29 880
Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake experimenten op het gebied van kwalificaties en opleidingen

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 22 oktober 2004 en het nader rapport d.d. 16 november 2004, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 22 september 2004, no. 04.003649, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, drs. M. Rutte, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake experimenten op het gebied van kwalificaties en opleidingen, met memorie van toelichting.

Het voorstel roept een wettelijke grondslag in het leven om experimenten in het middelbaar beroepsonderwijs mogelijk te maken. Deze hebben tot doel de kwalificatiestructuur te vereenvoudigen, de doorstroming vanuit het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) naar middelbaar beroepsonderwijs (mbo) te verbeteren en voortijdig schoolverlaten te voorkomen. In het schooljaar 2004–2005 vinden in het kader van de vereenvoudiging van de kwalificatiestructuur reeds experimenten plaats op basis van een tijdelijke ministeriële regeling.

De Raad van State kan zich vinden in het uitgangspunt om, alvorens te besluiten tot vernieuwing van de kwalificatiestructuur, proefondervindelijk te onderzoeken hoe deze het best kan worden vormgegeven, maar maakt opmerkingen over de wijze van evaluatie en de deelname aan de tijdelijke ministeriële regeling. In verband hiermee acht hij enige aanpassing van het voorstel wenselijk.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 22 september 2004, nr. 04.003649, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 22 oktober 2004, nr. W05.04.0461/III, bied ik U hierbij, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, aan.

De Raad geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het onderstaande rekening is gehouden.

1. Wijze van evaluatie

Het voorstel bevat geen regeling voor de wijze waarop evaluatie van de experimenten plaatsvindt en de termijn waarbinnen een eindevaluatie moet plaatsvinden; evenmin wordt een instantie aangewezen die de evaluatie zal uitvoeren.

Volgens paragraaf 7 van het algemeen deel van de toelichting vindt een tussentijdse jaarlijkse evaluatie van de stand van zaken plaats door het «Gemeenschappelijk procesmanagement herontwerp kwalificatiestructuur/ beroepsonderwijs». Dit is een samenwerkingsverband tussen het «Procesmanagement herontwerp beroepsonderwijs» van de BVE-Raad, en het «Procesmanagement kwalificatiestructuur» van de vereniging van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven, de Vereniging Colo.

Dit gemeenschappelijk procesmanagement is volgens paragraaf 6 van het algemeen deel van de toelichting tevens door de minister gemandateerd om aanvragen voor experimenten te beoordelen, goed te keuren of af te wijzen. Voorts stelt dit gemeenschappelijk procesmanagement blijkens paragraaf 4 van de toelichting aanvullende middelen ter beschikking voor het ontwikkelen van experimentele opleidingen. De tussentijdse voortgangsrapportages vinden dus plaats door de organisatie die de experimenten heeft goedgekeurd. De Raad betwijfelt of daardoor steeds de voor de vereiste objectiviteit passende afstand is gegarandeerd bij de evaluatie van de experimenten. Dit klemt te meer nu het voorstel noch de toelichting de criteria bevatten waaraan de bij de experimenten opgedane ervaring wordt getoetst. Het gaat hier bovendien, zoals de toelichting schetst, om een majeure en complexe operatie.

Daarom verdient het naar het oordeel van de Raad aanbeveling om in het voorstel een bepaling op te nemen die voorziet in een onafhankelijke evaluatie na afloop van de experimenten. Indien ervoor wordt gekozen een dergelijke bepaling niet op te nemen, zal de toelichting moeten ingaan op de wijze waarop de objectiviteit van de evaluatie wordt gewaarborgd.

De Raad adviseert in het voorstel een dergelijke bepaling op te nemen.

1. Overeenkomstig het advies van de Raad van State is in het wetsvoorstel een bepaling opgenomen die voorziet in een onafhankelijke evaluatie. Anders dan de Raad voorstelt, zal deze evaluatie niet plaatsvinden na afloop van de experimenten, maar gedurende de looptijd van de experimenten. Op deze wijze kan het evaluatierapport worden gebruikt bij de totstandkoming van de wet die de definitieve kwalificatiestructuur regelt én kan worden geregeld dat de wet in tijd aansluit op het experimenteerregime.

2. Werking ministeriële regeling

Gedurende het schooljaar 2004–2005 vinden op basis van de Regeling subsidiëring proeftuinen herontwerp beroepsonderwijs studiejaar 2004–20051 al experimenten plaats met een vereenvoudigde kwalificatiestructuur. Uit de toelichting blijkt niet om welke opleidingen en niveaus het hier gaat en hoeveel instellingen en leerlingen hierbij betrokken zijn. De Raad acht de desbetreffende informatie van belang omdat deze gegevens een indicatie kunnen geven van de belangstelling bij het beroepsonderwijs voor de vereenvoudigde kwalificatiestructuur.

De Raad adviseert de toelichting met deze gegevens aan te vullen.

2. Het advies van de Raad om de toelichting aan te vullen met gegevens over de experimenten op basis van de Regeling subsidiëring proeftuinen herontwerp beroepsonderwijs studiejaar 2004–2005 is opgevolgd.

3. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

3. De redactionele kanttekeningen zijn verwerkt.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een technische wijziging aan te brengen in artikel 12.1a.2, eerste lid, en in artikel 12.1a.3 en om de inwerkingtredingsbepaling aan te passen aan het vervallen per 1 januari 2005 van de Tijdelijke referendumwet.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verzoeken het hierbij gevoegde, gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W05.04.0461/III met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In artikel I, onderdeel H, ter verduidelijking de volgende inleidende zin invoegen: In hoofdstuk 12 wordt een nieuwe titel 1a ingevoegd, luidende.

– In de toelichting de verhouding bespreken tussen de constatering dat het voorstel uitvoerbaar is en geen financiële consequenties heeft, en de omstandigheid dat de uitvoeringstoets nog niet is afgerond, aangezien dit zonder nadere uitleg tegenstrijdig lijkt.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Uitleg 2004, 14.

Naar boven