29 866
Het van rechtswege verlenen van erkenningen voor landelijke publieke omroep en verkorting van de duur van erkenningen en voorlopige erkenningen voor landelijke publieke omroep (Tijdelijke wet verkorting erkenningenduur publieke omroepen)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 20 december 2004

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

De leden van de PvdA-fractie hebben grote twijfels bij dit wetsvoorstel en hebben daarom een aantal vragen. De leden van deze fractie wijzen er op dat de regering voorstelt om de erkenningen van de omroepverenigingen in 2005 niet voor vijf jaar, maar voor drie jaar te verlenen. Dat heeft de regering pas op het laatste moment, voordat de erkenningaanvragen binnen moesten zijn, aangekondigd. Het was voor de omroepverenigingen daarmee natuurlijk niet mogelijk om hun aanvragen aan te passen op de gestelde termijn, zo stellen de leden. Zij vragen of een aankondiging van een wetsaanpassing op het allerlaatste moment, nog zonder dat de Staten-Generaal hierover een uitspraak heeft gedaan, juridisch houdbaar is indien omroepverenigingen bezwaar aantekenen tegen de verkorting van hun erkenningen. Dat is echter niet de vraag die deze leden het meest bezig houdt. Zij willen veeleer weten of de regering het moreel verantwoord acht om op het allerlaatste moment een dusdanig ingrijpende wijziging aan te kondigen. Waarom heeft de regering de wijziging niet veel eerder aangekondigd, zo vragen deze leden. Waarom is dit wetsvoorstel pas op een zo laat moment ingediend dat het slechts nog met terugwerkende kracht kan worden geëffectueerd? Is de regering van mening dat op die manier wordt voldaan aan het beginsel dat sprake moet zijn van behoorlijk bestuur? De leden stellen dat dit aan de orde is aangezien de omroepverenigingen er tot een half jaar geleden vanuit konden gaan dat de erkenningen voor vijf jaar verstrekt zouden worden. Dat is immers expliciet aangekondigd bij de invoering van de Concessiewet. De leden van deze fractie vragen of er wel sprake is van consistent en betrouwbaar bestuur als het bestuur een zeer recent gewijzigde wet al tijdens de eerste periode van uitvoering wijzigt. Kan de regering de noodzaak van deze last-minute ingreep onderbouwen, willen deze leden weten. Daarbij vragen deze leden ook welke legitimatie er is voor deze ingreep. De visitatiecommissie stelde immers dat er momenteel geen aanleiding is om het bestel ingrijpend te herzien en dat een fundamentele herziening van het bestel pas aan de orde moet zijn als de maatregelen voor de korte termijn niet blijken te werken. De regering heeft het rapport toch onderschreven? Kan de regering dan uiteen zetten wat er sinds het verschijnen van het rapport van de visitatiecommissie veranderd is, waardoor een fundamentele herziening van het bestel nu wel nodig is en bovendien in deze kabinetsperiode moet worden doorgevoerd? Wat is de reden van deze haast? Om welke reden kiest de regering er niet voor om in deze kabinetsperiode de noodzakelijke wetswijzigingen voor te bereiden en te bespreken met de Staten-Generaal en vervolgens voor de stelselherziening de tijd te nemen tot 2010, zo vragen de aan het woord zijnde leden. Vervolgens vragen deze leden of de regering het met hen eens is dat zich de komende vijf jaar belangrijke ontwikkelingen zullen voordoen op het gebied van de technologie. Is de regering het met deze leden eens dat deze ontwikkelingen een grote impact hebben op het toekomstige medialandschap? Deze leden vernemen graag van de regering waarom het niet verstandiger is om met de implementatie van een nieuw bestel te wachten tot een aantal grote ontwikkelingen (zoals digitalisering) zich enigszins hebben voltrokken. De leden maken zich zorgen over het tijdsschema waarin een mogelijke herziening zich moet afspelen. Wanneer verwacht de regering een visie op de toekomst van de publieke omroep te kunnen publiceren, zo willen zij weten. Wordt dat maart, april, mei of wellicht juni? Vervolgens, zo stellen de leden, zal deze visie met de Kamer moeten worden besproken. Naar aanleiding van de bespreking in de Kamer zal de regering een wetsvoorstel uitwerken, dat vervolgens in beide Kamers van de Staten-Generaal moet worden besproken. Pas na aanvaarding in de Eerste Kamer bestaat voor de omroepen volledige duidelijkheid over hun toekomstperspectief. Wanneer verwacht de regering dat deze finale stap in het besluitvormingsproces wordt gezet? Kan de regering uiteen zetten hoeveel tijd de publieke omroep dan nog heeft om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie en kan de regering onderbouwen dat dat genoeg tijd is om alle wijzigingen door te voeren, vragen de aan het woord zijnde leden. Voorts hebben de leden deze fractie begrepen dat de omroepverenigingen allemaal een erkenningaanvraag hebben ingediend die uitgaat van een termijn van vijf jaar. Is dat correct, zo willen zij weten. Ook vragen zij of de regering kan aangeven welke consequentie de verkorting van de erkenningtermijn heeft voor de uitvoering van de beleidsplannen die behoorden bij de aanvragen. Is het realistisch om in drie jaar een beleidsplan uit te voeren, indien dat beleidsplan is opgesteld op basis van een planningshorizon van vijf jaar? Hoe lang duurt het normaal gesproken om een volledig nieuw programma te ontwikkelen? Is een investering in een volledig nieuw programma voor omroepen verstandig als zij onzeker zijn over hun toekomst?

Welke consequenties kan de regering voorzien voor het aankoopbeleid, zo vragen de leden van voornoemde fractie. Tot slot vernemen de leden van deze fractie graag waarom de concessieverlening aan de Nederlandse Omroep Stichting (NOS) niet eveneens met twee jaar wordt bekort. Mag daaruit worden afgeleid dat de stelselherziening die de regering nastreeft geen vergaande consequenties zal hebben voor de taken en activiteiten van de NOS? Staat bij voorbaat vast dat het bestaan van de NOS gegarandeerd blijft, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. De regering stelt met dit wetsvoorstel voor om de concessieperiode voor de publieke omroep van vijf tot drie jaar te verkorten. De leden steunen deze maatregel en achten het wenselijk dat deze op korte termijn gerealiseerd wordt. Met deze wetswijziging kan de hervorming van de publieke omroep sneller zijn afgerond dan tot nu het geval was. Deze leden juichten dat toe. Zij willen net als de regering de komende drie jaar gebruiken voor een fundamentele discussie over de toekomst van het omroepbestel. Zij zien dan ook halsreikend uit naar de kabinetsvisie die gericht is op de taak en organisatie van de publieke omroep op lange termijn.

De leden van de D66-fractie hebben met warme belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven de strekking van het wetsvoorstel en kunnen van harte instemmen met het kabinetsvoornemen om de procedure voor de komende erkenningverlening aan te passen opdat de erkenningen van de bestaande omroepverenigingen voor de komende periode bij wet worden verleend en deze erkenningen in duur worden beperkt tot drie jaar, namelijk tot 1 september 2008. Onderhavig wetsvoorstel bevat de noodzakelijke bepalingen daartoe, zo stellen deze leden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het wetsvoorstel dat beoogt de erkenningenduur voor publieke omroepen te verkorten. Zij constateren dat onderhavig wetsvoorstel voortvloeit uit zowel het wetsvoorstel verbetering van de openheid en continuïteit van de landelijke publieke omroep (Kamerstuk 29 030), als de novelle om aan dit wetsvoorstel een tijdelijk karakter te geven (Kamerstuk 29 749). Bij de behandeling van beide wetsvoorstellen hebben de leden van deze fractie fundamentele bezwaren geuit ten aanzien van de inhoud van de wetsvoorstellen en de gang van zaken omtrent de wetsvoorstellen. Deze gelden derhalve ook voor onderhavig wetsvoorstel. Daarnaast vragen de aan het woord zijnde leden of de regering met hen van mening is dat het inkorten van de erkenningenduur het vertrouwen van de omroepen in de overheid heeft geschaad en dat dit er mede toe heeft geleid dat omroepen zoeken naar bestaansmogelijkheden buiten het publieke bestel.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij kunnen zich de wenselijkheid van een kortere erkenningstermijn voorstellen. Toch vinden zij deze gang van zaken vanuit bestuurlijk opzicht in het licht van de successieverlening voor een periode van tien jaar niet de schoonheidsprijs verdienen. Daarbij komt dat de publieke omroep zich momenteel in een moderniseringproces bevindt. De leden van deze fractie vrezen dat door een beperking van de erkenningsduur dit proces onder druk komt te staan. Zij vragen de regering op de genoemde aspecten in te gaan en aan te geven welke argumenten desondanks doorslaggevend zijn om te kiezen voor de route zoals voorgesteld in het onderhavige wetsvoorstel.

De voorzitter van de commissie

Cornielje

Adjunct-griffier van de commissie

Boeve


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Kalsbeek (PvdA), Cornielje (VVD), Voorzitter, Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), Ondervoorzitter, Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GL) en Roefs (PvdA).

Plv. leden: Ferrier (CDA), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), Vacature (SP), Tonkens (GL), Jonker (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adelmund (PvdA), Aptroot (VVD), Halsema (GL) en Kruijsen (PvdA).

Naar boven