29 911
Bestrijding georganiseerde criminaliteit

nr. 27
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 april 2009

1. Inleiding

Tijdens het Algemeen Overleg van 21 januari 2009 (Kamerstuk 29 911, nr. 22) over de versterkingsprogramma’s Aanpak Georganiseerde Misdaad en Financieel-economische criminaliteit heeft een eerste gedachtewisseling plaatsgevonden over de aanbevelingen van de parlementaire werkgroep «verwevenheid onderwereld/bovenwereld». Naar aanleiding van dat overleg hebben wij toegezegd de Kamer nader te zullen informeren over:

1. de vraag hoe wij aankijken tegen een landelijke coördinator «verwevenheid» of «fraudebestrijding», en

2. de taken en werkwijze van de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) in relatie tot het voorgaande.

Met deze brief geven wij, mede namens de staatssecretaris van Financiën, uitvoering aan deze toezegging.

2. Aanleiding landelijke coördinatie

In haar rapport «Verwevenheid van de bovenwereld met de onderwereld» beveelt de gelijknamige parlementaire werkgroep aan ter versterking van de focus en de regie op samenwerking en informatie-uitwisseling een «landelijke coördinator verwevenheid» of «coördinator fraude & integriteit» aan te stellen, onder te brengen bij het Openbaar Ministerie1. Om zijn taak goed te kunnen volbrengen, zou de coördinator over voldoende bevoegdheden moeten beschikken om door te kunnen en mogen pakken. Ook tijdens voornoemd Algemeen Overleg met uw Kamer heeft een groot aantal kamerfracties gepleit voor een landelijke coördinator met een vorm van «doorzettingsmacht». Een belangrijk element in de discussie was de notie dat er meer over de grenzen van de bestuurlijke, strafrechtelijke, financieel-economische, fiscale en tuchtrechtelijke kolommen heen moet worden samengewerkt. Ten aanzien van deze wens het volgende.

3. Noodzaak intensievere samenwerking wordt onderschreven

Een effectieve bestrijding van georganiseerde misdaad en financieel-economische criminaliteit vergt een geïntegreerde aanpak, waarbij de strafrechtelijke opsporing en vervolging aansluiten op preventieve en bestuurlijke handhavende maatregelen.

Georganiseerde misdaad is een complex fenomeen. Criminele groeperingen maken gebruik van dezelfde economische en juridische infrastructuur die ook de legale economie faciliteert. Daar zit de kern van de problematiek van verwevenheid van onder- en bovenwereld. De aanpak daarvan moet dus niet alleen gericht zijn op opsporing en vervolging van individuele daders en het ontmantelen van criminele groeperingen, maar juist ook op het identificeren van kwetsbare plekken in de legale infrastructuur en het opwerpen van barrières tegen misbruik en mogelijke verwevenheid.

Een ander belangrijk aandachtspunt is dat georganiseerde misdaad, zelfs als die grensoverschrijdend van karakter is, vrijwel altijd ook zijn wortels heeft op het lokale niveau: de illegale handel moet immers vanuit bepaalde locaties worden getransporteerd en gedistribueerd, dan wel zijn weg vinden naar lokale markten. En juist daar kan het lokale bestuur drempels opwerpen of handhavend optreden.

Preventieve, bestuursrechtelijke, fiscale én strafrechtelijke interventies of maatregelen zijn dus in gezamenlijkheid nodig om tot een sluitende aanpak te komen. Uitgangspunt daarbij is dat binnen zo’n gezamenlijke aanpak verschillende organisaties en handhavingsdiensten ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheid participeren. Juist de gecombineerde inzet van handhavingsdiensten die ieder hun eigen taak en specifieke expertise hebben, levert meerwaarde op.

Wij delen de mening van de parlementaire werkgroep dat een dergelijke brede, geïntegreerde aanpak eisen stelt aan de regie en coördinatie van de aanpak. Mogelijke interventies moeten worden afgestemd, evenals de besluitvorming over de uiteindelijke inzet van capaciteit. Wanneer afspraken over samenwerking of de inzet van capaciteit onvoldoende worden nagekomen, moet voorzien zijn in een «escalatiemodel» om op hoger niveau een beslissing te kunnen forceren. Kort samengevat geldt dat voor een adequate bestrijding van complexe fenomenen van georganiseerde misdaad, waaronder ook fraude en financieel-economische criminaliteit:

– een geïsoleerde aanpak vanuit de afzonderlijke disciplines of «kolommen» niet afdoende is, maar dat een geïntegreerde aanpak nodig is1;

– samenwerking en informatie delen kritische succesfactoren zijn2;

– partijen deelnemen aan een samenwerkingsverband op basis van gelijkwaardigheid en met behoud van eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheden;

– sluitende afspraken worden gemaakt over ieders rol en aandeel in de aanpak;

– een escalatiemodel onderdeel is van de besluitvormingsstructuur, zodat kan worden «doorgepakt» indien partijen er op lokaal niveau niet uitkomen.

4. Versterking van coördinatie, een geïntegreerde aanpak en een versterkte samenwerking

De hiervoor besproken randvoorwaarden voor een adequate bestrijding van vormen van georganiseerde misdaad en financieel-economische criminaliteit en fraude worden in deze paragraaf uitgewerkt.

a. Coördinatie strafrechtelijke bestrijding georganiseerde misdaad

Het Nationaal Dreigingsbeeld (NDB), dat om de vier jaar verschijnt, geeft de basis voor de hoofdlijnen van het beleid met betrekking tot de strafrechtelijke bestrijding van georganiseerde misdaad. Het is samengesteld uit informatie die onder meer afkomstig is van de regionale politiekorpsen. Mede op grond van het NDB adviseert het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie de minister van Justitie over het beleidsprogramma voor de bestrijding van de georganiseerde misdaad. Daarop stellen de ministers van Justitie en van BZK voor een periode van vier jaren de hoofdlijnen/prioriteiten van het beleid vast1. Dit landelijke kader geldt ook voor de strafrechtelijke aanpak op regionaal en lokaal niveau.

De driehoek van hoofdofficier van justitie, korpschef en burgemeester is bij uitstek het gremium waar afspraken over samenwerking en capaciteitsinzet op lokaal en regionaal niveau worden gemaakt, met inachtneming van de landelijke kaders.

De driehoek is als geïnstitutionaliseerd overleg onder meer in het leven geroepen om beslissingen te kunnen forceren bij tegengestelde belangen. Dit biedt voldoende garantie voor slagvaardig optreden bij de bestrijding van georganiseerde misdaad. Wij zijn als Ministers van Justitie en van BZK politiek verantwoordelijk en aanspreekbaar op het functioneren van dit model.

Ook voor het domein van de Bijzondere Opsporingsdiensten (BOD-en) geldt dat er structureel overleg plaatsvindt binnen vastgestelde landelijke kaders2. De minister van Justitie stelt samen met de betrokken vakministers periodiek de landelijke hoofdlijnen van het beleid vast voor de taakuitvoering van de BOD-en3. Deze hoofdlijnen worden vervolgens verder geoperationaliseerd in de handhavingsarrangementen die elke BOD jaarlijks afsluit met het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Op zaaksniveau wordt, conform de daarvoor geldende landelijke afspraken, over iedere door de BOD bij het Functioneel Parket aangebrachte zaak besloten op welke manier de zaak het meest efficiënt en effectief kan worden afgedaan: langs strafrechtelijke of bestuursrechtelijke weg.

Indien zich knelpunten voordoen bij de samenwerking of de inzet van capaciteit kan worden teruggevallen op de landelijke kaders en de afspraken in het handhavingsarrangement. Als dat niet tot oplossingen leidt, worden de verantwoordelijke ministers ingeschakeld. Deze werkwijze voorziet naar onze mening in voldoende mate in heldere afspraken en procedures voor de keuze van het sanctiestelsel (strafrechtelijk of bestuursrechtelijk) op de domeinen waarop de BOD-en actief zijn. Ook hier is voorzien in een escalatiemodel, voor het geval op hoger niveau knopen moeten worden doorgehakt.

b. Geen afzonderlijke kolommen, maar een geïntegreerde aanpak op basis van best practices

Terecht wijst de parlementaire werkgroep erop dat het cruciaal is voor een effectieve aanpak van problemen rond verwevenheid van onderwereld en bovenwereld dat er niet vanuit afzonderlijke kolommen wordt gewerkt. Er moeten geen onnodige schotten bestaan die een goede samenwerking verhinderen. Betrokken organisaties en handhavingsdiensten moeten de krachten bundelen en gezamenlijk de problemen te lijf gaan. Dat betekent concreet dat zowel op het landelijke niveau als op het regionale en lokale niveau sprake moet zijn van een goede verbinding tussen de strafrechtelijke aanpak en andere handhavingsmodaliteiten, in het bijzonder de preventieve en bestuurlijke aanpak. En het betekent ook dat sprake moet zijn van voldoende coördinatie en regie.

Uitbreiding samenwerking en besturing op basis van best practices

De afgelopen jaren zijn op diverse plaatsten reeds goede ervaringen opgedaan met een dergelijke geïntegreerde aanpak van complexe problemen rond criminaliteit en veiligheid. Deze ervaringen hebben model gestaan voor de geïntegreerde aanpak van georganiseerde misdaad zoals wij die voor ogen hebben. Voorbeelden hiervan zijn de samenwerking in het kader van de veiligheidshuizen, de bestuurlijke aanpak in de regio Limburg-Zuid (het eerste RIEC, dat thans operationeel is), de samenwerking tussen Belastingdienst en andere partijen bij de zogenaamde vrijplaatsenaanpak, de ketensamenwerking bij de aanpak van mensenhandel in bijvoorbeeld Rotterdam en het project Emergo in Amsterdam. In het «Bestuurlijk akkoord geïntegreerde decentrale aanpak georganiseerde misdaad» zijn spelregels geëxpliciteerd voor dit soort samenwerkingsverbanden (zie bijlage 1)1.

Deze voorbeelden laten zien dat de gekozen systematiek in de praktijk werkt: samenwerking komt tot stand, informatie wordt gedeeld en er worden gerichte en adequate interventies gepleegd. Voor de versterking van de samenwerking tussen de strafrechtelijke en bestuursrechtelijke kolom wordt deze systematiek daarom als model gehanteerd. De RIEC’s zijn bedoeld om dit soort goede voorbeelden van samenwerking op een meer structurele wijze te ondersteunen.

De hierboven beschreven lijnen versterken elkaar en bevorderen dat alle betrokken organisaties en handhavers, zowel op het landelijke niveau als op het regionale en lokale niveau, met elkaar kunnen samenwerken op basis van heldere afspraken over hun wederzijdse inzet en verantwoordelijkheid. De regionale driehoek is het aangewezen gremium dat verantwoordelijk is voor de besluitvorming en aansturing op strategisch niveau van dit type samenwerkingsverbanden. Indien de problematiek daarom vraagt kunnen daarbij ook vertegenwoordigers van de BOD-en en/of de Belastingdienst worden betrokken. Zo ontstaat een «driehoek plus» waar alle verantwoordelijken op voldoende hoog niveau zijn vertegenwoordigd om knopen door te kunnen hakken.

Het kabinet is voornemens de succesvolle best practices een meer structurele plaats te geven bij de bestrijding van georganiseerde misdaad. Daartoe zijn de volgende maatregelen in gang gezet:

Versterking landelijke regie en coördinatie

Er is voorzien in versterking van de coördinatie en regie van de aanpak van misbruik en criminaliteit in de vastgoedsector, juist omdat zich daar bijzondere risico’s voordoen voor verwevenheid tussen onder- en bovenwereld. Het rapport van de parlementaire werkgroep bevestigt dat beeld2. Op 25 maart 2009 is een Nationale Regiegroep Aanpak Misbruik Vastgoed ingesteld onder voorzitterschap van de ministeries van Justitie en van Financiën, waarin ook de ministeries van BZK en van VROM, het Openbaar Ministerie, de politie en de financiële toezichthouders (AFM, DNB, BFT) vertegenwoordigd zijn. In deze Regiegroep worden landelijke kaders gesteld voor een evenwichtige inzet van het beschikbare handhavingsinstrumentarium van de daarin verenigde partijen gezamenlijk. Ook heeft deze Regiegroep de taak eventuele uitvoeringsproblemen bij de geïntegreerde aanpak van fraude en criminaliteit in de vastgoedsector op te lossen.

Kolomoverstijgende samenwerking

Binnen het Programma Versterking Aanpak Georganiseerde Misdaad (PVAGM) is onder meer voorzien in een zogenaamde programmatische aanpak. Deze wordt thans al vormgegeven bij de aanpak van mensenhandel en georganiseerde hennepteelt. Binnenkort zal ook de problematiek rond vastgoed op programmatische wijze worden benaderd. Bijzondere aandacht wordt daarbij gegeven aan risico’s voor verwevenheid van onderwereld en bovenwereld1.

Door middel van het programma Bestuurlijke aanpak van georganiseerde misdaad wordt een steviger verbinding gelegd tussen de strafrechtelijke kolom en de bestuursrechtelijke kolom2. De elf Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) die in het kader van dit programma worden opgericht gaan een belangrijke rol vervullen bij het ondersteunen van het lokale bestuur en ook van samenwerkingsverbanden die worden ingericht voor de geïntegreerde aanpak van georganiseerde misdaad. Op de taken en inrichting van de centra zal in paragraaf 5 nader worden ingegaan.

Ook het verbeteren van de informatie-uitwisseling tussen de betrokken diensten is een belangrijke randvoorwaarde. De RIEC’s zullen daarbij een faciliterende rol spelen. Mochten zich nog specifieke knelpunten voordoen die het uitwisselen van informatie onnodig bemoeilijken, dan zullen wij die adresseren. In dit verband verwijzen wij ook naar de brief van 11 maart 2009 over de bestaande wettelijke mogelijkheden voor informatie-uitwisseling en de verbetermaatregelen die op dat punt zijn voorzien3.

5. Regionale Informatie- en Expertise Centra

Het programma «Bestuurlijke aanpak van georganiseerde misdaad» richt zich op het versterken van de samenwerking tussen de strafrechtelijke en bestuursrechtelijke kolommen op lokaal niveau.

De basis voor deze regionale samenwerking wordt gevormd door het eerder vermelde «Bestuurlijk akkoord geïntegreerde decentrale aanpak georganiseerde misdaad», dat een modelconvenant bevat, met daarin het doel van de samenwerking en afspraken over informatie-uitwisseling. Hierdoor is het niet langer noodzakelijk om voor de aanpak van een probleem telkens opnieuw een convenant te sluiten.

De RIEC’s zijn opgericht om deze vorm van samenwerking te ondersteunen. Een stuurgroep met vertegenwoordigers van de convenantpartners ziet erop toe dat de werkzaamheden van een RIEC zich daadwerkelijk richten op de afgesproken gemeenschappelijke doelen en gestelde prioriteiten.

De RIEC’s vormen een shared service organisatie voor bestuursorganen als het gaat om capaciteit en expertise over bestuurlijke maatregelen. Ook gaan zij zich richten op de intensivering van informatie-uitwisseling tussen alle convenantpartners. Daarnaast faciliteren zij de onderlinge afstemming van strafrechtelijk en bestuurlijk handhavend optreden op regionaal niveau. De wijze waarop deze taken zullen worden uitgevoerd, wordt hierna meer uitgebreid toegelicht.

a. Versterking integrale aanpak op regionaal niveau

Deze versterkte samenwerking bij de bestrijding van georganiseerde misdaad, zoals beschreven in paragraaf 4, zal door RIEC’s worden ondersteund en gefaciliteerd. Samenwerkingsverbanden die door de RIEC’s worden ondersteund (zie pagina 4), kunnen gebruik maken van de kaders die zijn neergelegd in het reeds eerder genoemde «Bestuurlijk akkoord geïntegreerde decentrale aanpak georganiseerde misdaad». Onderdeel van dat akkoord is een model-convenant waarin doel, deelnemende partijen en spelregels omtrent informatie-uitwisseling zijn vastgelegd. Hierdoor is het niet langer noodzakelijk om voor de aanpak van een probleem telkens opnieuw een convenant te sluiten of de wettelijke mogelijkheden voor informatie-uitwisseling in kaart te brengen (zie bijlage 1).

b. Intensievere informatie-uitwisseling en afstemming van handhavend optreden

Binnen het voornoemde regionale samenwerkingsverband onderhoudt het RIEC met alle betrokken partijen contacten. De RIEC’s hebben hierbij de rol van informatiemakelaar tussen enerzijds de klassieke handhavings- en opsporingsdiensten en anderzijds gemeenten en provincies. Vanuit deze functie zal het RIEC ervoor garant staan dat de informatie die wordt uitgewisseld te allen tijde voldoet aan de geldende wet- en regelgeving en kan worden gebruikt met het oog waarop het is verstrekt. De RIEC’s sluiten voorts aan bij de bestaande infrastructuur van de betrokken partners, onder andere met het nationaal intelligence model van de politie.

Daarnaast hebben de RIEC’s als taak informatie-uitwisseling op een effectieve, doelmatige en rechtmatige wijze te intensiveren. Zij dragen bij aan de ontsluiting van gemeentelijke informatiebronnen die voor de strafrechtelijke kolom van belang zijn: medewerkers met een gemeentelijke achtergrond die bij een RIEC werkzaam zijn, weten waar binnen een gemeente relevante informatie ligt en op welke wijze deze adequaat kan worden ontsloten. Datzelfde geldt voor medewerkers uit opsporingsdiensten die bij een RIEC werken: zij weten waar binnen opsporingsdiensten handhavingsen opsporingsinformatie beschikbaar is die relevant is voor het bestuur. De uitwisseling van deze informatie zal worden gebaseerd op het hiervoor genoemde Bestuurlijk akkoord.

Ook hebben de RIEC’s de opdracht via hen uitgewisselde vertrouwelijke informatie op een beveiligde wijze vorm te geven. Hiervoor zullen medewerkers van een RIEC die bij informatie-uitwisseling zijn betrokken een veiligheidsscreening ondergaan. Daarnaast zullen zij gaan werken met vaste aanspreekpunten binnen de betrokken organisaties. Tot slot stellen zij informatie die zij verder verstrekken zo op dat de bronbescherming maximaal is gegarandeerd. Deze maatregelen garanderen het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling.

De beschikbaar gekomen informatie wordt mede gebruikt voor het opstellen van bestuurlijke criminaliteitsbeeldanalyses ter verrijking van de criminaliteitsbeeldanalyses van de politie. Zo wordt de bewustwording over georganiseerde misdaad binnen een gemeente vergroot en de informatiepositie van het bestuur versterkt. De informatie kan eveneens worden ingezet bij de besluitvorming over handhavend optreden in de driehoek. Hierdoor wordt een intensievere afstemming van regionaal, handhavend optreden mogelijk.

c. Vergroten van kennis van en capaciteit voor bestuurlijke maatregelen

Bestuursorganen, vooral kleinere gemeenten, hebben door hun totale takenpakket moeite om structureel capaciteit vrij te maken voor de aanpak van georganiseerde misdaad. Ook beschikken zij over onvoldoende kennis van bestuurlijke maatregelen. Hierdoor kunnen zij het bestuurlijk instrumentarium om de georganiseerde misdaad tegen te gaan niet ten volle benutten, zijn zij minder weerbaar en lopen zij het risico dat juist in hun gemeente criminele activiteiten worden ontplooid.

Zoals gezegd beoogt het RIEC een oplossing te bieden voor dit probleem. Het RIEC zal gemeenten daartoe expertise aanbieden bij de toepassing van bestuurlijke maatregelen, zoals het optimaal benutten van mogelijkheden die de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en bestuurlijke rapportages een gemeente bieden bij het voorkomen en bestrijden van georganiseerde misdaad.

Ook bieden de RIEC’s expertise aan die betrekking heeft op het toepassen van de wet BIBOB. Deze expertise omvat verschillende componenten, te weten:

• het in samenwerking met het Bureau BIBOB ondersteunen van gemeenten en provincies bij het opstellen van een eenduidige BIBOB-beleidslijn;

• het identificeren van regiospecifieke criminogene ontwikkelingen in branches die onder de Wet BIBOB vallen;

• het in samenwerking met het Bureau BIBOB bieden van expertise bij het verrichten van het door de Wet BIBOB vereiste «eigen huiswerk»;

• het ondersteunen bij het aanvragen en toepassen van BIBOB-adviezen bij het Bureau BIBOB. Hierop zal de Wet BIBOB worden aangepast1;

• het ondersteunen van bestuursorganen bij het nemen van besluiten op basis van de Wet BIBOB, al dan niet op basis van een BIBOB-advies;

• het aanbieden van specifieke expertise (bijvoorbeeld financieel-economische expertise) indien dit gelet op het gewicht van het te nemen besluit noodzakelijk is.

Verwacht wordt dat de ondersteunende taak van de RIEC’s bij de toepassing van de Wet BIBOB leidt tot een intensiever gebruik van dit instrument.

Daarnaast wordt verwacht dat de ondersteuning leidt tot een meer op criminogene branches toegespitste en een meer uniforme toepassing van de wet. Daarmee wordt beoogd op dit vlak een bijdrage te leveren aan de doelstelling van het kabinet te komen tot een algemene lastenverlichting voor het bedrijfsleven.

Door meerdere gemeenten vanuit een centraal punt te ondersteunen, ontstaat een bundeling van kennis en expertise die eenvoudig aan een andere regio ter beschikking kan worden gesteld. Aan deze landelijke uitwisseling van expertise wordt inmiddels vorm gegeven door het bundelen van een aantal best practices in een handboek bestuurlijke aanpak. Dit handboek wordt gevuld vanuit de ervaring van verschillende provincies en gemeenten.

Vanuit de opgebouwde expertise zal het RIEC ook bijdragen aan het vergroten van het bewustzijn voor risico’s van misbruik of verwevenheid van onder- en bovenwereld waar functionarissen van bestuursorganen mee te maken kunnen krijgen. Gedacht kan worden aan het helpen herkennen van verdachte signalen bij het verstrekken van vergunningen en het beter kunnen identificeren van criminele misstanden tijdens het uitvoeren van controle- en toezichtstaken.

Met het oog op deze taak zullen de RIEC’s ook nauw gaan samenwerken met de al op specifieke thema’s opgerichte expertisecentra zoals het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM), het Vastgoed Intelligence Centre (VIC) en het Programmabureau aanpak georganiseerde hennepteelt.

d. Inrichting en organisatie RIEC’s

Tijdens deze kabinetsperiode zullen er elf RIECs worden opgericht. In bijlage 2 treft u een overzicht aan van de locaties waar de RIEC’s zijn gevestigd, alsmede de omvang van het geografisch gebied dat zij bestrijken1.

De RIEC’s vallen beheersmatig onder een korpsbeheerder. De overige relevante partners worden via regionale stuurgroepen betrokken bij de besturing van de RIEC’s. Deze verankering voorkomt dat de RIEC’s los komen te staan van de andere partijen die zich met de aanpak van georganiseerde misdaad in de regio bezig houden. Uiteindelijke prioritering van de werkzaamheden geschiedt, zoals eerder beschreven, op basis van de door de driehoek gestelde prioriteiten.

De inrichting van de RIEC’s is op deze visie afgestemd. Dit betekent dat de RIEC’s een relatief kleine bezetting kennen. Medewerkers van het RIEC hebben de taak om de – in het samenwerkingsverband participerende – organisaties zodanig te ondersteunen dat zij op geïntegreerde wijze invulling geven aan hun eigen taken, binnen hun eigen werkprocessen. Omdat de inrichting van de RIEC’s op dit moment in volle gang is, kan nog geen volledig beeld gegeven worden van het totaal aantal werknemers en hun achtergronden. In de inrichtingsplannen wordt, afhankelijk van het te bestrijken gebied, uitgegaan van 8 tot 20 FTE’s. Uit de reeds beschikbare gegevens over de bezetting blijkt dat medewerkers afkomstig zijn uit gemeenten, politie en BOD-en. Naast deze medewerkers komen bij de RIEC’s bestuurlijk analisten en privacydeskundigen te werken.

e. Landelijk informatie- en expertisecentrum

Naast de RIEC’s zal er een landelijk informatie- en expertisecentrum (LIEC) worden ingericht. De exacte taken alsmede de positionering van het LIEC worden thans nader uitgewerkt. Op een later tijdstip zullen wij onze gedachten hierover aan u voorleggen.

6. Tot slot

Een adequate aanpak van georganiseerde misdaad vraagt om een geïntegreerde aanpak en gezamenlijke inzet van alle betrokken organisaties, handhavings-diensten en toezichthouders. Wij zetten daarbij de komende jaren in op de in paragrafen 3 en 4 beschreven versterkte samenwerking en regie, met behoud van eigen verantwoordelijkheid en wettelijke bevoegdheden van de betrokken partijen. Met de programmatische aanpak zoals die thans wordt ontwikkeld op een aantal thema’s, de versterking van de bestuurlijke aanpak, waaronder de inrichting van de RIEC’s, en de instelling van de Nationale Regiegroep Aanpak Misbruik Vastgoed verwachten wij de gewenste verbeteringen tot stand te brengen.

Wij zijn van mening dat met de hier beschreven multidisciplinaire samenwerkingsverbanden, een programmatische aanpak en de gelijktijdige versterking van regie en coördinatie de problematiek adequaat kan worden aangepakt. De bestaande gezagslijnen en -structuren zijn toereikend om beslissingen te kunnen forceren indien zich problemen voordoen tussen samenwerkingspartners op lokaal niveau. Tegen deze achtergrond zien wij thans geen reden om de aanstelling van een landelijk coördinator met nieuwe dwingende bevoegdheden te overwegen. Winst is vooral te halen in verbetering van de informatie-uitwisseling en versterkte samenwerking en regie.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst


XNoot
1

Kamerstukken II, 2008–2009, 29 911, nr. 14, p. 29.

XNoot
1

Zie ook: brief aanpak misbruik en criminaliteit rond vastgoed (Kamerstukken II, 2008–2009, 29 911, nr. 16), brief programma bestuurlijke aanpak van georganiseerde misdaad (Kamerstukken II, 2007–2008, 29 911, nr. 11), brief versterkingsprogramma’s aanpak georganiseerde misdaad en financieel-economische criminaliteit (Kamerstukken II, 2007–2008, 29 911, nr. 10).

XNoot
2

Zie voor een uitvoerige beschrijving van de mogelijkheden op dit punt onze brief aan de Tweede Kamer van 11 maart 2009 (Kamerstukken II, 2008–2009, nr. 23).

XNoot
1

Het NDB 2008 is op 21 november 2008 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2008–2009, 29 911, nr. 17).

XNoot
2

De FIOD-ECD, de VROM-IOD en de AID-DO en de SIOD van respectievelijk de ministeries van Financiën, VROM, LNV en SZW.

XNoot
3

De hoofdlijnen van beleid zijn neergelegd in de brief aan de Tweede Kamer van 16 april 2008 (Kamerstukken II, 2007–2008, 17 050, nr. 354) en vormen tijdens de lopende kabinetsperiode de leidraad voor de bijzondere opsporingsdiensten.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Zie brief aanpak misbruik en criminaliteit rond vastgoed van 3 november 2008 (Kamerstukken II, 2008–2009, 29 911, nr. 16) en het rapport van de parlementaire werkgroep (Kamerstukken II, 2008–2009, 29 911, nr. 14).

XNoot
1

Zie brief versterkingsprogramma aanpak georganiseerde misdaad (Kamerstukken II, 2007–2008, 29 911, nr. 10).

XNoot
2

Zie voetnoot 1, pag. 2.

XNoot
3

Brief Minister van Justitie en Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 11 maart 2009, Kamerstukken II, 2008–2009, 29 911, nr. 23.

XNoot
1

Hierover bent u bij brief van 26 november 2008 inzake de uitbreiding – en verbetering in de toepassing – van de Wet BIBOB geïnformeerd (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 109, nr. 4).

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven