29 881
Derde aanvullend Protocol bij de Overeenkomst van 16 juni 1959 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen alsmede van verscheidene andere belastingen en tot het regelen van andere aangelegenheden op belastinggebied; Kerkrade, 4 juni 2004

B
nr. 2
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 16 augustus 2004 en het nader rapport d.d. 3 november 2004, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de staatssecretaris van Financiën. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 8 juli 2004, no. 04.002716, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het derde aanvullend Protocol bij de Overeenkomst van 16 juni 1959 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen alsmede van verscheidene andere belastingen en tot het regelen van andere aangelegenheden op belastinggebied; Kerkrade, 4 juni 2004, met toelichtende nota.

De Raad van State kan zich vinden in de strekking van het protocol, maar maakt daarbij de volgende kanttekeningen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 juli 2004, no. 04.002716, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde Protocol rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 16 augustus 2004, nr. W06.04.0324/IV, bied ik U hierbij aan.

1. Het protocol heeft onder meer betrekking op enkele aspecten van de belastingheffing van ondernemingen die gevestigd zijn op een grensoverschrijdend bedrijventerrein. De problemen die bedrijven tegenkomen indien zij zich vestigen op een grensoverschrijdend bedrijventerrein, zijn in kaart gebracht door de werkgroep «Grensoverschrijdende samenwerking regio Limburg», en voor zover het de fiscale problematiek betreft uitgewerkt door de werkgroep «Ondernemen in de grensstreek». Laatstgenoemde werkgroep heeft op 14 november 1998 rapport uitgebracht. De Ministerraad heeft de aanbevelingen van beide werkgroepen overgenomen.1

Het protocol heeft betrekking op de uitwerking van vier van de tien aanbevelingen, die de laatstgenoemde werkgroep heeft gedaan:

– de opneming in het verdrag van een «kapstokbepaling» op basis waarvan bijzondere regelingen voor grensoverschrijdende bedrijventerreinen kunnen worden getroffen (aanbeveling 9; opgenomen in artikel 1 van het protocol);

– de invoering van een vaste-inrichtingsmodel waarbij een ondernemer die zich op een grensoverschrijdend bedrijventerrein in het andere land vestigt, in eigen land belast blijft (aanbeveling 1; opgenomen in artikel 3 van het protocol);

– voor ondernemingen die op de grens zijn gelegen, zou een vaste regel met betrekking tot de vestigingsplaats moeten worden gehanteerd (aanbeveling 5; opgenomen in artikelen 2 en 7 van het protocol);

– het heffen van belastingen en premies van grensarbeiders zou in één staat moeten plaatsvinden (aanbeveling 10; opgenomen in artikel 4 van het protocol).

Met deze uitwerking zijn nog lang niet alle fiscale problemen die de vestiging op een grensoverschrijdend bedrijventerrein oproept, opgelost. In het bijzonder wijst de Raad op de omzetbelastingheffing, indien de landsgrens door de onderneming loopt, en op de bepaling van de werkstaat voor de premieheffing (en daarmee voor de loonbelastingheffing), indien de landsgrens door het kantoor (de zetel van de onderneming) loopt, dan wel sprake is van een vaste inrichting op het gebied van de andere staat.

De Raad adviseert in de toelichtende nota op dezelfde systematische wijze als in de voortgangsrapportages inzake de aanbevelingen uit het rapport «Ondernemingen in de grensstreek» is gebeurd (Kamerstukken II 2000/01, 26 670, nr. 5) inzicht te geven in de uitwerking die tot op heden aan de aanbevelingen gegeven is en in te gaan op de hiervoor aangegeven (uitvoerings)problemen.

1. Conform het advies van de Raad is in de toelichting ingegaan op de overige aanbevelingen van het rapport «Ondernemingen in de grensstreek».

2. In artikel 1 van het protocol is een omschrijving gegeven van het begrip «grensoverschrijdend bedrijventerrein». Voor de toepassing van de bepalingen die op grensoverschrijdende terreinen van toepassing zijn, is een aanwijzing van het bedrijventerrein als zodanig nodig. Deze regeling kan ongelijkheid van fiscale behandeling tussen verschillende bedrijventerreinen waar de landsgrens doorheen loopt, oproepen. De regeling wordt daardoor kwetsbaar, ook uit een oogpunt van (verkapte) staatssteun, indien door de aanwijzing uiteindelijk een fiscaal voordelige positie voor de bedrijven op de aangewezen terreinen zou ontstaan.

De Raad adviseert in de toelichtende nota aandacht aan deze aspecten te geven.

2. De toelichting bij artikel 1 is op het punt van de aanwijzing van bedrijventerreinen ingevolge het advies uitgebreid.

3. In artikel 6 van het protocol is een nieuwe regeling inzake boekenonderzoeken opgenomen. In het in te voegen artikel 22a, derde lid, van het verdrag wordt bepaald dat de rechts- en procedurevoorschriften van de Staat die het onderzoek uitvoert van toepassing zijn. In de toelichtende nota wordt niet ingegaan op de reikwijdte van deze bepaling, bijvoorbeeld voor het geval dat deze voorschriften dwangmaatregelen mogelijk maken om inlichtingen te verkrijgen.

De Raad adviseert de grenzen van deze bepaling nader te schetsen mede – spiegelbeeldig – aan de hand van de bevoegdheden die de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst in Nederland heeft.

3. De toelichting bij artikel 6 is op het punt van dwangmiddelen conform het advies van de Raad aangevuld.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld Protocol wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U mede namens de Staatssecretaris van Financiën, verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het Protocol vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot


XNoot
1

Brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 5 juli 1999, Kamerstukken II 1998/99, 26 670, nr. 1, blz. 1.

Naar boven