29 865
Regeling van de rechtstreekse verkiezing van de burgemeester (Wet verkiezing burgemeester)

nr. 7
VERSLAG

Vastgesteld 15 februari 2005

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de wetsvoorstellen die tot doel hebben een door de burgers gekozen burgemeester mogelijk te maken. Zij onderstrepen de ambitie, zoals verwoord in het hoofdlijnenakkoord, om de slagvaardigheid van het lokale bestuur te vergroten en de betrokkenheid van burgers bij dat bestuur te versterken. Invoering van een direct gekozen burgemeester kan daarin passen. Dat is ook de reden waarom deze leden nogmaals hun bereidheid bevestigen mee te werken aan de invoering van een direct gekozen burgemeester. Voor een aantal opmerkingen van algemene aard verwijzen zij naar hun inbreng in het verslag over het wetsvoorstel introductie gekozen burgemeester (29 864).

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet verkiezing burgemeester. Dit neemt niet weg, dat zij de regering eerst graag diverse vragen willen stellen en diverse opmerkingen en gedachten willen voorleggen, alvorens een standpunt te bepalen.

De leden van de SP-fractie blijven de constructie van het direct kiezen van de burgemeester ongelukkig vinden omdat er door de gelijktijdige verkiezing met de raad twee tegengestelde programma's geïntroduceerd worden die met elkaar strijdig kunnen zijn. Verder vrezen zij dat de directe verkiezing omgeven wordt met onwenselijke neveneffecten.

De leden van de LPF-fractie hebben met grote belangstelling kennis genomen van de voorstellen van de regering voor de rechtstreekse verkiezing van de burgemeester. Deze bestuurlijke vernieuwing is op instigatie van deze fractie in het Strategisch Akkoord van het kabinet Balkenende-I opgenomen waardoor het wetgevingstraject feitelijk van start kon gaan. Deze leden volgen dan ook met meer dan gemiddelde belangstelling de concrete uitwerking van het voorstel. Zij hebben zich altijd op het standpunt gesteld, dat de Nederlandse burger volwassen en verantwoordelijk genoeg is om gezagsdragers zoals de burgemeester rechtstreeks te kiezen en deze na afloop van hun termijn op hun prestaties af te rekenen. Varianten, waarbij de burgemeester door de gemeenteraad wordt gekozen, zijn voor hen daarom niet aan de orde. Ook zijn zij van mening dat het verlenen van een eigen kiezersmandaat aan de burgemeester alleen dan zinvol is, als dit ambt wordt voorzien van voldoende bevoegdheden om de gekozen burgemeester in staat te stellen een daadwerkelijk eigen rol te spelen in het politieke krachtenveld met de gemeenteraad. Tegen deze achtergrond hebben zij de voorstellen van de regering bestudeerd.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben bedenkingen bij dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel moet in samenhang worden gezien met wetsvoorstel 29 864 (Wet introductie gekozen burgemeester). Deze twee wetten, althans de bezwaren die deze leden hebben, overlappen elkaar grotendeels. Voor hun algemene bezwaren verwijzen zij naar hun inbreng bij eerdergenoemde wet, alsook naar hun inbreng bij het debat naar aanleiding van de hoofdlijnennotitie.

De leden van de D66-fractie hebben met buitengewone belangstelling kennis genomen van het Wetsvoorstel regeling van de rechtstreekse verkiezing van de burgemeester (Wet verkiezing burgemeester). In het verslag bij het wetsvoorstel introductie gekozen burgemeester (29 864) hebben deze leden al uitgebreid stil gestaan bij de wenselijkheid van en hun motivatie voor de direct gekozen burgemeester. Zij geven aan in te kunnen stemmen met de hoofdlijnen van het door de regering gekozen model. Bij de door de regering gekozen uitwerking van dit model, hebben deze leden nog wel enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met weinig enthousiasme kennis genomen van voorliggend wetsvoorstel. Ook deze leden verwijzen voor hun algemene beschouwing over het kiezen van de burgemeester naar hun bijdrage aan het Verslag bij wetsvoorstel 29 864. Bij voorliggend voorstel hebben zij – ondanks hun bredere bedenkingen – nog wel enkele concrete vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel hangt nauw samen met het wetsvoorstel ter introductie van de gekozen burgemeester. In het verslag bij dat wetsvoorstel hebben de aan het woord zijnde leden in algemene zin reeds hun visie gegeven over de introductie van de rechtstreeks gekozen burgemeester. In dit verslag beperken zij zich daarom tot enkele opmerkingen over de voorgestelde wettelijke regeling van de burgemeestersverkiezing.

2. Vormgeving van het wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie merken in algemene zin op dat in het voorstel meer dan eens wordt verwezen naar algemene maatregelen van bestuur. Wanneer kan de Kamer voorstellen hiertoe van de regering verwachten, zo vragen zij.

De regeling van de verkiezing van de burgemeester wordt in een afzonderlijke wet vorm gegeven. Opneming past niet in de systematiek van de Gemeentewet en ook niet in die van de Kieswet. De leden van de VVD-fractie vinden deze keuze voor een afzonderlijke wet begrijpelijk.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering nadere toelichting waarom zij met betrekking tot het verkiezen van de burgemeester de voorkeur geeft aan een afzonderlijke wet in plaats van een regeling die een – geheel op zichzelf staand – onderdeel van de Kieswet vormt.

De leden van de SGP-fractie delen de mening dat er redenen zijn om voor de verkiezing van burgemeesters een eigen wet in te richten. Tegelijk hechten zij wel aan een vormgeving die zoveel mogelijk overeenkomt met de bepalingen in de bestaande Kieswet.

3. Kiesstelsel

3.1. Begrijpelijkheid en betrokkenheid

De leden van de PvdA-fractie vragen een toelichting op een opmerking over de betrokkenheid van de kiezer bij het selectieproces. De regering merkt daarover op: «Als bij een twee-rondenstelsel niet direct een winnaar uit de bus komt, komen de kiezers weer in actie. Dat levert een sterkere betrokkenheid op bij het verkiezingsproces en het eindresultaat.» Kan de regering nader toelichten waaruit deze sterkere betrokkenheid blijkt? Zij er op dit punt onderzoeksgegevens en ervaringen uit het buitenland beschikbaar?

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering kiest voor een stelsel waarbij een gekozen kandidaat de absolute meerderheid van de uitgebrachte stemmen moet hebben behaald, hetzij in de eerste ronde, hetzij in de tweede ronde. In verband met de legitimatie van diegene die tot burgemeester wordt gekozen heeft deze keuze de instemming van deze leden. Daarbij komt dat het een begrijpelijk stelsel is en de extra lasten te overzien zijn.

3.2. Gelijktijdigheid van verkiezingen en één of twee rondes

Met de regering zijn de leden van de CDA-fractie van oordeel dat de gekozen burgemeester de meerderheid van de stemmen bij verkiezingen moet halen. Dat betekent dat in het systeem terecht rekening wordt gehouden met een verkiezing in twee ronden.

Lastiger is de vraag of de verkiezing van de burgemeester moet samenvallen met de raadsverkiezingen en welke ronde van de burgemeestersverkiezing dan gelijktijdig met de raadsverkiezingen plaatsvindt. Deze leden kiezen voor de samenloop van de eerste ronde met de raadsverkiezingen.

De regering geeft aan een lichte voorkeur te hebben voor het laten samenvallen van de raadsverkiezingen met de eerste ronde van de burgemeestersverkiezing. De leden van de CDA-fractie herkennen de argumenten die de regering daarbij hanteert, evenals de conclusie dat aan elke keuze ook nadelen verbonden zijn. Een aanvullend argument in de weging van voor- en nadelen zou nog kunnen zijn het belang van de raadsverkiezingen en de wens om de positie van de gemeenteraad te versterken. De leden van de CDA-fractie vinden dat voorkomen moet worden dat de verkiezingen voor de gemeenteraad ondergeschikt worden aan de verkiezing van de burgemeester. Naar hun oordeel is dit risico kleiner als de raadsverkiezingen samenvallen met de eerste ronde van de burgemeestersverkiezing. Vloeit deze volgorde ook niet logischerwijze voort uit het hoofdschap van de raad, zo vragen deze leden. Deelt de regering deze opvatting en kan, aan de hand van ervaringen in het buitenland, worden aangegeven of het risico op verminderde aandacht voor de raadsverkiezingen op deze wijze inderdaad zo klein mogelijk wordt gehouden?

De leden van de VVD-fractie hebben in hun reactie op het wetsvoorstel introductie gekozen burgemeester, in verband met de collegevorming, vraagtekens geplaatst bij een tweede ronde die plaatsvindt ná de gemeenteraadsverkiezingen. Het is naar hun mening immers bepaald niet ondenkbeeldig dat direct na de gemeenteraadsverkiezingen de formatiebesprekingen beginnen, terwijl nog niet bekend is wie de nieuwe burgemeester wordt. Voor het overige verwijzen zij op dit onderdeel naar hun opmerkingen bij hoofdstuk 2.2. (collegevorming) van het wetsvoorstel introductie gekozen burgemeester. De leden van de VVD-fractie gaan ervan uit dat de regering ófwel bij het onderhavige wetsvoorstel ófwel bij dat wetsvoorstel op hun opmerkingen zal reageren.

De leden van de SP-fractie hebben moeite met het tijdstip van de verkiezingen. Het feit dat de tweede ronde van de verkiezing van de burgemeester pas zal plaatsvinden als de raad al gekozen is, maakt hem vrijwel machteloos ten opzichte van de raad in de onderhandeling over het te voeren beleid. Deze leden zijn niet voor een buitengewoon sterke burgemeester. Het is volgens hen vragen om moeilijkheden om het stelsel zo in te richten.

De leden van de D66-fractie delen het uitgangspunt van de regering dat een kiesstelsel waarin een relatieve meerderheid voldoende is om als burgemeester gekozen te worden, tot zeer onbevredigende resultaten kan leiden. Hieruit volgt dat ook deze leden voor een kiesstelsel zijn waar de tot burgemeester gekozen kandidaat een absolute meerderheid nodig heeft. Na de analyse of deze absolute meerderheid het best kan worden verkregen via het twee-rondenstelsel of via Alternative-Vote hebben de leden van de D66-fractie thans ook een voorkeur voor het twee-rondenstelsel. Zij vinden echter de mogelijk lagere opkomst bij de ronde die niet tegelijk met de raadsverkiezingen wordt gehouden een risico van dit kiesstelsel. Deze leden kunnen zich voorstellen dat dit element uit het kiesstelsel grondig geëvalueerd zal worden en dat op basis van deze bevindingen voortschrijdend inzicht ontstaat. Zij kunnen zich zelfs voorstellen dat op den duur gemeenten, onder voorwaarden, invloed zullen krijgen op de keuze tussen deze twee systemen.

Deze zelfde leden is de twijfelende houding van de regering opgevallen bij het bepalen of de eerste of de tweede ronde van de burgemeestersverkiezing tegelijk met de raadsverkiezing moet vallen. Niet alleen is de regering ten opzichte van de Hoofdlijnennotitie van standpunt veranderd, ook valt de expliciete formulering op dat de regering slechts een «lichte» voorkeur heeft voor de combinatie van de eerste ronde met de raadsverkiezingen. Zij delen deze voorkeur, maar zijn daarvan sterker overtuigd dan de regering. Zij hangen de door de Vereniging van Wethouders i.o. ondersteunde lijn aan dat het waardevol, misschien zelfs noodzakelijk, kan zijn als de samenstelling van de raad bekend is bij de definitieve keuze van de burgemeester. De kiezer kan, na de eerste ronde, bepalen welke van de twee overgebleven burgemeesters de beste combinatie vormt met deze raadsamenstelling. Maar het geldt ook andersom: de twee overgebleven kandidaat-burgemeesters kunnen zich na de eerste ronde beraden op de vraag of zij 4 jaar met de raad in deze samenstelling willen werken. Bij combinatie van de tweede ronde met de raadsverkiezing is het risico van «onbedoelde opgedrongen cohabitation» groter: de gekozen burgemeester wordt gedwongen samen te werken met een raadsmeerderheid waar hij op grond van zijn inhoudelijk programma weinig overeenstemming heeft. Bij combinatie van de eerste ronde met de raadsverkiezing komt een cohabitation in ieder geval minder onverwacht: de kiezer heeft dit ten eerste kennelijk gewild en ten tweede de kandidaat-burgemeester heeft zich na het bekend worden van de raadssamenstelling niet teruggetrokken en is de cohabitation dus bewust aangegaan. Op grond van deze overwegingen zijn deze leden overtuigd voorstander van combinatie van de eerste ronde van de burgemeestersverkiezing tegelijkertijd met de raadsverkiezing.

Op het punt van de keuze tussen het twee-rondenstelsel, Alternative Vote en Suplementary Vote, vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie naar de verwachting van de regering voor de opkomst bij het twee-rondenstelsel in vergelijking met de andere genoemde vormen. Daarnaast vragen deze leden op welke wijze de regering zorg wil dragen voor een goede informatievoorziening aan de burgers, ook met betrekking tot de uitslag van de eerste ronde van de verkiezing en het verdere verloop van de verkiezingsprocedure.

Genoemde leden verbazen zich erover dat de regering geen minimumopkomst wil vastleggen. Bij hen bestaat de vrees dat bij een lage opkomst de positie van de gekozene ter discussie kan komen te staan. Daarom vragen deze leden naar de motieven van de regering voor deze keuze.

De leden van de SGP-fractie delen de mening van de regering dat als de burgemeester rechtstreeks wordt gekozen, deze ook met absolute meerderheid van stemmen moet worden gekozen. Alles afwegende lijkt hen een verkiezing in twee ronden de beste mogelijkheid om op een relatief eenvoudige manier tot een absolute meerderheid van stemmen te komen. Om het eigenstandige karakter van de verkiezingen tot uitdrukking te laten komen, zijn zij wel van mening dat de burgemeestersverkiezingen niet behoren samen te vallen met verkiezingen voor de gemeenteraad. Daarmee krijgt de burgemeester bovendien een onafhankelijker rol in het proces van collegevorming.

4. Kandidaatstelling

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of de angst terecht is dat het aantal vrouwen dat zich kandidaat stelt voor het burgemeesterschap zal afnemen. Op dit moment is het aantal vrouwelijke burgemeesters veel lager dan het aantal mannen. Vrouwenorganisaties wijzen op het risico dat vrouwen zich nog minder zullen kandideren voor het burgemeesterschap bij directe verkiezingen. Kan op basis van ervaringscijfers en studies hierover een gefundeerde uitspraak worden gedaan? Hoe denkt de regering eraan te kunnen bijdragen dat voldoende vrouwen zich kandideren, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie vragen aandacht voor het feit dat de kandidaatsstelling voor de burgemeestersverkiezing plaatsvindt op dezelfde dag als de kandidaatstelling voor de gemeenteraadsverkiezing. Heeft de regering, in verband met de te verwachten toename van werkzaamheden, rekening gehouden met werkdruk en werklastverdeling bij het hoofdstembureau? Immers de verwachting is dat verscheidene kandidaten aan de verkiezingsstrijd deel gaan nemen. Heeft de regering enig idee hoeveel kandidaten bij gelijksoortige verkiezingen in het buitenland deelnemen? Is in grote steden als Amsterdam, Rotterdam en Utrecht een grote toeloop van kandidaten te verwachten of is dit op basis van onderzoek een verkeerde veronderstelling, zo vragen deze leden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie stellen vast dat in voorliggend wetsvoorstel geen maximum wordt vastgesteld voor het aantal kandidaten voor het ambt van burgemeester. Deze leden vragen of dit een bewuste keuze is. Als dat zo is, dan vragen zij wat daarvoor de argumenten zijn.

4.1. Bevoegdheid tot kandidaatstelling

De leden van de CDA-fractie zijn met de regering van oordeel dat kandidaatstelling dient plaats te vinden op persoonlijke titel en niet door politieke partijen. Wellicht ten overvloede merken zij in dit verband op dat in de huidige aanstellingswijze dergelijke eisen evenmin gelden.

Ook de leden van de VVD-fractie delen het standpunt van de regering. De nieuwe aanstellingswijze is immers primair een personenstelsel. Dit neemt niet weg dat een kandidaat, met machtiging van een politieke partij, de aanduiding van die partij mag gebruiken op de aanmelding als kandidaat en de partijaanduiding op het stembiljet bij zijn naam mag plaatsen. In dat kader stellen deze leden de volgende vragen. Zij begrijpen dat een combinatie van partij-aanduidingen mogelijk is. Dit brengt hen tot de vraag of meer kandidaten de aanduiding van eenzelfde partij mogen voeren? Mag een politieke partij, een persoon, die wel partijlid is, maar die niet de uitdrukkelijke steun van de partij heeft en die dus niet de aanduiding van die partij op het stembiljet mag gebruiken, verbieden om tijdens de campagne het partijlogo te voeren? Wat is de juridische status van het logo? Is een dergelijk verbod juridisch afdwingbaar? Mag een partij bepalen wie het partijlogo voert? Welke juridische bepalingen gelden op dit punt, zo vragen deze leden.

Daarnaast is de vraag aan de orde of iemand, die geen partijlid is, met instemming van de partij, het partijlogo mag voeren? Het lijkt deze leden dat dit via een privaatrechtelijke overeenkomst zou moeten kunnen worden geregeld. Of zijn hier nog andere, eventueel staatsrechtelijke, aspecten aan de orde? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een beschouwing van de regering op deze punten.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe het standpunt van de regering, zoals verwoord in de memorie van toelichting, dat een burgemeester de publieke taken onpartijdig dient in te vullen, te rijmen valt met het principe dat burgmeesters zich kandidaat kunnen stellen als behorend tot een politieke partij. Deze leden kunnen zich voorstellen dat daarmee problemen ontstaan. Graag ontvangen zij een reactie op dit punt.

Vanuit het niet primair partijpolitieke karakter van het burgemeestersambt hebben de leden van de SGP-fractie begrip voor het feit dat de regering voor persoonlijke kandidaatstelling kiest. Tegelijkertijd roept dit bij hen vragen op met betrekking tot de kwalitatieve waarborgen voor de kandidaatstelling. Via het politieke kanaal komen doorgaans de beste kandidaten bovendrijven. Bij persoonlijke kandidaatstelling hoeft dat bepaald niet het geval te zijn, ook als de betrokkenen voldoende ondersteuningsverklaringen weten te verwerven en een waarborgsom voldoen. Graag vernemen deze leden de opvatting van de regering over dit risico. Kan de wetgever daarvoor verantwoordelijkheid nemen? Vanuit de genoemde overweging en vanwege hun standpunt over de gekozen burgemeester als zodanig hebben de genoemde leden voorkeur voor kandidaatstelling via politieke partijen.

4.2. Ondersteuningsvereiste en waarborgsom

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de door de regering gemaakte keuzes ten aanzien van ondersteuningsverklaringen en waarborgsommen. Het vaststellen van de exacte aantallen ondersteuningsverklaringen en de hoogte van de waarborgsom heeft op dit moment in zekere zin iets willekeurigs. In elk geval moeten ze naar het oordeel van deze leden niet te laag zijn. Uiteindelijk kunnen deze elementen op basis van ervaringen zo nodig worden aangepast.

De leden van de VVD-fractie hebben op dit punt nog geen definitief standpunt ingenomen. Zij merken op dat 200 ondersteuningsverklaringen, zoals voor gemeenten boven de 200 000 inwoners wordt voorgesteld, een groot aantal is. Zij vragen wat in deze aangelegenheid feitelijk het verschil is tussen een gemeente met tussen de 100 000 en 200 000 inwoners en gemeenten met meer dan 200 000 inwoners? Waarom wordt voorgesteld hier verschil in het aantal te verwerven ondersteuningsverklaringen te maken? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

Tevens wordt voorgesteld dat kandidaten een waarborgsom betalen, die zij onder bepaalde voorwaarden terugkrijgen. De hoogte van de waarborgsom is € 225. Kan de regering uiteenzetten wat de achterliggende gedachte is bij de gekozen hoogte van de waarborgsom, zo vragen deze leden.

De leden van de LPF-fractie zijn verbaasd over de in artikel 4.4, negende lid van het wetsvoorstel gemaakte uitzondering op de verplichting tot het overleggen van ondersteuningsverklaringen voor zittende burgemeesters. In het plan van de regering worden deze ambtsdragers immers voorafgaand aan de verkiezingen allemaal ontslagen en nemen zij, dus op gelijke voet met eventuele andere kandidaten, deel aan de (her)verkiezing tot burgemeester. Ook bij toekomstige verkiezingen lijkt het onjuist, als zittende burgemeesters een uitzonderingspositie genieten ten opzichte van hun eventuele uitdagers, zo stellen deze leden. Zij vragen een verklaring van de regering voor deze uitzondering en zouden, bij ontbreken van een deugdelijke argumentatie, het artikel graag uit de wet verwijderd zien. Hetzelfde geldt voor het bepaalde in artikel 4.8, tweede lid. Ziet de regering tevens aanleiding, om in verband hiermee artikel 12.8 van het wetsvoorstel te heroverwegen?

De leden van de D66-fractie vinden de vraag hoeveel ondersteuningsverklaringen een burgemeesterskandidaat nodig heeft om aan de verkiezingen deel te mogen nemen, lastig te beantwoorden. Naar de mening van deze leden is de opvatting verdedigbaar dat de aard van het burgemeestersambt rechtvaardigt dat de drempel hoger komt te liggen dan de voorgestelde aantallen ondersteuningsverklaringen van vijfentwintig in de kleinste, oplopend tot 200 in de allergrootste gemeenten. Immers, iemand die meent een absolute meerderheid van de kiezers achter zich te kunnen krijgen, zou met gemak een forser aantal mensen moeten kunnen motiveren deze ondersteuningsverklaring af te leggen. Lichtzinnige of niet serieus bedoelde kandidaatstelling werpt een negatieve schaduw over het nieuwe stelsel van direct gekozen burgemeester en zou volgens deze leden moeten worden voorkomen. Aan de andere kant blijken de voorgestelde aantallen in de praktijk al een forse inspanning te vergen. Zien deze leden het juist dat iemand slechts voor één kandidaat een ondersteuningsverklaring kan afleggen en dus niet meer kandidaten kan ondersteunen? Deze leden vragen de regering de afweging die zij op dit punt heeft gemaakt toe te lichten.

De leden van de ChristenUnie steunen de voorgestelde regeling dat door schriftelijke verklaringen van een bepaald aantal kiezers een serieuze en geen lichtvaardige kandidaatstelling wordt bevorderd. Zij vragen waarom de regering ervoor gekozen heeft om in gemeenten tot 5000 inwoners genoegen te nemen met 25 verklaringen. Hoewel 50 verklaringen een relatief hoog aantal is, valt dit in absolute zin wel mee. Waarom heeft de regering niet ook voor de kleinste gemeenten voor het aantal van 50 verklaringen gekozen? Dat zou kunnen door alle gemeenten met 0–10 000 inwoners in één categorie te plaatsen. Deze leden zien in het feit dat slechts 11 gemeenten minder dan 5000 inwoners hebben, een argument voor hun standpunt.

Dezelfde leden stellen vast dat van kandidaten een waarborgsom van € 225 wordt gevraagd, die deze kandidaten terugkrijgen indien zij 25% van de stemmen verwerven. Naar de inschatting van de leden van de fractie van de ChristenUnie is de kans op teruggave niet altijd gelijk. Dit vanwege het aantal kandidaten dat per gemeente kan verschillen. Zij vragen daarom of de regering een voorstel kan doen voor een systeem van teruggave dat rekening houdt met het aantal kandidaten.

4.3. Toetsing

De leden van de CDA-fractie onderstrepen het belang van een integriteitstoets die al bij de kandidaatstelling plaatsvindt. Zij vragen of kan worden volstaan met de, in de memorie van toelichting genoemde, beperkte rol die het hoofdstembureau kan spelen bij toetsing van de integriteit van kandidaten. Is het bijvoorbeeld denkbaar dat, in lijn met de huidige benoemingsprocedure, de Commissaris van de Koningin een rol in dit verband krijgt toebedeeld? Zou voorzien kunnen worden in een toetsende of adviserende rol van de commissaris? Op deze wijze wordt gebruik gemaakt van kennis en expertise die op dit moment al aanwezig is. Is de regering bereid verschillende varianten verder uit te werken om te voorzien in een steviger integriteitstoets dan nu is voorzien? Zou de regering hierbij ook aandacht willen besteden aan de suggestie die tijdens het rondetafelgesprek door de VNG is gedaan dat het uit overwegingen van integriteit wellicht toch denkbaar is kandidaatstelling via politieke partijen te laten lopen, zo vragen deze leden.

De leden van de LPF-fractie merken op dat in artikel 4.7, eerste lid onder c. melding wordt gemaakt van een door de kandidaat te ondertekenen verklaring betreffende zijn integriteit, waarvoor bij ministeriële regeling een model wordt vastgesteld. Dit is een noviteit ten opzichte van bestaande bepalingen in de Kieswet, waarvan deze leden de waarde wel inzien. Voor een zorgvuldige beoordeling van het wetsvoorstel willen deze leden het model voor deze verklaring kunnen beoordelen vóórdat zij eventueel instemmen met het wetsvoorstel. Zij vragen de regering de bedoelde ministeriële regeling aan de Kamer voor te leggen.

Ook de leden van de ChristenUnie ontvangen graag van de regering een uitwerking van de precieze inhoud van de integriteitsverklaring.

4.4. Combinatie van kandidaatstellingen voor gemeenteraden en voor een burgemeesterschap

Op het punt van de verenigbaarheid van de kandidatuur voor het burgemeesterschap en de kandidatuur voor het raadslidmaatschap in dezelfde of een andere gemeente stelt de regering voor om, anders dan in eerdere voorstellen, geen beperkingen in het wetsvoorstel op te nemen. Hiermee wordt het mogelijk om zowel kandidaat voor de gemeenteraad als voor het burgemeesterschap te zijn. Om tot een definitieve afweging op dit onderdeel van het wetsvoorstel te komen, willen de leden van de CDA-fractie graag antwoord op de volgende vragen.

Deze leden zien als belangrijkste bezwaar tegen deze keuze het gegeven dat, indien iemand in beide ambten gekozen wordt, er een keuze moet worden gemaakt. Dit is naar hun oordeel niet in het belang van de duidelijkheid tegenover de kiezer. Bovendien dringt zich de vraag op of het burgemeesterschap niet dusdanig andere kwaliteiten vraagt dan het raadslidmaatschap, dat de verenigbaarheid van kandidaturen niet goed verdedigbaar is.

Daar staat tegenover dat inderdaad de combinatie het mogelijk maakt het rekruteringsbereik zo groot mogelijk te houden, zoals ook de Kiesraad en anderen aangeven. In de memorie van toelichting wordt gesproken over de «niet onlogische figuur» dat de lijsttrekker voor de gemeenteraadsverkiezingen zich ook kandidaat stelt voor het burgemeesterschap. Kan worden aangegeven, mede op basis van ervaringen in andere landen, of dit een erg waarschijnlijke variant is en hoe deze ervaringen worden gewaardeerd, zo vragen deze leden. Indien meer lijsttrekkers zich blijken te kandideren voor het burgemeesterschap, is er dan naar het oordeel van de regering nog wel in voldoende mate sprake van een aparte burgemeestersverkiezing naast de raadsverkiezing?

Een andere overweging die deze leden bij deze afweging willen betrekken is de vraag of het alternatief van een onverenigbaarheid in kandidaatstelling bij wet zou moeten worden voorgeschreven. Verwacht mag worden dat politieke partijen hierin ook zelf keuzes maken en kandidaten zullen daar bij de ondersteuning van kandidaatstellingen rekening mee houden. Is overigens bij de regering bekend op welke wijze politieke partijen bezig zijn met consequenties die de invoering van de gekozen burgemeester met zich meebrengt? Deze leden vragen of hier inzicht in kan worden gegeven.

De leden van de VVD-fractie merken op moeite te hebben met het feit dat het mogelijk wordt om zowel kandidaat voor het raadslidmaatschap als voor het burgemeesterschap te zijn. Het raadslidmaatschap en het burgemeesterschap zijn namelijk onverenigbare betrekkingen. Uiteindelijk moet iemand altijd voor één van beide functies kiezen. Op de een of andere manier zullen kiezers dus moeten worden teleurgesteld en zal het vertrouwen van kiezers moeten worden beschaamd. Heeft de combinatie niet iets weg van het wedden op twee paarden, zonder zelf echt een keuze te maken? De regering merkt in de memorie van toelichting op dat de Kiesraad zich goed kan voorstellen dat een lijsttrekker voor de gemeenteraadsverkiezingen zich tevens kandidaat stelt als burgemeester. De regering acht dit vervolgens niet een onlogische figuur. Gelet op het bovenstaande vragen deze leden zich af of deze combinatiemogelijkheid wel verstandig is. Zij vragen de regering dan ook dit nader te motiveren. Voorts vragen zij of het risico bestaat dat personen zich kandidaat voor het burgemeesterschap stellen om zo geld voor hun campagne voor de gemeenteraadsverkie-zingen te krijgen. Hoe beoordeelt de regering dit gevaar, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie zien het voordeel in van het toelaten van de mogelijkheid dat iemand tegelijkertijd kandidaat voor de gemeenteraad en voor het burgemeesterschap is. Zij begrijpen de keuze van de regering om dit niet wettelijk uit te sluiten.

Het is deze leden opgevallen dat de mogelijkheid om burgemeesterskandidaat in de ene gemeente en kandidaat-raadslid in de andere gemeente te zijn, ook mogelijk is. Kan de regering de gronden waarop zij heeft gemeend deze combinatie in het wetsvoorstel niet te moeten uitsluiten, aan de Kamer weergeven, zo vragen deze leden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering om een toelichting op het geven van de mogelijkheid van de dubbele kandidaatstelling (voor zowel gemeenteraad als burgemeester). Zij vragen of de kans aanwezig is dat dit zal leiden tot verwarring bij de kiezers. Deze leden vragen de regering of één van de uitgangspunten bij de keuze voor een kiesstelsel, te weten begrijpelijkheid van het stelsel, ook hierbij een rol speelt. Doet een dubbele kandidatuur af aan de transparantie van het systeem, zo vragen de genoemde leden.

4.5. Geen of één kandidaat

De regering geeft aan niet te verwachten dat er géén aanmeldingen als kandidaat bij het hoofdstembureau worden ingediend of dat alle kandidaatstellingen door het hoofdstembureau ongeldig worden verklaard. Wil de regering hier nog eens nader op in gaan en daar de terugloop in de belangstelling voor het openbaar bestuur in het algemeen en vertegenwoordigende functies in het bijzonder, bij betrekken, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

In artikel 5.10, derde lid en artikel 7.10, eerste en tweede lid, wordt geregeld dat, indien op het stembiljet slechts één kandidaat is vermeld, de kiezers de keuze krijgen JA of NEE te stemmen, en dat de kandidaat gekozen wordt indien de meerderheid van de uitgebrachte stemmen de keuze JA inhoudt. Dit kan naar mening van de leden van de LPF-fractie onwenselijke situaties opleveren. Een kandidaat zou immers tot burgemeester gekozen kunnen worden, terwijl 49,9% van de kiezers expliciet NEE stemt (in plaats van bijvoorbeeld niet te gaan stemmen, of blanco te stemmen). De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat, in die gevallen waar slechts één kandidaat voor het burgemeestersambt te kiezen is, het van de kiezers gevraagde mandaat wel sterker moet worden vormgegeven. Te denken valt bijvoorbeeld aan een regeling waarbij niet een absolute meerderheid JA stemmen, maar bijvoorbeeld een 2/3 meerderheid JA stemmen vereist wordt gesteld. De beide genoemde wetsartikelen roepen bovendien de vraag op, wat er moet gebeuren indien het centraal stembureau, conform het bepaalde in artikel 7.10, tweede lid, verklaart dat géén kandidaat is gekozen. Hoe wordt de betreffende gemeente in een dergelijk geval voorzien van een nieuwe burgemeester? Deze leden vragen de regering om op deze vragen nader in te gaan.

5. Campagnefinanciering

De campagnes en vooral ook de financiering daarvan in relatie tot de integriteit van kandidaten verdienen fundamentele aandacht naar de mening van de leden van de CDA-fractie. In feite is de introductie van de verkiezing van een persoon in een openbaar ambt een nieuwe figuur in de Nederlandse democratie. Principieel is hierbij de vraag aan de orde hoe een onafhankelijke uitvoering van publieke taken zich verhoudt tot het aannemen van giften. Deze leden vragen of op dit punt een gemeentelijke verordening gewenst is. Heeft de regering overwogen om ruimte te bieden voor giften van derden? Kan de regering aangeven op welke wijze de campagnefinanciering in andere landen geregeld is?

De afgelopen jaren is veel en met succes aandacht besteed aan het vergroten van de integriteit van het openbaar bestuur en het ambtelijk apparaat. In veel gedragscodes is bijvoorbeeld vastgelegd dat geen giften groter dan € 50 mogen worden aangenomen. Nu wordt geïntroduceerd dat giften voor het verwerven van een openbaar ambt mogen worden aangenomen.

Hoewel de leden van de CDA-fractie zich ervan bewust zijn dat het zeer moeilijk zal zijn een sluitend systeem op dit punt te ontwikkelen, hebben zij nog veel vragen bij de voorgestelde regeling. Is bijvoorbeeld voldoende voorzien in gelijke kansen voor alle kandidaten, of zijn kandidaten die over meer financiële middelen beschikken bij voorbaat in het voordeel? Ligt het naar de mening van de regering in de lijn der verwachtingen dat serieuze mediacampagnes zullen worden gevoerd? Daarmee zijn vrijwel direct grote bedragen gemoeid! Is het reëel om te veronderstellen dat die bedragen beschikbaar zullen zijn of komen? Is het naar de mening van de regering zo dat de zittende burgemeester in het voordeel is bij de campagne omdat de zittende burgemeester makkelijker toegang heeft tot de media? Hoe kan worden voorkomen dat giften worden verstrekt in ruil voor toezeggingen over bijvoorbeeld toekomstige uitbreidingsmogelijkheden voor bedrijven of projectontwikkelaars?

Kandidaten mogen van individuele personen giften aannemen. Dat betekent dat van een organisatie verscheidene giften afkomstig kunnen zijn, zolang die maar via verschillende personen worden geschonken. Bijdragen boven een maximum moeten worden teruggestort maar dit laat onverlet de mogelijkheid dat van één organisatie meer personen het maximumbedrag schenken. De leden van de CDA-fractie vragen of voor deze gevallen een voldoende sluitend systeem kan worden gemaakt.

Ook uitgaven die derden doen voor de campagne van een kandidaat moeten door de kandidaat worden gemeld. Gekozen wordt voor een gelijktijdige verkiezing voor de raad en de burgemeester. Dit kan tot gevolg hebben dat lokale afdelingen van politieke partijen een gecombineerde campagne zullen organiseren en daar, ook bij hun leden, fondsen voor gaan werven. Hoe verhoudt dit zich tot de voorschriften voor de campagnefinanciering? Moeten bijvoorbeeld uren die vrijwilligers investeren in het «folderen» worden gemeld? In veel gevallen zal bovendien niet aan te geven zijn welke uitgaven voor de campagne van de raad en welke uitgaven voor de campagne voor de burgemeester worden gedaan. Op welke wijze kunnen de beide financieringsstromen inzichtelijk blijven? Maakt de nieuwe Wet subsidi-ering politieke partijen het mogelijk dat dergelijke campagneactiviteiten medegefinancierd worden uit subsidies?

De aan het woord zijnde leden merken op dat de Gemeentewet een aantal functies noemt waarmee het burgemeesterschap onverenigbaar is. Daarnaast kent de wet het voorschrift dat nevenactiviteiten openbaar moeten worden gemaakt. Is deze regeling voldoende, zo vragen deze leden. Zij vragen of overwogen is om ook voorschriften op te nemen ten aanzien van de onverenigbaarheid van het burgemeestersambt met bepaalde nevenactiviteiten. Is overwogen om bijvoorbeeld te bepalen dat een burgemeester niet tevens lid kan zijn van de raad van bestuur of directie van een onderneming? Kan worden verlangd dat een burgemeester bepaalde belangen afstoot nadat hij is gekozen?

Tot slot vragen deze leden waarom niet is voorzien in een regeling over transparantie ten aanzien van bezit en/of vermogen van een kandidaat. Is het denkbaar dat de burgemeesters gaan vallen onder de regeling die de regering voorstelt in reactie op het advies van de commissie-Dijkstal?

Ook voor de leden van de PvdA-fractie is het de vraag hoe de financiering van kandidaten begeleid en gecontroleerd wordt. Kan de regering aangeven hoe omgegaan wordt met een situatie waarin derden een kandidaat promoten via bijvoorbeeld advertenties terwijl de kandidaat daar zelf niet om heeft gevraagd? Valt dit dan toch binnen de maximale te besteden gelden? Wat is de sanctie voor een eenmaal gekozen burgemeester als na de verkiezingen blijkt dat er niet conform de voorschriften is gehandeld?

Hoe denkt de regering om te gaan met kandidaten die weliswaar niet tijdens de campagne met geld worden gesteund, maar voor de periode na hun ambtsvervulling afspraken maken?

Erkent de regering de buitengewone kwetsbaarheid van direct gekozen politieke ambtsdragers, zo vragen deze leden.

Welk advies geeft de regering aan gemeenten die kandidaten willen ondersteunen met een financiële bijdrage en waarbij de situatie zich voordoet dat tientallen kandidaten zich aanmelden?

Ten aanzien van de rapportage van de toezichtcommissie over de financiering van de campagne merken de aan het woord zijnde leden op dat deze rapportage achteraf plaatsvindt en gebaseerd is op de door de (voormalige) kandidaten ingeleverde financiële gegevens.

Deze leden gaan ervan uit dat een dergelijke rapportage en de beraadslagingen hierover openbaar zullen zijn omdat de campagne-administratie ook openbaar inzichtelijk dient te zijn.

In de memorie van toelichting en bij het advies van de Raad van State gaat de regering deels in op de opmerkingen over de vorm van ondersteuning die een gemeente burgemeesterskandidaten kan bieden. Er volgt echter geen voorstel deze bijdrage te maximeren. De leden van de PvdA-fractie ontvangen graag een nadere toelichting waarom de regering geen maximum voorstelt en dit punt overlaat aan de gemeenteraden.

Ook de leden van de VVD-fractie merken allereerst op dat voor hen voorop staat dat de financiering van de verkiezingscampagnes van de kandidaten transparant moet zijn. Dit is van het allergrootste belang, gelet op het ambt dat de burgemeester vervult. Het lijkt deze leden echter bijna ondoenlijk om een sluitende regeling met betrekking tot de campagnefinanciering te maken. Er zullen dan zeer veel regelingen nodig zijn. Het is daarbij de vraag of het volledig «dichttimmeren» van de regeling wel mogelijk is. Gaarne krijgen zij hier een reactie van de regering op.

Voor de daadwerkelijke toepassing van de financieringsvoorschriften wordt voorgesteld een onafhankelijke toezichtcommissie in te stellen, die belast wordt met het toezicht op de naleving van de voorschriften inzake campagnefinanciering. De leden van de VVD-fractie vragen of de taken van deze toezichtcommissie niet evengoed door de Rekenkamer of een Rekenkamercommissie kunnen worden uitgevoerd. Gaarne krijgen zij daar een reactie van de regering op. Welke personen dan wel welke functionarissen kunnen van die toezicht-commissie deel uitmaken?

De onafhankelijke toezichtcommissie houdt toezicht op de naleving van de voorschriften inzake de campagnefinanciering. Wat gebeurt er als uit de administratie van de gekozen kandidaat, die inmiddels is beëdigd, blijkt dat hij zich niet aan de wettelijke voorschriften heeft gehouden? De toezichtcommissie, zo wordt voorgesteld, kan ook tijdens de verkiezingscampagne een rapport uitbrengen. Mocht daaruit blijken dat er sprake is van handelen in strijd met de wettelijke voorschriften, is ook hier de vraag, wat de gevolgen voor de verkiezingen zijn. De leden van de VVD-fractie ontvangen op deze punten graag nadere informatie van de regering.

Dezelfde leden merken op dat in de memorie van toelichting wordt aangegeven wat er onder het begrip «bijdragen» valt. Bijdragen in natura worden eveneens als bijdragen aangemerkt. Ook uitgaven die door derden worden gedaan zonder dat de kandidaat daarin direct is betrokken, moeten worden beschouwd als bijdragen aan de verkiezingscampagne van de kandidaat. Als de kandidaat deze bijdragen niet in zijn financiële administratie heeft verwerkt, dan leeft de kandidaat zijn wettelijke verplichtingen niet na en kan hij worden bestraft. Of dat zal gebeuren hangt af van de omstandigheden van het geval. Er moet dan worden bezien of in redelijkheid van een verwijtbaar nalaten van de kandidaat kan worden gesproken. Wat is «verwijtbaar nalaten» van de kandidaat, zo vragen deze leden. Zij merken verder op, dat kandidaten er lang niet altijd inzicht in kunnen hebben wat derden voor hen doen. In een koortsachtige verkiezingsstrijd kan het voorkomen dat een kandidaat niet in de gaten heeft dat iemand anders voor hem een advertentie plaatst. Hoe kan dan van kandidaten worden verwacht dat zij het hier gestelde vereiste nakomen? Is dat wel redelijk? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie hierop een reactie van de regering.

Voorgesteld wordt om bij bijdragen van meer dan € 50 in de administratie aan te geven van wie de bijdrage afkomstig is. Hetzelfde geldt als meer bijdragen door één persoon of instantie zijn gedaan die tezamen meer dan € 50 bedragen. De leden van de VVD-fractie vragen de regering de hoogte van dit bedrag te motiveren. Waarom is voor dit bedrag gekozen? Is € 50 in deze tijd niet een laag bedrag? Waarom is niet gekozen voor een ander bedrag, bijvoorbeeld € 1000? Overigens vragen de leden van de VVD-fractie waarom er voor gekozen is de hoogte van het bedrag wettelijk vast te leggen. Waarom heeft de regering dit niet willen vastleggen in een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling? Dat voorkomt het doorlopen van de procedure van een wetswijziging, zo men de hoogte van het bedrag wil wijzigen.

Het wetsvoorstel voorziet in een beperking van de mogelijkheid van financiële bijdragen. Bijdragen die het maximum te boven gaan, mogen niet worden aanvaard. Bij de beperking van financiële bijdragen wordt gedifferentieerd naar gemeentegrootte. De leden van de VVD-fractie vragen de regering dit voorstel nader te motiveren. Zij vragen nader te motiveren waarom de bijdragen te beperken, te differentiëren naar gemeentegrootte en waarom is gekozen voor de genoemde hoogtes van de giften.

Waarom is een kandidaat niet vrij om zelf te bepalen welk bedrag hij aan zijn campagne besteedt? Wat is overigens het maximale bedrag dat een kandidaat zelf in zijn campagne mag steken en in welk artikel is dat geregeld? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie daarop een reactie van de regering.

Voorgesteld wordt dat kandidaten die anonieme giften ontvangen deze giften aan de gemeenten overdragen. De aan het woord zijnde leden vragen wat de gemeenten met dat geld mogen of moeten doen? Zullen die bedragen worden gebruikt voor de ondersteuning in natura van kandidaten door de gemeenten? Of anders geformuleerd, zullen die anonieme giften aan de verkiezingscampagnes van alle kandidaten ten goede komen? Heeft de regering overwogen dat kandidaten alleen dat deel van de anonieme giften overdragen aan de gemeenten dat uitgaat boven de € 50, zijnde de voorgestelde grens waarbij de naam van de schenker bekend moet worden gemaakt? Ter voorkoming van misverstanden willen de leden van de VVD-fractie benadrukken dat zij hier geen oordeel uitspreken over de hoogte van die grens. Zij zouden dezelfde vraag hebben gesteld als die grens bij een ander bedrag was gelegd. Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

Met betrekking tot de campagne hebben deze leden ook nog de volgende opmerkingen en vragen. Het is niet ondenkbeeldig dat een kandidaat een eigen radioprogramma heeft, waarin hij reclame voor zich zelf kan maken. Ook is het niet ondenkbeeldig dat een kandidaat gemakkelijk toegang tot de media heeft en regelmatig voor een interview wordt uitgenodigd. Ook langs deze weg wordt publiciteit verkregen. Hoe zal daarmee worden omgegaan? Hoe zal dat worden gewaardeerd? Hoe kan worden voorkomen dat er in een bepaald programma aandacht wordt gevestigd op een bepaalde kandidaat? Kortom, hoe wordt «free publicity» voorkomen en hoe wordt dat gewaardeerd?

Voorts behoort het tot de mogelijkheden, dat er buiten kandidaten om, stichtingen worden opgericht met het oog op het steunen van kandidaten. Hoe zal dit worden gecontroleerd? Hoe kan worden gecontroleerd dat iemand bijvoorbeeld via drie bv's een bedrag schenkt en daarmee het maximum toegestane bedrag probeert te omzeilen? Controle daarop zal, zo menen deze leden, buitengewoon moeilijk zijn. Gaarne krijgen zij een reactie op de hier gestelde vragen.

De leden van de SP-fractie maken bezwaar tegen de financieringsregels. Die zijn in de wet onvoldoende helder uitgewerkt. Deze leden vinden dat de financiering van een campagne volledig helder moet zijn, maar vooral beperkt in bijdrage. Het feit dat een burgemeester een bepaalde invloed zal hebben maakt zijn positie erg kwetsbaar voor onwenselijke en ondemocratische beïnvloeding. De regering heeft deze leden er niet van kunnen overtuigen dat de regeling zoals deze nu bestaat, deze risico's adequaat afdekt.

De leden van de LPF-fractie stellen vast dat in artikel 10.3 van het wetsvoorstel wordt bepaald, dat de kandidaat een administratie bij dient te houden van iedere gever die € 50 of meer aan de verkiezingscampagne van de kandidaat bijdraagt. Hoewel deze leden het belang inzien van het bijhouden en openbaar maken van personen of partijen die op substantiële wijze financieel hebben bijgedragen aan de campagne van een kandidaat, vinden zij het bedrag van € 50 in geen relatie staan tot mogelijke politieke gunsten die daarmee zouden kunnen worden «gekocht». Naar de mening van deze leden belast dit de administratie van kandidaten teveel indien men voor dergelijke kleine bijdragen telkens zoveel gegevens in de administratie moet bijhouden. Zij geven de regering dan ook in overweging, dit bedrag fors op te trekken, bijvoorbeeld tot een bedrag van€ 1 000.

Voor de leden van de GroenLinks-fractie is er één onderwerp in dit wetsvoorstel dat hun specifieke aandacht heeft: de campagnefinanciering. Deze leden vinden het van groot belang dat er tussen de kandidaten in een burgemeestersverkiezing een zo eerlijk mogelijke strijd wordt gevoerd. Een veel rijkere kandidaat zou een veel zichtbaardere campagne kunnen voeren dan een kandidaat met minder middelen.

Artikel 10 spreekt over de campagnefinanciering. Schept dit artikel geen te grote ongelijkheid in kansen, zo vragen deze leden. In artikel 10.4 wordt geregeld dat er maximum bedragen aan kandidaten kunnen worden geschonken. Volgens de artikelsgewijze toelichting gelden de maximumbijdragen aan de kandidaten ook voor de (kandidaat-)burgemeester als privé-persoon. In de wet staat dit echter niet zo duidelijk. Met andere woorden, zijn kandidaten niet geheel vrij uit eigen middelen te putten voor de campagnefinanciering? Als kandidaten wel vrij uit hun eigen middelen zouden kunnen putten, zou dat volgens de GroenLinks fractie een te grote ongelijkheid in kansen kunnen scheppen. Deze leden vernemen graag de opvatting van de regering op dit punt.

Kan de regering verzekeren dat de kandidaten op geen enkele mogelijkheid (dus ook niet via sponsoring, of via aan hen gelieerde stichtingen) grotere bedragen kunnen ontvangen van (rechts)personen, bedrijven etc. dan de in het wetsvoorstel genoemde maximumbedragen? Kan de regering ook een uitgebreide vergelijking opstellen met regels hieromtrent in andere Europese landen waar men burgemeestersverkiezingen heeft?

Voorts vragen deze leden of het waar is dat er in de wet geen maximumbedrag voor de totale campagnefinanciering van een kandidaat is opgenomen. Waarom heeft de regering geen maximering in overweging genomen? In bijvoorbeeld de VS zijn giften van personen, bedrijven en instellingen ook aan maxima gebonden, toch voorkomt dat niet dat er enorme bedragen aan de campagnes worden uitgegeven. Deelt de regering de mening van de fractie van GroenLinks dat een maximumbedrag voor de totale campagnefinanciering dergelijke excessen en grote ongelijkheid tussen de kandidaten zou kunnen voorkomen? Is de regering bereid om alsnog een maximumbedrag voor de totale campagnefinanciering in de wet op te nemen? Zo neen, waarom niet, vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie vinden controle op de wijze waarop de financiering van campagnes door kandidaten geschiedt van groot belang. Voorkomen moet worden dat zelfs maar het beeld ontstaat dat een kandidaat bezig is zijn burgemeesterschap te kopen. Openbaarheid is hierbij van belang. Deze leden zijn daarom blij dat de regering heeft gekozen voor de verplichting tot openbaarmaking van bijdragen aan de campagne. De regering stelt voor het daadwerkelijke toezicht op de naleving van de financieringsvoorschriften te laten gebeuren door een door de gemeenteraad in te stellen onafhankelijke toezichtcommissie. Ligt het niet veeleer voor de hand dit door de lokale rekenkamer (indien daar geen raadsleden inzitten) te laten doen, zo vragen deze leden. Zij vinden het wenselijk dat er meer duidelijkheid (wellicht in de vorm van handreikingen of aanwijzingen) komt over de precieze invulling van een dergelijke toezichtcommissie. Zien deze leden het goed dat de controle door deze commissie vooral een controle na afloop van de campagne betreft? Is de controle tijdens de campagne in de ogen van de regering voldoende gewaarborgd?

Zien deze leden het voorts goed dat het bedrag dat een kandidaat maximaal zelf aan zijn campagne mag besteden gelijk is gesteld aan het bedrag dat een gever aan een kandidaat mag schenken? Waarom heeft de regering ervoor gekozen deze twee maxima gelijk te stellen? Zou er niet tevens een maximum plafond moeten worden gesteld aan het totale bedrag dat een kandidaat aan zijn/haar campagne mag besteden? En zou aan de kandidaten die tot de tweede ronde zijn doorgedrongen niet verruiming van het campagnebudget moeten worden toegestaan? Deze leden vernemen graag het standpunt van de regering over deze punten.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering of de gekozen wijze van administreren van giften niet leidt tot een grote administratieve bureaucratie.

De leden van de SGP-fractie vragen of er tussen de gemeenten onderling niet een zekere afstemming dient te zijn over de hoogte van het bedrag dat aan de campagne voor de burgemeestersverkiezingen wordt besteed. Zij vernemen hierover graag de opvatting van de regering. Is het in dat licht zinvol om het totaalbedrag dat aan campagne-activiteiten mag worden besteed te maximeren?

6. Overige hoofdelementen

6.1. Verkiezingsorganen

De burgemeester is bij de burgemeestersverkiezingen geen voorzitter meer van het hoofdstembureau. Hij mag de leden van het hoofdstembureau wel benoemen en ontslaan. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen op basis waarvan de regering van oordeel is dat dit een voldoende waarborg biedt tegen belangenverstrengeling van de voorzitter.

6.2. Stemming, stemopneming en vaststelling van de verkiezingsuitslag

De oproepingskaart voor de tweede ronde van de eventuele tweede stemming wordt tegelijk verzonden met de oproepingskaart voor de eerste ronde. Bij openbare kennisgeving worden de kiezers geïnformeerd of een tweede ronde wordt gehouden. De leden van de VVD-fractie merken op, dat dit het risico inhoudt dat kiezers niet op de hoogte zijn, omdat zij geen huis-aan-huisbladen ontvangen. Welke opvatting heeft de regering hieromtrent?

6.3. Aanneming van de verkiezing en toelating tot het ambt

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de memorie van toelichting melding wordt gemaakt van de rol van de commissaris van de Koningin als het gaat om het onderzoek van de geloofsbrieven van de kandidaat. Deze leden verwijzen voor wat betreft hun opmerkingen hierover naar het wetsvoorstel inzake de introductie van de gekozen burgemeester. Gelet op die opmerkingen, stellen zij hier de vraag of de gekozene aan de commissaris van de Koningin moet berichten of hij zijn verkiezing aanneemt. Als het onderzoek van de geloofsbrieven niet bij de commissaris van de Koningin berust, dan is het naar de mening van deze leden ook niet logisch om aan deze functionaris te berichten of een kandidaat zijn verkiezing aanvaardt. Een eventuele wijziging in de rol van de commissaris heeft dan dus ook voor het onderhavige wetsvoorstel gevolgen, zo merken deze leden op.

6.4. Bijzondere gevallen van verkiezing van de burgemeester

De leden van de CDA-fractie is het onvoldoende duidelijk wat de gang van zaken is indien ook bij herhaling geen kandidaten beschikbaar zijn voor de burgemeestersverkiezing. Artikel 9.5, vierde lid legt vast dat dan bij koninklijk besluit kan worden bepaald dat een nieuwe verkiezing wordt uitgesteld tot uiterlijk het tijdstip van de kandidaatstelling voor de volgende periodieke verkiezing. Betekent dit dat het mogelijk is dat gedurende een nieuwe raadsperiode van vier jaar er geen burgemeester gekozen wordt? Hoe wordt dan voorzien in de vervulling van deze functie en alle vervolg-stappen met betrekking tot collegevorming et cetera, zo vragen deze leden.

Ten aanzien van tussentijdse verkiezingen stelt de regering voor om af te zien van een burgemeestersverkiezing bij de raadsverkiezingen als binnen twee jaar voor die raadsverkiezingen een tussentijdse verkiezing van de burgemeester heeft plaatsgevonden. De leden van de CDA-fractie willen deze keuze graag nader beargumenteerd zien. Waarom is niet voor de simpele regeling gekozen dat gelijktijdig met elke raadsverkiezing ook een burgemeestersverkiezing wordt gehouden? Dit zou meer recht doen aan het hoofdschap van de raad en het is op deze wijze ook beter mogelijk om recht te doen aan veranderende politieke verhoudingen naar de mening van deze leden.

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat in geval van bijzondere verkiezingen burgemeester en wethouders de dag der kandidaatstelling vaststellen. Die dag valt in ieder geval niet in de periode 1 mei tot en met 15 augustus, zo is in het voorgestelde artikel 9.5 te lezen. Deze periode beslaat dus meer dan drie maanden. De leden van de VVD-fractie zijn van mening, dat dit wel een zeer lange termijn is. Kan de regering nader motiveren waarom niet is gekozen voor 1 juli tot en met 15 augustus? Wat vindt de regering van de periode 1 juli tot en met 31 augustus? De zomervakanties vinden in Nederland gespreid plaatst. In sommige regio's zijn in de tweede helft van augustus de scholen nog gesloten. Gaarne krijgen zij op dit punt een reactie van de regering.

7. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 4.2

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de redactie van artikel 4.2 onduidelijk is. Een kandidaat meldt ten minste drie weken voor de kandidaatstelling dat men kandidaat is voor de functie van burgemeester. Vanwaar deze termijn en waarom is er voor gekozen dat een kandidaat zelf meldt kandidaat te zijn? Is het moment waarop de voorzitter van het hoofdstembureau dit doet niet tijdig genoeg, zo vragen deze leden.

Artikel 4.4

De kiezer die een verklaring van ondersteuning wenst af te leggen, ondertekent binnen een termijn van zeven dagen voorafgaand aan of op de dag van de kandidaatstelling deze verklaring ter secretarie van de gemeente, in aanwezigheid van een door de burgemeester daartoe aangewezen ambtenaar. De kiezer geeft daarbij aan de ambtenaar blijk van zijn identiteit. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom voor deze procedure is gekozen. Er had ook naar, analogie van de Tijdelijke Referendumwet, gekozen kunnen worden voor de in die wet gehanteerde inzamelingswijze. Men kan immers een ondersteuningsverklaring ook vergezeld doen gaan van een kopie van een legitimatiebewijs. Tevens zou op de verklaring duidelijk kunnen worden opgenomen dat men per persoon slechts één kandidaat kan en mag steunen. Ter verduidelijking zou door de ondersteuner op de verklaring aangegeven kunnen worden dat hij alleen deze betreffende kandidaat ondersteunt. Op het formulier vermeldt men dan ook dat, indien een ondersteuner meer dan één kandidaat ondersteunt, alle ondersteuningen vervallen op naam van die ondersteuner. Op deze manier is het, naar de mening van deze leden, voor de kandidaten (relatief) eenvoudiger om ondersteuners bereid te vinden de kandidatuur te steunen. In het voorstel van de regering moeten ondersteuners vrij nemen om naar de secretarie van de gemeente te gaan en aldaar een verklaring van ondersteuning te tekenen. Dit kan een drempel opwerpen en daardoor van invloed zijn op de kandidaatstelling. Kan de regering, naast antwoord te geven op bovenstaande vragen, ook nader toelichten waarom zij gekozen heeft voor deze manier van ondersteunen, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader te motiveren waarom er niet voor is gekozen de zittende burgemeesters, die aan de verkiezingen in 2006 meedoen, vrij te stellen van het vereiste om ondersteuningsverklaringen te overleggen zoals dat in artikel 4.4 wordt voorgesteld voor zittende burgemeesters.

De vrijstelling geldt ook niet voor waarnemers die aan de verkiezingen mee willen doen. Dit zou in artikel 4.4 lid 9 tot uitdrukking komen door de woorden «de kandidaat die het ambt van burgemeester in de gemeente bekleedt». Geeft dit begrip wel voldoende duidelijk weer dat waarnemers geen vrijstelling van het overleggen van ondersteuningsverklaringen hebben, zo vragen deze leden. Zou de volgende formulering niet beter zijn: «de in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet voor de kandidaat die bij de vorige verkiezingen verkozen is tot burgemeester»? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie daarop een reactie van de regering.

Artikel 4.8

Voor een kandidaatstelling moet een kandidaat een waarborgsom van € 225 aan de gemeente betalen. Het vereiste geldt niet voor zittende burgemeester. Echter deze vrijstelling geldt niet voor de burgemeesters die bij de eerste burgemeestersverkiezingen in 2006 meedoen (zie artikel 12.8). De leden van de VVD-fractie vragen de regering dit nader te motiveren. Waarom is er niet voor gekozen om de zittende burgemeesters in 2006 vrij te stellen van dit vereiste? Ook hier geldt, net als bij de ondersteuningsverklaringen, de vrijstelling niet voor waarnemers. Mutatis mutandis hebben deze leden hier dus dezelfde vraag als het gaat om het woord «bekleden», maar dan in het voorgestelde artikel 4.8.

Artikel 5.15

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering heeft overwogen om vanwege de dubbele verkiezingen in de eerste ronde (burgemeester en raad) te werken met een negatief kiesregister? De wachttijden op het stembureau en de administratieve handelingen van stembureauleden kunnen zo worden beperkt, volgens deze leden.

Artikel 5.22

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in het wetsvoorstel wordt gesproken over stemmen door middel van biljetten. Een gemeente heeft de mogelijkheid te kiezen voor een andere wijze van stemmen. Dit kan bijvoorbeeld met stemmachines maar alle middelen moeten een techniek bezitten die op grond van artikel J33 Kieswet is goedgekeurd. Zij vragen de regering of deze heeft overwogen om bij deze stemming proeven te doen in het kader van de Experimentenwet Kiezen op Afstand? Zo ja, waar worden die gehouden en zo neen, waarom niet?

Artikel 5.26

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de kiezer via dit artikel de mogelijkheid krijgt om te stemmen in een stembureau van zijn keuze binnen zijn gemeente. Dit moet de kiezer dan wel apart aanvragen.

Wanneer de regering deze mogelijkheid ter beschikking wil stellen aan de kiezer waarom kiest zij er dan niet voor om elke kiezer standaard de keuze te geven te stemmen in een stembureau van zijn keuze? Waarom hiervoor allerlei bureaucratische beletsels bedenken?

Om de druk op stembureauleden niet onevenredig te laten toenemen door deze maatregel stellen deze leden het hanteren van, het eerder al genoemde, negatieve kiesregister voor.

Artikel 7.4

De leden van de VVD-fractie hebben in het wetsvoorstel inzake de introductie van de gekozen burgemeester opmerkingen gemaakt over de rol van de commissaris van de Koningin bij het onderzoek van de geloofsbrieven. Mocht de uitkomst van het debat met de regering zijn dat deze taak niet bij de commissaris blijft berusten, dan heeft dat gevolgen voor het voorgestelde artikel 7.4. Hetzelfde geldt in ieder geval ook voor de voorgestelde artikelen 7.16, 8.1, 8.3, 8.4, 8.5, 8.6, 8.7, 8.8 en 8.9, zo merken deze leden op.

Artikelen 7.8 en 7.9

De leden van de LPF-fractie merken op dat in artikel 7.8, tweede en derde lid, wordt bepaald dat, indien geen van de kandidaten in de eerste ronde de volstrekte meerderheid behaalt, er een tweede ronde zal worden gehouden tussen de twee kandidaten die de hoogste aantallen stemmen hebben behaald. Bij gelijke aantallen stemmen beslist het lot. Deze laatste bepaling is onbevredigend voor de aan het woord zijnde leden. Indien nummer 2 en 3, of eventueel zelfs meer kandidaten een gelijk aantal stemmen hebben gehaald in de eerste ronde, is het onbevredigend dat het lot zou beslissen welke kandidaat of kandidaten de tweede ronde mag ingaan. Deze leden vernemen graag van de regering welke veronderstelde feiten zich verzetten tegen het eventueel toelaten van méér dan twee kandidaten tot de tweede ronde, indien meer kandidaten een gelijk aantal stemmen hebben gehaald. Naar hun mening tonen vergelijkbare stemmingen in het buitenland aan, dat het zeer onwaarschijnlijk is dat ook in de tweede stemming de stemmen zouden staken. Een soortgelijke vraag dient zich aan ten aanzien van het bepaalde in artikel 7.9. Indien hier de kandidaten een gelijk aantal stemmen behalen, beslist ook het lot. Volgens deze leden past het in een volwassen democratie niet, om zaken uiteindelijk over te laten aan het lot. De leden van de LPF-fractie roepen de regering op, om een meer elegante oplossing voor de eerste en tweede ronde, en desnoods voor een derde ronde van de stemmingen aan de Kamer voor te leggen.

Artikel 8.2

Als een burgemeester in de tweede ronde wordt gekozen, dan is er tussen de verkiezing van de burgemeester en zijn ambtsaanvaarding slechts een periode van acht dagen, constateren de leden van de VVD-fractie. Er wordt vanuit gegaan dat de tot burgemeester gekozene direct na vaststelling van de uitslag van de verkiezing en de uitreiking van de kennisgeving zijn verkiezing aanneemt. Toch krijgt de gekozene tien dagen tijd om zijn verkiezing te aanvaarden. De leden van de VVD-fractie beseffen dat deze regeling ook geldt voor gekozen gemeenteraadsleden, maar dat neemt niet weg, dat zij voor deze bepaling aandacht vragen. Zou de termijn van het voorgestelde artikel 8.2 lid 1 gelijk kunnen zijn aan de termijn die ligt tussen de verkiezing en de dag waarop de ambtsperiode begint? Dit komt deze leden logischer voor. Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie daarop een reactie van de regering.

Artikel 10.4

Uit de toelichting bij artikel 10.4 valt, naar de mening van de leden van de VVD-fractie, af te leiden, dat ook politieke partijen mogen bijdragen aan de campagne van kandidaten, mits deze bijdragen niet een bepaald maximum te boven gaan. In artikel 12.6 wordt echter bepaald dat politieke partijen de via de Wet subsidiëring politieke partijen verkregen overheidssubsidies niet mogen aanwenden voor de financiering van campagnes voor de verkiezing van de burgemeester. Hoe verhouden beide artikelen zich tot elkaar? Wat mag een politieke partij nu wel en wat niet? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een verduidelijking op dit punt.

Artikel 10.5

In artikel 10.5 wordt voorgesteld dat gemeenten een verordening vaststellen inzake de ondersteuning van kandidaten. Ondersteuning kan geschieden door middel van bijdragen in natura en in de vorm van subsidies. Gemeenten zijn evenwel niet verplicht ondersteuning te verlenen. De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering er voor kiest om het mogelijk te maken dat burgemeesterskandidaten door gemeenten financieel worden ondersteund. Vindt de regering dit een taak van de overheid, in dit geval de gemeenten? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie daar een reactie van de regering op.

In dit kader vragen deze leden ook aandacht voor het volgende. Als gemeenten financiële middelen voor de campagnes van kandidaten ter beschikking stellen, krijgen zij dan daarvoor van het Rijk via het Gemeentefonds een tegemoetkoming?

Overigens merken deze leden op, dat een verordening per gemeente voor het regelen van de ondersteuning van kandidaten ertoe leidt dat er grote verschillen tussen gemeenten kunnen ontstaan. Hoe beziet de regering dat, zo vragen zij. En als er al een regeling moet worden opgesteld, is de vraag of deze regeling niet algemeen zou moeten zijn, dus voor alle gemeenten in principe gelijk. Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De voorzitter van de commissie,

Noorman-den Uyl

Adjunct-griffier van de commissie,

Hendrickx


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Voorzitter Vos (GL), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), Ondervoorzitter Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), De Pater-van der Meer (CDA), Duyvendak (GL), Wolfsen (PvdA), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Boelhouwer (PvdA), Szabó (VVD), Van Hijum (CDA) en Vacature (algemeen).

Plv. leden: De Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GL), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (CU), Hirsi Ali (VVD), Griffith (VVD), Rambocus (CDA), Van Gent (GL), Vacature (algemeen), Çörüz (CDA), Hermans (LPF), Van Haersma Buma (CDA), Koser Kaya (D66), Bruls (CDA), Van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Varela (LPF), Leerdam, MFA (PvdA), Balemans (VVD), Eski (CDA) en Vergeer (SP).

Naar boven