende wetsvoorstel de inwerkingtredingsbepaling geschrapt. Hierdoor zou een inwerkingtredingsbepaling in het wetsvoorstel geheel ontbreken, hetgeen uiteraard niet correct zou zijn. Met artikel 18c wordt deze omissie hersteld.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven