29 939
Beleid agrocluster

nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 september 2005

Zoals toegezegd in de brief «Groeien in Concurrentie» van 17 december 2004 (Kamerstukken II 2004/05, 29 939, nr. 1) geef ik u hierbij, mede namens de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en gebaseerd op overleg met de provincies, een nadere invulling van de besteding van de zogenaamde Koopmansgelden.

Zoals al aangekondigd in de genoemde brief zullen de beschikbare middelen (totaal € 122 miljoen) als volgt worden ingezet:

1. Landschapsbehoud in (milieu)probleemgebieden: € 50 miljoen

2. Versnelde afronding van klassieke landinrichtingsprojecten: € 30 miljoen

3. Kavelruil: € 20 miljoen

4. Projecten t.b.v. melkveehouderij en milieu: € 12 miljoen

5. Kennisontwikkeling en -verspreiding in de melkveehouderij: € 10 miljoen.

Het LNV-aandeel hierin is € 73 miljoen en het VROM-aandeel € 49 miljoen.

De VROM-gelden zullen met name bij die onderdelen worden ingezet waar een duidelijke milieucomponent meespeelt.

In deze brief zal ik de focus richten op het eerstgenoemde onderdeel en zal ik korter ingaan op de andere onderdelen.

Onderdeel landschapsbehoud in (milieu-)probleemgebieden

Met de inzet van de Koopmansgelden voor het onderdeel landschapsbehoud in (milieu)probleemgebieden wil het Rijk primair inzetten op het creëren van een stand-still van het milieuprobleem in kwetsbare gebieden. Het Rijk wil zoveel mogelijk voorkomen dat extensieve melkveehouders meegaan in het autonome proces van intensivering door vooral productiegroei. Tegelijkertijd zetten we hiermee in op landschapsbehoud.

Om zoveel mogelijk milieurendement te halen uit de schaarse financiële middelen wil het Rijk bij de gebiedskeuze waar inzet van de Koopmansmiddelen mogelijk wordt gemaakt aansluiten bij verplichtingen die voortvloeien uit het Europese milieu- en natuurbeleid (VHR, KRW, Nitraatrichtlijn en NEC-richtlijn).

De zoekgebieden voor de inzet van de Koopmansgelden zijn dan:

• gelegen op zandgrond (inclusief lössgrond); en vervolgens hierbinnen:

• de VHR-gebieden en zones van 1500 meter rond deze natuurgebieden (waarbinnen de zogenaamde verzuringgevoelige WAV-zones liggen);

• de NB-wetgebieden en zones van 1500 meter rond deze natuurgebieden;

• de gebieden die door de KRW als kwetsbaar worden aangewezen (de VHR-gebieden, de grondwaterbeschermingsgebieden en de kwetsbare stroomgebieden met hoge ecologische doelstellingen);

• alsmede de overige WAV-zones rondom verzuringsgevoelige natuurgebieden.

Binnen deze zoekgebieden wijzen de provincies de gebieden aan waar Koopmansgelden kunnen worden ingezet.

Binnen de door de provincies aangewezen gebieden stelt het Rijk de gelden alléén beschikbaar voor melkveebedrijven die vooroplopen bij het afstemmen van hun bedrijfsvoering op de kwetsbaarheid van deze gebieden.

Dit komt tot uiting in de volgende bedrijfscriteria:

• bedrijven met een gift van 250 kg/ha stikstof uit dierlijke mest of minder, zonder afvoer van mest;

• waarbij bovendien geen verhoging van de mestproductie per hectare optreedt.

Voor het realiseren van de doelen wil het Rijk inzetten op toepassing van twee instrumenten:

• een (lagere) toeslag voor bedrijven die liggen in probleemgebieden met specifieke handicaps;

• een (hogere) toeslag voor bedrijven die bovenwettelijke maatregelen op milieugebied nemen (agri-milieumaatregelen).

Rijk en provincies hadden in 2006 al willen beginnen met de toeslag voor bedrijven in probleemgebieden, maar hebben daarvan afgezien. Belangrijkste redenen daarvoor waren de verwachting dat de huidige regeling binnen het lopende POP1 (tot 1 januari 2007) slechts weinig deelnemers zou opleveren, de extra aanwijzingsprocedure hoge uitvoeringslasten voor de provincies zou opleveren en dat zich mogelijk discussie met Brussel zou voordoen vanwege het moeten herdefiniëren van de handicap van «kleinschalige zandlandschappen».

Voor de probleemgebieden met specifieke handicaps zal nu worden ingezet op de opname in het POP2 (vanaf 1 januari 2007) van een hernieuwd gedefinieerde categorie van «kleinschalige zandlandschappen». De specifieke handicaps zullen vooral vanuit landschappelijk oogpunt (zoals meer dan gemiddeld voorkomen van landschapselementen, kleine perceelssituaties) worden onderbouwd.

Voor de aanwijzing van probleemgebieden geldt een maximum van 10% van het grondgebied per lidstaat; Nederland kan nog ongeveer 40 à 50 000 hectare kleinschalige zandlandschappen aanwijzen.

In de subsidieregeling agrarische natuurbeheer (SAN) zal een «passief» pakket worden opgenomen waar boeren zich voor kunnen in schrijven. Uiteraard kan alleen worden meegedaan door boeren die voldoen aan de eerder genoemde bedrijfscriteria en voor zover de kleinschalige zandlandschappen overlappen met de eerder genoemde gebiedscriteria.

Voor de agri-milieumaatregelen zal een «actief pakket» in de SAN worden opgenomen, waarbij boeren een vergoeding kunnen krijgen voor een nader te bepalen verlaging van het ureum-getal in de melk, als maat voor vermindering van de ammoniakemissie. Boeren kunnen dit bereiken door minder eiwit te voeren, onder meer door een lage stikstofbemesting op gras en/of een laag eiwitgehalte in krachtvoer. In de probleemgebieden kunnen bedrijven zowel gebruik maken van het passieve pakket als van het actieve pakket in de SAN (stapelen). Buiten de probleemgebieden alleen van het actieve pakket. Ook voor het actieve pakket gelden de bedrijfs- en gebiedscriteria zoals genoemd.

Er is op dit moment nog onvoldoende beeld of andere in de nieuwe kaderverordening plattelandsontwikkeling 2007–2013 in discussie zijnde categorieën (intermediate probleemgebieden of Natura 2000/KRW) nog mogelijkheden bieden. Mochten zich tijdig mogelijkheden aandienen, dan zullen die nog worden meegenomen.

Tot slot wil het Rijk nog de optie openhouden van een aanvullend SAN-pakket, met dezelfde bedrijfs- en gebiedscriteria, gericht op actief beheer van het landschap (betreft het stimuleren van aanvullende maatregelen gericht op beheer van het landschap).

Als voorlopige indicatieve verdeling van de LNV- en VROM-middelen (totaal € 50 miljoen) voor landschapsbehoud in (milieu)probleemgebieden geldt:

• de € 11 miljoen van LNV wordt met voorrang ingezet in de probleemgebieden en in tweede instantie voor het evtentueel aanvullende SAN-pakket gericht op actief beheer van het landschap;

• de € 39 miljoen van VROM wordt voor het overgrote deel ingezet voor het actieve SAN-pakket voor agri-milieumaatregelen en voor een geringer deel (nog nader te bepalen) in de probleemgebieden.

In het voorgaande is de aanpak, zoals het Rijk die voor zich ziet, op hoofdlijnen geschetst. Er is overeenstemming met de provincies over deze aanpak. Er zijn nog de nodige uitvoeringsmodaliteiten die nader zullen worden uitgewerkt, waarbij rekening wordt gehouden met de administratieve lasten en de uitvoeringslasten. Eind 2006 moet één en ander operationeel zijn, zodat in 2007 met de uitvoering kan worden begonnen. Bovendien behoeven de nieuwe pakketten, zowel in het kader van POP-2 als staatssteun, de goedkeuring van Brussel. Het starten vanaf 2007 in combinatie met de 6-jarige pakketten waar de SAN mee werkt, maakt dat de beschikbare Koopmansmiddelen langer dan tot 2010 beschikbaar moeten zijn. Over de meerjarige uitspreiding van de financiële middelen zal er nader overleg plaats vinden met het ministerie van Financiën.

Overige onderdelen

De € 30 miljoen voor landinrichting wordt in de periode 2005 tot en met 2008 aangewend volgens de met de provincies bij het uitvoeringscontract 2005/2006 gemaakte afspraken over de afronding van klassieke landinrichtingsprojecten. Hierover heb ik u nader geïnformeerd in mijn brief van 7 juli jongstleden over de «Overeenkomsten inrichting landelijk gebied» (29 576, nr. 15).

Ook zijn met de provincies afspraken gemaakt over de besteding van het budget voor kavelruil, zoals ik u in een eerdere brief heb gemeld (29 576, nr. 13 d.d. 2 februari 2005).

Het budget bedraagt € 20 miljoen, te verdubbelen door de provincies. De provincies zullen vanaf 2007 het budget gaan besteden om zo de kans op verhoging van het budget door cofinanciering vanuit de EU in POP-2 (de Nederlandse implementatie van de Europese Plattelandsverordening) zo groot mogelijk te maken.

Over de projecten voor melkveehouderij en milieu wil ik opmerken dat de studie naar de mogelijkheid van een Grondbankconstructie in het gebied 't Klooster is afgerond.

In dit gebied zal deze constructie niet worden toegepast, wel worden momenteel de mogelijkheden hiervoor bezien in andere regionale projecten. Inmiddels is € 1,3 miljoen gereserveerd voor een herinrichtingsproject ter versterking van melkveehouderij en natuur in het gebied Gooiermars, evenals € 1,5 miljoen voor het melkveehouderijinplaatsingproject Noordwaard. Dit naast de reeds lopende projecten in Limburg en Veenkoloniën. Over de voorziene pilots «koe in de wei» heb ik u geïnformeerd met mijn brief van 27 mei jongstleden (kenmerk DL. 2005/1422) over de invulling van de motie «Koe in de wei» (Kamerstukken II 2004/05, 29 800 XIV, nr. 37).

Ten aanzien van het laatste onderdeel van de Koopmansgelden, kennisontwikkeling en -verspreiding in de melkveehouderij, meld ik u dat een deel van deze gelden inmiddels is gereserveerd voor de ontwikkeling en uitvoering van de «Melkvee-academie» waarmee op een vernieuwende en vraaggestuurde wijze, vanuit deelnemende melkveehouders zelf, kennis wordt verspreid en waar nodig wordt ontwikkeld. Met name gezien de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en het nieuwe mestbeleid hecht ik hieraan groot belang. Het beschikbare budget zal verder worden ingezet voor vooral kennisontwikkeling enverspreiding in het kader van het mestbeleid.

Zoals al eerder aangegeven, zal nog nader overleg plaatsvinden met het ministerie van Financiën. In dat kader zullen de benodigde kasreeksen van alle bestedingsonderdelen samen worden bezien. Dit betreft zowel de LNV-begroting als de begroting van VROM.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Naar boven