B
nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 maart 2005
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 2 maart 2005.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal
wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door
ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de
Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 1 april 2005.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
het op 14 oktober 2004 te 's-Gravenhage totstandgekomen verdrag tussen
het Koninkrijk der Nederlanden en het Internationaal Gerechtshof (IGH) inzake
de positie van IGH-stagiairs in Nederland (Trb. 2004, 268 en Trb. 2005, 33).
Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
B. R. Bot
Toelichtende Nota
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder
b, van de Wet op de Raad van State).
Het Internationaal Gerechtshof (hierna te noemen het IGH), welke te 's-Gravenhage
is gevestigd, maakt met regelmaat gebruik van onbezoldigde stagiairs uit het
buitenland. Dezen leveren een belangrijke bijdrage aan het functioneren van
het IGH.
Het op 26 juni 1946 door middel van een notawisseling te 's-Gravenhage
totstandgekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde
Naties (hierna te noemen VN) betreffende de voorrechten en immuniteiten van
het IGH (Stb. 1947, H 79) voorziet echter niet in een regeling met betrekking
tot de positie van stagiairs. Hierdoor is het zeer problematisch gebleken
voor het IGH om voor uit het buitenland afkomstige stagiairs de binnenkomst,
het verblijf en de stage in Nederland mogelijk te maken via de reguliere Nederlandse
vreemdelingen- en tewerkstellingsregelgeving. Gezien het belang dat het IGH
heeft bij het inzetten van deze stagiairs, is dan ook op verzoek van het IGH
een aanvullend verdrag op het verdrag betreffende de voorrechten en immuniteiten
van het IGH voor die groep gesloten. Dit verdrag is bij notawisseling tot
stand gebracht.
Ter aanvulling op het verdrag betreffende de voorrechten en immuniteiten
van het IGH is een nieuw verdrag totstandgekomen op grond waarvan uit het
buitenland afkomstige stagiairs voor de duur van maximaal één
jaar door het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden geregistreerd. Deze
termijn kan in uitzonderlijke omstandigheden één maal worden
verlengd voor een maximum periode van één jaar. Daarnaast dienen
de stagiairs voor hun verblijf in Nederland aan bepaalde voorwaarden te voldoen,
zoals een binnenkomst op reguliere wijze op grond van een op voorspraak van
het Ministerie van Buitenlandse Zaken te verstrekken machtiging tot voorlopig
verblijf, het beschikken over een geldige verblijfstitel voor het verblijf
in Nederland, het hebben van een afdoende medische verzekering en voldoende
financiële middelen. Een stagiair zal geen aanspraak kunnen maken op
Nederlandse (sociale) voorzieningen. Het is betrokkenen verder niet toegestaan
in Nederland anders dan in het kader van de stagevervulling arbeid te verrichten,
en zij verplichten zich binnen twee weken na de beëindiging van de stage
Nederland te verlaten. Bij aanname van een stagiair verstrekt het IGH aan
het Ministerie van Buitenlandse Zaken een door de stagiair getekende verklaring
vergezeld van bewijsstukken dat aan de bovenstaande voorwaarden is voldaan.
Op grond van de in artikel 4 van het aanvullende verdrag opgenomen regeling
ontvangen de uit het buitenland afkomstige stagiairs van het Ministerie van
Buitenlandse Zaken vervolgens een identiteitskaart, welke door het IGH uiterlijk
acht dagen na het vertrek uit Nederland van de stagiair weer wordt geretourneerd.
Deze identiteitskaart is tevens verblijfstitel voor de stagiair.
Overigens doet dit verdrag geen afbreuk aan de rechten van stagiairs op
wie van toepassing zijn de bepalingen van, of vastgesteld worden krachtens,
het op 25 maart 1957 te Rome totstandgekomen Verdrag tot oprichting van
de Europese Gemeenschap (geconsolideerde tekst in Trb. 2003, 150), betreffende
het recht op toelating en verblijf, alsmede het verrichten van werkzaamheden.
De Wet arbeid vreemdelingen zal voor de stagevervulling, gelet op artikel
3, eerste lid, onder c, van die wet, juncto artikel 1, onder d, van het Besluit
uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, niet meer op hen van toepassing zijn.
Het aanvullende stagiairverdrag zal voorlopig worden toegepast vanaf de
dag dat de notawisseling heeft plaatsgevonden, hetgeen noodzakelijk werd geacht
in verband met de reeds voorziene plaatsing van stagiairs bij het IGH. In
dat kader is het van belang dat, voorafgaand aan de inwerkingtreding
van het verdrag, voor die plaatsing reeds een juridische basis aanwezig is.
Het verdrag zal, evenals verdrag betreffende de voorrechten en immuniteiten
van het IGH van 1946, alleen voor Nederland gelden.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
B. R. Bot