29 865
Regeling van de rechtstreekse verkiezing van de burgemeester (Wet verkiezing burgemeester)

nr. 5
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 12 oktober 2004 en het nader rapport d.d. 5 november 2004, aangeboden aan de Koningin door de minister van Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 5 juli 2004, no. 04.002655, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende regeling van de rechtstreekse verkiezing van de burgemeester (Wet verkiezing burgemeester), met memorie van toelichting.

De Wet verkiezing burgemeester (Wvb) strekt samen met de Wet introductie gekozen burgemeester (Wigb) – waarover de Raad heden eveneens adviseert2 – tot invoering van de rechtstreeks gekozen burgemeester in het gemeentelijk bestel.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen met betrekking tot de kiezersopkomst, de campagnefinanciering, de enkelvoudige kandidaatstelling, de verklaring van ondersteuning, de kandidatenvolgorde en delegatie. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 5 juli 2004, nr. 04.002655, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan ons te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 12 oktober 2004, nr. W04.04 0280/l, bieden wij U hierbij aan. In reactie op het advies merken wij het volgende op.

1. Kiezersopkomst

De kern van het kiesstelsel voor de burgemeestersverkiezing is opgenomen in de artikelen 7.8 en 7.9 van de Wvb. Deze bepalingen gaan uit van een twee-rondensysteem. In de praktijk zal dat betekenen dat de kiezers in veel gevallen ook daadwerkelijk tweemaal naar de stembus moeten. Dit kan leiden tot een zekere verkiezingsmoeheid en een lagere opkomst. Volgens de toelichting3 zijn de effecten van een twee-rondenstelsel bij gelijktijdige gemeenteraadsverkiezingen op het punt van de opkomst en het stemgedrag mede door het ontbreken van ervaringen bij Nederlandse verkiezingen, te speculatief om daaraan veel gewicht te kunnen toekennen. Uit onderzoek naar de burgemeesterverkiezingen in Duitsland is echter gebleken dat er in veel gevallen een tweede ronde gehouden moet worden, voordat vastgesteld kanworden wie tot burgemeester is gekozen. Uit dat onderzoek blijkt verder dat de opkomst in de tweede ronde doorgaans lager is dan bij de eerste ronde. Indien in Duitsland de eerste ronde van de burgemeestersverkiezingen niet samenvalt met raadsverkiezingen dan is de opkomst bij burgemeestersverkiezingen vaak 10 tot 20% lager.1

De Raad adviseert de memorie van toelichting op dit punt aan te vullen met ervaringsgegevens met betrekking tot de opkomst bij burgemeestersverkiezingen met een tweerondensysteem in andere Europese landen.

Voorts adviseert hij in het licht van deze opkomstgegevens nader in te gaan op de wenselijkheid van het voorschrijven van een tweede verkiezingsronde ten opzichte van een stelsel waarin een relatieve meerderheid in één ronde volstaat om gekozen te worden.

1. Kiezersopkomst

In de memorie van toelichting is naar aanleiding van de opmerking van de Raad een passage opgenomen over ervaringsgegevens met betrekking tot de opkomst bij burgemeestersverkiezingen met een tweerondensysteem in enkele deelstaten in Duitsland. Andere opkomstgegevens zijn thans niet voorhanden. Uit het door de Raad aangehaalde onderzoek komt naar voren dat de opkomst bij de tweede ronde in deze deelstaten soms iets lager is dan bij de eerste ronde, maar dat de verschillen meestal niet bijzonder groot zijn. Sommigen onderzoekers denken zelfs dat de opkomst bij de tweede ronde iets hoger is dan bij de eerste ronde.2 De beschikbare opkomstpercentages zijn, mede gelet op de geringe verschillen tussen de opkomst bij de eerste en de tweede ronde in Duitsland, geen aanleiding geweest het tweerondensysteem te heroverwegen. Het wetsvoorstel is op dit punt dus niet gewijzigd. Overigens bieden de opkomstgegevens geen mogelijkheid van vergelijking van de opkomst bij burgemeestersverkiezingen waarbij in één ronde wordt gestemd ten opzichte van burgemeestersverkiezingen waarbij van twee rondes sprake is, omdat in alle onderzochte deelstaten sprake is van een tweerondensysteem.

Het advies van de Raad om de memorie van toelichting in het licht van de opkomstgegevens aan te vullen met een passage over de wenselijkheid van het voorschrijven van een tweede verkiezingsronde ten opzichte van een stelsel waarin een relatieve meerderheid in één ronde volstaat om gekozen te worden, is niet gevolgd. In het wetsvoorstel is nadrukkelijk gekozen voor een stelsel van absolute meerderheid. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven, achten wij het voor de legitimatie van de gekozen burgemeester van groot belang dat de absolute meerderheid van de kiezers die aan de verkiezing deelneemt, zijn stem op hem heeft uitgebracht. Vanuit deze optiek achten wij het weinig zinvol om in de memorie van toelichting een tweerondenstelsel af te wegen tegen een stelsel van relatieve meerderheid. De voor- en nadelen van verschillende stelsels van absolute meerderheid zijn bij de voorbereiding van het wetsvoorstel zorgvuldig tegen elkaar afgewogen. Met name vanuit het oogpunt van begrijpelijkheid van het stelsel voor de kiezer en van betrokkenheid van kiezers bij de uiteindelijke keuze, is daarbij gekozen voor een tweerondensysteem.

2. Campagnefinanciering

a. Het wetsvoorstel gaat in artikel 10.2, tweede lid, uit van een ruime definitie van het begrip «uitgaven voor de verkiezingscampagne»: de uitgaven voor activiteiten die erop gericht zijn de uitslag van de verkiezing voor de kandidaat gunstig te beïnvloeden. Op grond van artikel 10.8, aanhef en onder b, wordt de mogelijkheid geopend om deze ruime definitie nog verder in te vullen. Die bepaling maakt het namelijk mogelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen over de reikwijdte van de begrippen, bijdragen en uitgaven voor de verkiezingscampagne, bedoeld in artikel 10.2. De regering stelt in de toelichting dat het van belang is om regels te stellen over de financiering van de verkiezingscampagnes gelet op het eenhoofdige karakter van het burgemeestersambt, alsmede op de belangrijke bestuurlijke verantwoordelijkheid op onder meer het terrein van de openbare orde en veiligheid.3

Met de regering meent de Raad dat inzicht moet worden gegeven in welke mate de kandidaten steun hebben gekregen, uit welke bronnen en voor welke doeleinden deze steun gebruikt kan worden. Hij is van oordeel dat (sub)delegatie in dat verband onwenselijk is en dat in de wet zelf de reikwijdte van de begrippen bijdragen en uitgaven van de verkiezingscampagne dient te worden omschreven.

De Raad beveelt daarom aan artikel 10.8, onderdeel b, te schrappen en artikel 10.2, tweede lid, aan te passen.

b. In artikel 10.5 van de Wvb is voorzien in gemeentelijke ondersteuning van burgemeesterskandidaten. Daartoe zijn de gemeenten verplicht een verordening vast te stellen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat iedere kandidaat op gelijke voet aanspraak daarop heeft. Deze ondersteuning kan onder meer geschieden in de vorm van een gemeentelijke subsidie. De Raad mist regels voor maximering van deze subsidie. Daaraan lijkt vooral behoefte als er maar één kandidaat is. De Raad adviseert de bepaling in deze zin aan te vullen.

2. Campagnefinanciering

a. De aanbeveling van de Raad is overgenomen om de reikwijdte van de begrippen bijdragen en uitgaven van de verkiezingscampagne in artikel 10.2 te regelen. Hiertoe is tevens artikel 10.8, onderdeel b, geschrapt. De wijzigingen zijn nader uiteengezet in de memorie van toelichting.

b. Wij kunnen de opvatting van de Raad dat regels gesteld moeten worden voor de maximering van de gemeentelijke subsidie, niet volgen. De Raad benadrukt dat aan een dergelijke voorziening vooral behoefte is als er zich slechts één persoon kandidaat gesteld heeft. Niet geheel duidelijk is waarom het gevaar bestaat dat als één persoon zich gekandideerd heeft, de gemeente deze enige kandidaat buitensporig zal subsidiëren. Naar onze opvatting is de vraag naar de omvang van de subsidie primair onderwerp van gemeentelijke besluitvorming. De gemeenteraad hoort te bepalen op welke wijze en in welke mate hij de kandidaten wil ondersteunen, zij het dat indien de raad daartoe besluit, de ondersteuning voor alle kandidaten gelijkelijk zal dienen te gelden.

3. Enkelvoudige kandidaatstelling

In situaties waarin slechts één kandidaat beschikbaar is wordt de kiezer op grond van artikel 5.10, derde lid, van de Wvb de mogelijkheid geboden voor of tegen de kandidaat te stemmen. Zou die keuze er niet zijn, dan zouden er alleen geldige stemmen vóór de kandidaat kunnen worden uitgebracht, hetgeen een stemming overbodig zou maken. Deze kandidaat is verkozen indien een meerderheid van de stemmen op hem wordt uitgebracht.

De Raad wijst erop dat ook andere varianten denkbaar zijn, zoals de procedure waarbij de kiezers op het stembriefje zelf een naam mogen toevoegen (zoals in Baden-Württemberg) of die waarbij de (enige) kandidaat verkozen is indien meer dan 25% van de kiesgerechtigden deze steunt (vergelijk Noordrijn-Westfalen).

De Raad adviseert de hier genoemde alternatieven alsnog te overwegen en daarbij te betrekken hoe een en ander zich verhoudt tot de (on)wenselijkheid van het houden van een tweede ronde in het geval van een enkelvoudige kandidaatstelling.

3. Enkelvoudige kandidaatstelling

In lijn met de opmerking van de Raad is de memorie van toelichting aangevuld met een passage over de door de Raad gesuggereerde varianten op de in het wetsvoorstel neergelegde regeling voor de situatie dat sprake is van één kandidaat. Deze varianten zijn geen aanleiding geweest deze regeling te veranderen. Een groot bezwaar van het eerste door de Raad gesuggereerde alternatief (bieden van de mogelijkheid aan kiezers om een naam op het stembriefje toe te voegen) is dat dit zou leiden tot niet-naleving van de vereisten die voor de kandidaatstelling worden gesteld, onder andere op het punt van instemming van de kandidaat met zijn kandidaatstelling en op het punt van controle van de integriteit van de kandidaat.

Ten aanzien van het alternatief dat bij een verkiezing met één kandidaat deze kandidaat is gekozen, indien hij een meerderheid van de uitgebrachte stemmen behaalt, die bovendien een bepaald percentage van de kiesgerechtigden omvat, merken wij op dat niet valt in te zien waarom een opkomstvereiste alleen zou moeten gelden in de situatie dat sprake is van één kandidaat en bijvoorbeeld niet bij elke tweede ronde. Belangrijker is echter dat wij het uiterst onwenselijk achten indien de wens van de meerderheid van de opgekomen kiezers niet wordt gehonoreerd en dat wegens de geringe belangstelling nieuwe verkiezingen moeten worden uitgeschreven, met het risico dat bij deze nieuwe verkiezingen evenmin het vereiste percentage stemmen wordt gehaald. Afgezien daarvan, zou het stellen van een dergelijk vereiste een afwijking inhouden van hetgeen bij verkiezingen in Nederland voor algemeen vertegenwoordigende organen geldt. Bij deze verkiezingen krijgt de partij die de meerderheid van de kiezers achter zich weet te scharen de meerderheid van de zetels, ongeacht het aantal kiezers dat dit betreft. Hierbij geldt dus evenmin dat een bepaald percentage van de kiesgerechtigden zich voor die partij moet hebben uitgesproken. Om deze redenen is bij de voorbereiding van het wetsvoorstel bewust afgezien van het opnemen van een dergelijk vereiste.

4. Verklaring van ondersteuning

De aantallen over te leggen ondersteuningsverklaringen zijn, met name in de grotere gemeenten, aanzienlijk hoger dan de aantallen die gelden bij de gemeenteraadsverkiezingen. Volgens de toelichting op artikel 4.4 zullen de gemeentebesturen bij het treffen van voorzieningen voor het afleggen van ondersteuningsverklaringen daarmee rekening dienen te houden.

De Raad adviseert in de toelichting te verduidelijken welke voorziening getroffen dient te worden om te voorkomen dat een kiezer meewerkt aan de ondertekening van meer dan een ondersteuningsverklaring.

4. Verklaring van ondersteuning

De voorzieningen waarover gesproken werd in de toelichting op artikel 4.4 hebben betrekking op het bieden van voldoende gelegenheid aan kiezers om hun ondersteuningsverklaringen ter gemeentesecretarie af te leggen. De toelichting is naar aanleiding van het advies aangevuld met een passage over voorzieningen om te voorkomen dat een kiezer meewerkt aan de ondertekening van meer dan één ondersteuningsverklaring. Het is de taak van het hoofdstembureau om te controleren of door een kiezer meer dan één ondersteuningsverklaring is afgelegd. Dit neemt niet weg dat gemeenten bij het afleggen van de ondersteuningsverklaringen ter gemeentesecretarie een ondersteunende rol kunnen spelen. Deze rol zou hieruit kunnen bestaan dat gemeenten bij de balie een bestand van kiezers bijhouden die ondersteuningsverklaringen hebben afgelegd. Ook kunnen kiezers die een tweede ondersteuningsverklaring komen afleggen erop gewezen worden dat het overleggen van twee of meer ondersteuningsverklaringen als consequentie heeft dat deze beide niet meetellen. In de praktijk gebeurt dit ook bij verkiezingen op grond van de Kieswet.

5. Kandidatenvolgorde

De persoon die het ambt van burgemeester in een gemeente bekleedt wordt volgens artikel 4.14, tweede lid, als eerste geplaatst bij informatie voor de kiezers over de kandidaten en op de stembiljetten. Deze regeling is volgens de memorie van toelichting opgezet naar analogie van de regeling in de Kieswet waarin zittende politieke partijen voor een lager nummer op het stembiljet in aanmerking komen dan nieuwe politieke partijen. Het verschil tussen verkiezingen voor vertegenwoordigende organen en de verkiezingen van een burgemeester is dat er in het laatste geval maximaal één zittende burgemeester is en er altijd meer partijen deelnemen aan verkiezingen voor vertegenwoordigende organen. Het is nuttig de zittende partijen in een bepaalde volgorde ten opzichte van elkaar te plaatsen, terwijl die overweging in geval van de zittende burgemeester niet aan de orde is.

De Raad adviseert in het licht van het bovenstaande nader toe te lichten waarom niet is voorgesteld de volgorde van alle aan de verkiezing deelnemende burgemeesterskandidaten door middel van loting vast te stellen.

5. Kandidatenvolgorde

Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State is het wetsvoorstel in die zin aangepast dat de zittende burgemeester die zich kandidaat stelt voor een nieuwe periode niet automatisch als eerste wordt geplaatst in de volgorde waarop de kandidaten op onder meer het stembiljet worden vermeld. Net als bij de overige kandidaten zal bij loting worden bepaald welke plaats de zittende burgemeester in deze volgorde zal innemen. Het past bij nader inzien beter bij het karakter van verkiezingen van een eenhoofdig orgaan, dat alle kandidaten, inclusief de persoon die de betreffende functie vervult, voor wat betreft de presentatie aan de kiezer op gelijke wijze worden behandeld. Een bevoordeling van de zittende burgemeester op dit punt achten wij bij nadere overweging niet zuiver. De Raad wijst terecht op het verschil met verkiezingen voor algemeen vertegenwoordigende organen dat er altijd meer (zittende) partijen aan deze verkiezingen deelnemen, terwijl er bij burgemeestersverkiezingen maar één zittende burgemeester kan deelnemen.

6. Delegatie

a. In de Wvb is op ruime schaal gebruik gemaakt van de mogelijkheid van (sub)delegatie van regelgevende bevoegdheid. Daarbij is naar de mening van de Raad niet in alle gevallen voldoende acht geslagen op de noodzakelijke begrenzing. In dat verband noemt de Raad artikelen 5.11, derde lid, 5.21, 7.6, 9.8 en 10.8, aanhef en onder e.

De Raad adviseert het aantal mogelijkheden tot (sub)delegatie van regelgevende bevoegdheid te beperken.

b. Bij artikel 8.5, vijfde lid, gaat het om de regels voor deelname aan herstemming. De reden om dit bij algemene maatregel van bestuur te regelen is volgens de toelichting dat die regels bij de burgemeestersverkiezing vanwege het tweerondensysteem gedetailleerder moeten zijn. Voor andere verkiezingen is inzake de herstemming echter wel een voorziening in de Kieswet opgenomen (artikel V 7), zodat het voor de hand ligt de regels ook in dit geval in de wet op te nemen. De redactie van het vijfde lid is bovendien te onbepaald; er wordt gesproken over nadere regels «ten aanzien van de in dit artikel bedoelde stemmingen».

De Raad adviseert deze delegatiemogelijkheid te schrappen.

6. Delegatie

a. Mede naar aanleiding van het advies van de Raad zijn de grondslagen voor (sub) delegatie van regelgevende bevoegdheid, genoemd in artikel 5.11, derde lid, en artikel 10.8, aanhef en onder e, geschrapt. De regeling die op grond van artikel 5.11, derde lid, zou moeten worden getroffen is niet langer nodig nu kandidaten die hun kandidatuur tijdig (dat wil zeggen op de vijfde dag voor de dag van stemming – zie de in punt 9 opgenomen wijziging van artikel 4.18, eerste lid) hebben ingetrokken, op grond van het gewijzigde artikel 5.11, leden 1 en 2, niet op de stemmachine of het stembiljet vermeld zullen worden. De grondslag genoemd in artikel 10.8, aanhef en onder e, kan worden gemist, omdat de overige onderdelen van dit artikel bij nader inzien reeds een voldoende delegatiegrondslag bieden.

De grondslagen genoemd in artikel 5.21, 7.6 en het tot artikel 9.11 hernummerde 9.8 zijn daarentegen gehandhaafd. Deze eerste twee zijn identiek aan de grondslagen vermeld in de artikelen J 31 respectievelijk O 6 van de Kieswet. Gezien het uitgangspunt van de Wet verkiezing burgemeester dat deze waar mogelijk inhoudelijk en procedureel aansluit bij de bestaande regels en procedures voor verkiezingen, en tevens zoveel mogelijk dezelfde systematiek van regeling is gevolgd, is het advies op dit punt niet overgenomen. Het tot artikel 9.11 hernummerde 9.8 biedt de mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen ten aanzien van tussentijdse verkiezingen van de burgemeester. Voor deze verkiezingen geldt – uitzonderingen daargelaten – dat de gedetailleerde regeling van verkiezingen zoals neergelegd in de hoofdstukken 2 tot en met 8 van toepassing zijn. Door de mate van gedetailleerdheid van deze hoofdstukken, kunnen de regels die op grond van het tot artikel 9.11 hernummerde artikel 9.8 bij algemene maatregel van bestuur gesteld kunnen worden slechts uitwerkingen betreffen. Hierdoor is de mogelijkheid tot delegatie op grond van dit artikel uit de aard der zaak reeds beperkt.

b. In overeenstemming met het advies van de Raad is de delegatiemogelijkheid van artikel 8.5, vijfde lid, geschrapt. In plaats daarvan is in een nieuw derde lid van artikel 8.5, artikel V 7 van de Kieswet van overeenkomstige toepassing verklaard op herstemmingen bij een burgemeestersverkiezing.

7. Uitsluiting van het kiesrecht

In artikel 2.2 is de uitsluiting van het kiesrecht geregeld van personen, die krachtens onherroepelijke uitspraak wegens een geestelijke stoornis onbekwaam zijn rechtshandelingen te verrichten. Op 19 juli 2004 heeft de Kiesraad op verzoek van de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties advies uitgebracht over de uitsluiting van het kiesrecht van curandi zoals neergelegd in artikel 54, tweede lid, aanhef en onder G, van de Grondwet.

De Raad beveelt aan dit advies bij het onderhavige voorstel te betrekken en te beoordelen op de eventuele consequenties voor het bepaalde in artikel 2.2.

7. Uitsluiting van het kiesrecht

Het advies van de Raad om het advies van de Kiesraad inzake de uitsluiting van het kiesrecht van curandi bij het voorstel te betrekken is niet gevolgd. Waar in het wetsvoorstel steeds zoveel mogelijk aansluiting bij de verkiezing voor de gemeenteraad is gezocht, is het ongewenst deze systematiek te verlaten. Daarnaast achten wij het onjuist voor de burgemeestersverkiezing vooruit te lopen op de besluitvorming inzake verkiezing van algemeen vertegenwoordigende organen die zal plaatsvinden naar aanleiding van het advies van de Kiesraad en de grondwetsherziening en wijziging van de Kieswet die daarop mogelijk zullen volgen. Afgezien van deze meer principiële bezwaren, bestaan er ook praktische bezwaren tegen het vooruitlopen op de besluitvorming op het advies van de Kiesraad. Door een ander regime te hanteren met betrekking tot curandi bij een burgemeestersverkiezing zouden immers verschillen ontstaan tussen de groep kiesgerechtigden voor de gemeenteraadsverkiezing en die voor de burgemeestersverkiezing. Dit zou onder meer als consequentie hebben dat twee kiezersregisters gehanteerd moeten worden, terwijl op grond van het wetsvoorstel volstaan kan worden met één kiezersregister voor beide stemmingen.

8. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

8. De redactionele kanttekeningen zijn overgenomen, met uitzondering van de kanttekening om in de artikelsgewijze toelichting het kopje «Artikel 11.11» te vervangen door: Artikel 11.1. De Raad veronderstelt ten onrechte dat de toelichting onder het kopje «Artikel 11.11» op artikel 11.1 ziet.

9. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt enige andere wijzigingen in het wetsvoorstel door te voeren. Afgezien van redactionele verduidelijkingen, betreft het de volgende wijzigingen:

– Aan artikel 4.2, tweede lid, is toegevoegd dat de kandidaat op de aanmelding als kandidaat dient te verklaren dat hij niet gelijktijdig in een andere gemeente kandidaat voor het ambt van burgemeester is. In het aan de Raad van State voorgelegde wetsvoorstel betrof dit een aparte verklaring van de kandidaat (artikel 4.7, eerste lid, onder d). Deze aparte verklaring is komen te vervallen. Deze wijziging heeft ook consequenties gehad voor de regeling met betrekking tot de verzuimen bij de kandidaatstelling (artikel 4.10) en de regeling met betrekking tot de ongeldigheid van de aanmeldingen als kandidaat (artikel 4.13).

– In artikel 4.17, tweede lid, is voorgeschreven dat bij algemene maatregel van bestuur de wijze wordt geregeld waarop de kandidaten worden vermeld op het overzicht van kandidaten dat door de voorzitter van het centraal stembureau ter inzage wordt gelegd. De wijze van vermelding van kandidaten betreft zuiver een uitvoeringsaspect, zodat regeling bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen.

– Het uiterste tijdstip waarop kandidaten hun kandidatuur kunnen intrekken is verschoven van achtenveertig uur voor de aanvang van de stemming naar de vijfde dag voor de dag van stemming, om 16.00 uur. Met deze termijn bestaat voor gemeenten en de leveranciers van stembescheiden en -apparatuur voldoende tijd om eventueel nieuwe stembiljetten of stemvellen voor de stemmachine te drukken, en de programmatuur voor de stemmachines aan te passen. Door het naar voren verschuiven van het uiterste tijdstip van intrekking van kandidatuur wordt mogelijk gemaakt dat alle kandidaten die hun kandidatuur hebben ingetrokken niet op het stembiljet en de stemmachine worden vermeld, zodat de kiezers alleen ten aanzien van de juiste kandidaten hun keuze kunnen bepalen.

– Aan artikel 4.18, tweede lid, is toegevoegd dat bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald hoe de voorzitter van het centraal stembureau de intrekking van een kandidatuur ter openbare kennis brengt. Tevens is bepaald dat voor deze kennisgeving bij ministeriële regeling een model wordt vastgesteld. Dit betreffen uitvoeringsaspecten. Regeling door middel van uitvoeringsregelgeving is hierdoor aangewezen.

– In artikel 5.6, eerste lid, is geëxpliciteerd dat de oproepingskaarten voor beide rondes ten minste veertien dagen voor de dag van stemming van de eerste ronde door de kiezer moeten zijn ontvangen.

– Artikel 5.6, derde lid, is in die zin aangevuld, dat de burgemeester na de vaststelling van de uitslag van de eerste ronde ook in de situatie dat geen tweede ronde zal plaatsvinden hiervan openbare kennisgeving zal doen.

– Aan artikel 5.10 is een nieuw vijfde lid toegevoegd, bepalende dat bij een combinatie van stemmingen de stembiljetten voor beide stemmingen van kleur dienen te verschillen.

– Op grond van het gewijzigde artikel 5.11, tweede lid, vindt er bij elke intrekking van de kandidatuur een kennisgeving hierover in het stemlokaal plaats. Voorts is toegevoegd dat bij ministeriële regeling een model voor deze kennisgeving wordt vastgesteld.

– Artikel 5.15 is aangevuld met regels over een gecombineerde stemming van gemeenteraads- en burgemeestersverkiezing.

– In artikel 5.23 is bepaald dat de stemmachines die bij burgemeestersverkiezingen worden gebruikt ook specifiek voor die verkiezing moeten zijn goedgekeurd.

– Aan artikel 5.25 is een nieuw lid toegevoegd op basis waarvan de burgemeester kan besluiten dat voor beide stemmingen één stembus en één uittreksel uit het kiezersregister worden gehanteerd.

– In hoofdstuk 9 is in de nieuwe artikelen 9.6 en 9.7 een regeling opgenomen die het mogelijk maakt dat op landelijk en provinciaal niveau geregistreerde aanduidingen bij tussentijdse burgemeestersverkiezingen gehanteerd kunnen worden. Voorts is in het nieuwe artikel 9.5 een regeling opgenomen om te voorkomen dat een tussentijdse burgemeestersverkiezing in de zomerperiode wordt gehouden.

– Aan artikel 12.2 is een nieuwe wijziging van de Kieswet toegevoegd (onderdeel C). Het regelt dat bij een gecombineerde stemming voor de raadsen de burgemeestersverkiezingen, het kiezersregister, de oproepingskaarten, de volmachtbewijzen en de kiezerspassen eerst bij de stemopneming voor de burgemeestersverkiezingen in te verzegelen pakken worden gedaan. Hiervoor is gekozen, omdat de stukken bij beide stemmingen worden gebruikt.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Wij mogen U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Th. C. de Graaf

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W04.04.0280/I met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– Artikel 10.1, eerste lid, laten luiden: 1. De raad stelt een toezichtscommissie in. Hij stelt het aantal leden van de toezichtscommissie vast en benoemt en ontslaat de leden, onder wie de voorzitter.

– De woorden «het bepaalde in» weglaten (bijvoorbeeld in de artikelen 4.10, eerste lid, onder a, 5.11, derde lid, en 9.8)(aanwijzing 52 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).

– In de artikelsgewijze toelichting de kopjes «Artikel 10.9» en «Artikel 11.11» vervangen door respectievelijk: «Artikel 10.8» respectievelijk «Artikel 11.1».


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Advies W04.04.0281/I.

XNoot
3

Memorie van toelichting, paragraaf 3 (Kiesstelsel).

XNoot
1

Direct gekozen burgemeesters in Duitsland, onderzoek TU Twente/University of Stuttgart in opdracht van het Ministerie van BZK, januari – april 2004, tabel 3, blz. 45.

XNoot
2

Direct gekozen burgemeesters in Duitsland, onderzoek TU Twente/University of Stuttgart in opdracht van het Ministerie van BZK, januari – april 2004, p. 45.

XNoot
3

Memorie van toelichting, paragraaf 5 (Campagnefinanciering).

Naar boven