nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 februari 2006
Met deze brief wil ik u informeren over mijn inzet en de voortgang met
betrekking tot het onderwerp «Koe in de wei».
Op 23 november 2004 heeft uw Kamer een motie van de heer Atsma (Kamerstukken
II, 2004/05, 29 800 XIV, nr. 37) aangenomen. Deze vraagt mij vier pilots
uit te werken ter stimulering van weidegang. In mijn brief van 27 mei
2005 (Kamerstuk 29 800 XIV, nr. 90) aan uw Kamer heb ik globaal aangegeven
op welke wijze ik invulling wil geven aan deze motie en heb ik een conferentie «Weidegang»
aangekondigd.
In het volgende ga ik hier verder op in, maar eerst zal ik een schets
geven van mijn beleidsinzet ter zake.
Beleidsinzet
«Koe in de wei» is een maatschappelijk belangrijk onderwerp.
Vele Nederlanders willen koeien in de wei houden en laten dat op verschillende
manieren weten. Het is een onderwerp waar verschillende maatschappelijke organisaties
zich bij betrokken voelen en ook bij marktpartijen is de belangstelling voor
dit onderwerp groeiende.
De stijging van het aantal koeien dat jaarrond wordt opgestald is een
thema waar in de eerste plaats markt en maatschappij samen uit moeten komen,
juist omdat «Koe in de wei» zo belangrijk is voor de band tussen
landbouw en burger.
Daarom kies ik er niet voor om de weidegang van koeien via regelgeving
af te dwingen, temeer daar regels op dit gebied moeilijk zijn te handhaven.
Ook een financieel stimulerende rol van de overheid, voor zover dit al mogelijk
zou zijn, ligt hier niet voor de hand. Het is immers in het belang van de
sector zélf, inclusief ketenpartijen, om de band tussen melkveehouderij
en burger te behouden en waar mogelijk te versterken. Boeren hebben er in
mijn opvatting alle belang bij dat de koe in de wei blijft. De
koe is immers voor de melkveehouder een belangrijk visitekaartje en is daarmee
van belang voor het imago van de sector bij de consument.
Wel zie ik het als mijn rol waar mogelijk knelpunten weg te nemen die
weidegang bemoeilijken en de betrokken partijen te helpen afspraken te maken
om weidegang te stimuleren. Met deze rol handel ik ook conform het beleid
van het kabinet om verantwoordelijkheden waar mogelijk bij bedrijven, burgers
en maatschappelijke organisaties te leggen.
Hiervan uitgaande heb ik bijgedragen aan de organisatie van de conferentie «Weidegang»
in december 2005 en heb ik vier praktijkprojecten (project «Koe &
Wij») mogelijk gemaakt.
Conferentie «Weidegang»
Eind vorig jaar hebben zes partijen tijdens de conferentie «Weidegang»
op een constructieve wijze afspraken gemaakt over een aanpak die moet leiden
tot behoud van weidegang. Naast mijn ministerie gaat het om de Nederlandse
Zuivelorganisatie (NZO), de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO),
de Dierenbescherming (DB), de Stichting Natuur en Milieu (N en M) en het Centraal
Bureau Levensmiddelenhandel (CBL). Een overzicht van de gemaakte afspraken
vindt u in de bijlage («Startverklaring weidegang melkkoeien»)1.
Ik vind het van belang deze goede voornemens om te zetten in daden. Het
doet mij dan ook veel genoegen dat de partijen hebben toegezegd over een jaar
te zullen rapporteren over de inspanningen die ze hebben gepleegd om de afspraken
te concretiseren.
Zoals ik in het voorgaande heb aangegeven wil ik het bedrijfsleven en
maatschappelijke organisaties faciliteren om gezamenlijk afspraken maken om
weidegang in Nederland te stimuleren. Ik ben verheugd dat deze benadering
inmiddels positieve resultaten heeft opgeleverd.
«Koe & Wij»
De zes voornoemde partijen hebben hun steun uitgesproken voor het project «Koe &
Wij» dat aan het eind van de bovengenoemde conferentie is gepresenteerd.
Dit project wil een bijdrage leveren aan het behoud van weidegang door veehouders
bewust te laten kiezen en enthousiast te maken voor weidegang en door ze te
helpen bij het vinden van oplossingen voor knelpunten bij weidegang. De afspraken
die ik over de uitvoering van dit project heb gemaakt lopen tot voorjaar 2008.
Met het project «Koe & Wij» geef ik concreet invulling
aan de genoemde motie Atsma. Het project richt zich op vier groepen melkveehouders
die bezwarende omstandigheden ervaren bij het uitvoeren van beweiding maar
dat toch willen blijven doen. Deze omstandigheden zijn:
• kleine huiskavel;
• automatisch melksysteem;
• groot aantal melkkoeien in de koppel;
• hoge melkproductie per koe.
Dat het project «Koe & Wij» goed aanslaat, blijkt uit
het enthousiasme van alle betrokkenen. Het blijkt ook uit de hoeveelheid aanmeldingen:
er was plaats voor 60 deelnemers maar het dubbele aantal melkveehouders heeft
zich aangemeld.
Tot slot
Met de combinatie van enerzijds de conferentie en anderzijds de vier praktijkprojecten
heb ik invulling gegeven aan mijn in het voorgaande aangegeven beleidsinzet,
waarbij ik enerzijds partijen wil faciliteren gezamenlijk afspraken te maken
en anderzijds ook mijn aandeel wil leveren om knelpunten uit de weg te ruimen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C. P. Veerman