29 864
Wijziging van de Gemeentewet in verband met de introductie van de rechtstreeks gekozen burgemeester (Wet introductie gekozen burgemeester)

nr. 9
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 28 februari 2005

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I wordt na onderdeel F een onderdeel ingevoegd, luidende:

Fa

Artikel 50 wordt vervangen door:

Artikel 50

1. Tegen een besluit als bedoeld in de artikelen 46, tweede lid, 47, tweede lid, 48, eerste lid, en 49, eerste lid, kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

2. In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van het beroepschrift een week.

3. De Afdeling beslist op het beroep binnen vier weken nadat het is ingediend.

4. Artikel 7:1 en titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht blijven buiten toepassing.

5. In afwijking van artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden, twee weken. De voorzitter van de Afdeling kan een kortere termijn stellen.

6. De Afdeling behandelt de zaak met toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht. Afdeling 8.2.4 blijft buiten toepassing. Aan de raad wordt terstond een afschrift van het beroepschrift gezonden.

Artikel 51

De Afdeling treedt niet in de beoordeling van de gronden waarop de raad tot ontslag van een wethouder heeft besloten, indien het ontslag berust op artikel 48 of artikel 49.

B

In artikel I wordt na onderdeel O een onderdeel ingevoegd, luidende:

Oa

Na artikel 63d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 63e

1. Tegen een besluit als bedoeld in de artikelen 62, eerste en tweede lid, 63, eerste lid, 63b, eerste lid, 63c, eerste lid, en 63d kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

2. In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van het beroepschrift tegen een besluit als bedoeld in de artikelen 62, eerste en tweede lid, 63, eerste lid, en 63c, eerste lid, een week.

3. De Afdeling beslist op het beroep tegen een besluit als bedoeld in het tweede lid binnen vier weken nadat het is ingediend.

4. Indien bij indiening van een beroep tegen een besluit als bedoeld in de artikelen 63, eerste lid, of 63c, eerste lid, een beroep aanhangig is tegen een besluit tot schorsing van de ontslagen burgemeester, worden deze zaken ter behandeling gevoegd met toepassing van artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht. Het derde lid is van toepassing op de gevoegde zaken.

5. Artikel 50, vierde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in afwijking van artikel 50, zesde lid, derde volzin, een afschrift van het beroepschrift wordt gezonden aan het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen.

C

Artikel I, onderdeel P, komt te luiden:

P

Artikel 64 komt te luiden:

Artikel 64

De Afdeling treedt niet in de beoordeling van de gronden waarop de raad tot ontslag van de burgemeester heeft besloten, indien het ontslag berust op artikel 63, eerste lid, onderdeel a.

D

Artikel I, onderdeel GG, wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 308b komt te luiden:

Artikel 308b

1. De door het college op grond van artikel 160, eerste lid, onderdeel c, vastgestelde regels die gelden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel CC, van de Wet introductie gekozen burgemeester, worden met ingang van dat tijdstip geacht te zijn vastgesteld door de burgemeester.

2. De ambtenaren die op basis van een aanstelling door de raad of het college werkzaam zijn op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel CC, van de Wet introductie gekozen burgemeester, worden met ingang van dat tijdstip geacht te zijn aangesteld door de burgemeester.

3. De door de raad of het college op grond van de artikelen 125, 125c en 134 van de Ambtenarenwet vastgestelde voorschriften die gelden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel CC, van de Wet introductie gekozen burgemeester, worden met ingang van dat tijdstip geacht te zijn vastgesteld door de burgemeester.

4. Het eerste tot en met derde lid is niet van toepassing op de secretaris, de griffier en de op de griffie werkzame ambtenaren.

E

Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel C komt te luiden:

C

In artikel 130, eerste lid, onderdeel a, wordt «wethouder, waaronder begrepen een lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente» vervangen door: burgemeester, wethouder of lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente.

b. In onderdeel D wordt de aanhef vervangen door: Na artikel 137 wordt een artikel ingevoegd, luidende:.

c. Na onderdeel D wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

E

Na artikel 167 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 168

1. Indien op grond van de hoofdstukken 22 tot en met 29 rechten of aanspraken worden vastgesteld of berekend waarbij een tijdvak in aanmerking wordt genomen waarin het ambt van burgemeester is vervuld, ligt de begindatum van dat tijdvak niet voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II van de Wet introductie gekozen burgemeester.

2. In afwijking van het eerste lid wordt voor de berekening van het nabestaandenpensioen op grond van hoofdstuk 23 in geval van overlijden van een burgemeester of van een gewezen burgemeester in de periode waarover hem een uitkering is toegekend, het tijdvak van 1 juli 1999 tot het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II van de Wet introductie gekozen burgemeester in aanmerking genomen voor zover de burgemeester zijn ambt in dat tijdvak bekleedde.

F

Na artikel II worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIA

In de onderdelen B.3 en B.4 van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht vervalt telkens «49,».

ARTIKEL IIB

Artikel 50 van de Provinciewet wordt vervangen door:

Artikel 50

1. Tegen een besluit als bedoeld in de artikelen 45, tweede lid, 46, tweede lid, en 49 kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

2. In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van het beroepschrift een week.

3. De Afdeling beslist op het beroep binnen vier weken nadat het is ingediend.

4. Artikel 7:1 en titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht blijven buiten toepassing.

5. In afwijking van artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden, twee weken. De voorzitter van de Afdeling kan een kortere termijn stellen.

6. De Afdeling behandelt de zaak met toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht. Afdeling 8.2.4 blijft buiten toepassing. Aan provinciale staten wordt terstond een afschrift van het beroepschrift gezonden.

Artikel 51

De Afdeling treedt niet in de beoordeling van de gronden waarop provinciale staten tot ontslag van een gedeputeerde heeft besloten, indien het ontslag berust op artikel 49.

G

Na artikel IIb wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIC

In artikel 2, eerste lid, van de Ambtenarenwet wordt na «de commissarissen van de Koning;» ingevoegd: – burgemeesters;.

H

Na artikel V worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VA

Indien het bij Koninklijke boodschap van 21 november 2003 ingediende voorstel van wet tot aanpassing van de Gemeentewet, de Provinciewet en enkele andere wetten in verband met de dualisering van het gemeente- en het provinciebestuur (Kamerstukken II 2003/04, 29 310, nr. 1) niet tot wet is verheven en in werking is getreden op het tijdstip dat artikel II in werking treedt, komt artikel II, onderdelen C en D, als volgt te luiden:

C

Artikel 130, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef komt te luiden:

1. Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op gemeentebesturen, met dien verstande dat wordt gelezen voor:.

2. In onderdeel a wordt «wethouder, waaronder begrepen een lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente» vervangen door: burgemeester, wethouder of lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente.

D

Artikel 137a komt te luiden:

Artikel 137a. Waarneming

Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op degene die krachtens artikel 78, eerste lid, van de Gemeentewet het ambt van burgemeester gedurende meer dan dertig dagen zonder onderbreking heeft waargenomen. Voor degene die aftreedt als waarnemer is de duur van de uitkering, ten dele in afwijking van artikel 132, steeds gelijk aan de duur van de waarneming. De uitkering bedraagt het volgens artikel 133 toepasselijke percentage van de als waarnemer genoten vergoeding en wordt aangepast overeenkomstig het derde lid van dat artikel.

ARTIKEL VB

Indien het bij Koninklijke boodschap van 21 november 2003 ingediende voorstel van wet tot aanpassing van de Gemeentewet, de Provinciewet en enkele andere wetten in verband met de dualisering van het gemeente- en het provinciebestuur (Kamerstukken II 2003/04, 29 310, nr. 1), nadat het tot wet is verheven, in werking treedt nadat artikel II in werking treedt, vervalt artikel III van die wet.

I

Artikel VIII wordt als volgt gewijzigd:

a. In het tweede lid wordt «op 8 maart 2006» vervangen door: in maart 2006.

b. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Bij toepassing van het tweede lid kan, in afwijking van de datum, bedoeld in artikel VI, eerste lid, bij koninklijk besluit een datum worden vastgesteld met ingang waarvan de burgemeesters van de gemeenten, bedoeld in het tweede lid, bij koninklijk besluit eervol worden ontslagen.

Toelichting

Deze nota van wijziging wordt u aangeboden mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Onderdelen A, B, C, F

Het voorstel van wet bevat geen bepalingen omtrent bezwaar en beroep tegen een ontslag- of schorsingsbesluit. Dat betekent dat, zonder nadere regeling, het stelsel van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Hoewel ondergetekende van mening is dat burgemeesters in geval van ontslag of schorsing de toegang tot de rechter moet worden geboden, is het onverkort toepassen van de terzake geldende regels van de Algemene wet bestuursrecht bezwaarlijk.

De kandidaatstelling voor de nieuwe verkiezing moet volgens artikel 9.4 van de Wet verkiezing burgemeester plaatsvinden binnen zes weken nadat het ontslag van de burgemeester ter kennis van het college van burgemeester en wethouders is gekomen. De beroepsprocedure tegen een ontslagbesluit dient op dat tijdstip te zijn afgerond. Van belang is dat de verkiezingstijd niet wordt belast met lopende rechtszaken. Bovendien wordt dan voorkomen dat een eventueel gegrond beroep tot complicaties leidt als reeds een nieuwe burgemeester is gekozen.

Voor een tijdige afhandeling van het beroep is aansluiting gezocht bij de regeling van artikel D 9 van de Kieswet, waarbij de termijnen zo worden gekozen dat beroepsprocedure tegen het ontslag kan zijn afgerond, voordat de kandidaatstelling voor de nieuwe verkiezingen plaatsvindt. Voorgesteld wordt in artikel 63e van de Gemeentewet een dergelijke bepaling op te nemen.

Overeenkomstig artikel D 9 van de Kieswet wordt rechtstreeks beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State opengesteld, kan geen bezwaar worden ingediend en kan geen voorlopige voorziening worden gevraagd. Blijkens met de Afdeling bestuursrechtspraak gevoerd overleg kan de Afdeling met de voorgestelde wijziging instemmen.

Artikel 63e

Bij het ontslag van de wethouder wegens het opzeggen van het vertrouwen door de raad (artikel 49 van de Gemeentewet) is het beroep opgedragen aan de burgerlijke rechter, die ingevolge artikel 50 van de Gemeentewet de opdracht heeft niet te treden in de gronden waarop de raad tot het ontslag heeft besloten. Daarmee zijn, afhankelijk van de grondslag van het ontslag, twee verschillende rechters belast met het beroep tegen ontslag van een wethouder. Het opdragen aan de burgerlijke rechter van het ontslag van de burgemeester wegens onwerkbare verhoudingen tussen burgemeester en raad (artikel 63, eerste lid, onderdeel a) heeft als nadeel dat niet vast staat dat op een dergelijk beroep is beslist, voordat de kandidaatstelling voor de nieuwe verkiezing dient plaats te vinden.

Voorgesteld wordt daarom bij het ontslag van de burgemeester te kiezen voor één uniforme procedure, die van toepassing is op alle besluiten tot ontslag, inclusief het ontslag wegens onwerkbare verhoudingen tussen burgemeester en raad. Daarbij wordt aan de Afdeling bestuursrechtspraak in het voorgestelde nieuwe artikel 64 – net als in artikel 50 – de opdracht gegeven niet te treden in de beoordeling van de gronden waarop de raad tot het ontslag heeft besloten. De strekking van die opdracht is dat de Afdeling bestuursrechtspraak de politieke motieven die aan het besluit van de raad ten grondslag liggen buiten beschouwing laat. De Afdeling bestuursrechtspraak kan zich dan wel buigen over formele bezwaren, zoals het verlopen van de termijn, bedoeld in artikel 63, vierde lid. Hij kan ook (overeenkomstig artikel 8:72, vierde lid, Awb) oordelen dat een besluit dat op artikel 63, eerste lid, onderdeel b (integriteitsontslag), is gebaseerd, eigenlijk op artikel 63, eerste lid, onderdeel a (ontslag wegens onwerkbare verhoudingen), had moeten worden gebaseerd. Dan kan het ontslag in stand blijven, maar mag de ex-burgemeester wel aan de nieuwe verkiezing meedoen.

Dat bij de keuze voor een procedure bij één rechter is gekozen voor de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State en niet voor de burgerlijke rechter heeft bovendien als voordeel dat de burgerlijke rechter niet wordt belast met de beoordeling van een besluit dat naar zijn aard bij de bestuursrechter thuis hoort.

De regels betreffende beroep bij ontslag gelden eveneens voor beroep tegen schorsing. De termijnen voor instelling van het beroep of de beslissing door de Afdeling zijn de gewone termijnen uit de Algemene wet bestuursrecht, nu bij schorsing nog geen sprake is van een datum waarop nieuwe verkiezingen plaats zullen vinden. Wel wordt in het nieuwe artikel 63e bepaald dat indien bij een beroep tegen een ontslag nog een beroep tegen de schorsing van de ontslagen burgemeester aanhangig is, de Afdeling in beide zaken gelijktijdig uitspraak doet, uiterlijk een week voor de dag van kandidaatstelling voor de nieuwe verkiezingen.

In de opsomming van het voorgestelde artikel 63e, eerste lid, ontbreekt een verwijzing naar artikel 63, tweede lid, dat betrekking heeft op het met twee derde meerderheid door de raad uit te spreken voornemen tot ontslag. Dit voornemen tot ontslag is weliswaar een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, maar moet worden beschouwd als een voorbereidingshandeling als bedoeld in artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen in beginsel geen zelfstandig bezwaar en beroep open staat. Rechtsvragen inzake het voornemen tot ontslag kunnen aan de orde komen in het beroep tegen het ontslag of eventueel de schorsing.

Overeenkomstig het stelsel van de Awb kan het beroep worden ingesteld door een belanghebbende. Te verwachten valt dat er geen andere belanghebbende bij het ontslagbesluit is dan de betrokken burgemeester. Toch is er niet voor gekozen om belanghebbende te vervangen door burgemeester. Indien een rechter van oordeel zou zijn dat er een andere belanghebbende is, bijvoorbeeld de raad, zou een beperking van het beroepsrecht tot de burgemeester betekenen dat die andere belanghebbende zich uitsluitend tot de burgerlijke rechter kan wenden. Dat zou weer tot gevolg hebben dat twee rechters over één besluit moeten oordelen. Dergelijke problemen worden voorkomen door beroep open te stellen voor belanghebbenden.

Artikel 64

In het wetsvoorstel is in dit artikel naar analogie van artikel 50 van de Gemeentewet opgenomen dat de rechter niet in de gronden treedt waarop de raad tot het ontslag heeft besloten.

Met de rechter was evenals in artikel 50 bedoeld de burgerlijke rechter, omdat artikel 49 van de Gemeentewet is geplaatst op de negatieve lijst bij de Algemeen wet bestuursrecht. Zoals hierboven reeds is aangegeven, acht ik het niet gewenst dat, afhankelijk van de grondslag voor het ontslag, twee verschillende rechters worden belast met de beoordeling van een dergelijk besluit. Daarom wordt thans voorgesteld om «de rechter» in artikel 64 te wijzigen in: «de Afdeling».

Dit artikel bepaalt dat indien de raad besluit tot ontslag wegens een onwerkbare verhouding (artikel 63, eerste lid, onderdeel a), de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet in de beoordeling treedt van de gronden waarop de raad tot de onwerkbare verhouding en derhalve tot ontslag heeft besloten. Hoewel een ontslag van een burgemeester wegens een onwerkbare verhouding niet op één lijn kan worden gesteld met een ontslag van een wethouder in het geval het politiek vertrouwen niet langer aanwezig is, ligt ook in het geval van een ontslag wegens een onwerkbare verhouding een rechterlijke beoordeling van de gronden waarop tot het ontslag is besloten niet in de rede. Het gaat in beide gevallen om een ontslag waarin de politieke beoordeling door de raad doorslaggevend is. De Afdeling kan wel formele aspecten van het ontslag toetsen, zoals het onbevoegd nemen van dat besluit wegens overschrijding van de beslistermijn van artikel 63, vierde lid. Anders dan het geval is bij bijvoorbeeld een integriteitsontslag (artikel 63, eerste lid, onderdeel b), kan de burgemeester die door de raad wegens een onwerkbare verhouding is ontslagen zich kandidaat stellen bij de tussentijdse verkiezing die in beginsel door zijn ontslag noodzakelijk is geworden. Hij kan aldus het conflict met de raad aan de kiezer voorleggen. Om deze reden is het van belang dat de Afdeling in de zaak kan voorzien door te bepalen dat een ontslag op grond van artikel 63, eerste lid, onderdeel b, dient te worden beschouwd als een ontslag op grond van artikel 63, eerste lid, onderdeel a.

Artikelen 50 en 51 Gemeentewet en 50 en 51 Provinciewet

De voorgestelde regeling van beroep tegen ontslag van de burgemeester vormt aanleiding om de regeling van het ontslag van de wethouders en gedeputeerden te heroverwegen.

Op het ontslag van een wethouder of een gedeputeerde is in beginsel het stelsel van bezwaar en beroep van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Bij de Wet dualisering gemeentebestuur is de mogelijkheid van bezwaar en beroep bij de bestuursrechter tegen een ontslag van de wethouder op grond van artikel 49 van de Gemeentewet (als de raad het vertrouwen in de wethouder heeft verloren) expliciet uitgezonderd. Door uitsluiting van de bestuursrechter staat tegen een ontslagbesluit ex artikel 49 beroep open bij de burgerlijke rechter als restrechter. De regering ging er van uit dat de burgerlijke rechter niet in de politieke motieven van de raad zou treden. De Tweede Kamer wilde dit echter buiten twijfel stellen en heeft bij amendement van het lid Te Veldhuis (Kamerstukken II 2000/01, 27 751, nr. 40) het huidige artikel 50 van de Gemeentewet in het leven geroepen. In dat artikel wordt de burgerlijke rechter de opdracht gegeven niet te treden in de beoordeling van de gronden waarop de raad tot ontslag van een wethouder heeft besloten, ten einde te voorkomen dat de rechter op de stoel van de raad gaat zitten. Uit de toelichting blijkt dat daarmee niet is beoogd uit te sluiten dat de burgerlijke rechter zich uitlaat over andere aspecten.

De ontslagregeling voor gedeputeerden is bij de Wet dualisering provinciebestuur vervolgens overeenkomstig die voor wethouders gewijzigd.

Wenselijk is dat tussen de ontslagregeling voor burgemeesters enerzijds en die voor wethouders en gedeputeerden anderzijds geen onnodige verschillen bestaan. Daarom wordt voorgesteld dat de Afdeling bestuursrechtspraak wordt belast met het beroep tegen het ontslag van een wethouder of een gedeputeerde.

Uit een oogpunt van uniformiteit worden daarbij de regels betreffende het ontslag van wethouders en gedeputeerden volgens het huidige artikel 49 van de Gemeentewet onderscheidenlijk artikel 49 van de Provinciewet eveneens aangepast aan de voorgestelde regels voor ontslag van de burgemeester. Door de beoordeling van het beroep op te dragen aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt de beoordeling van alle ontslagbesluiten geconcentreerd bij één rechterlijke instantie. Door de handhaving van de opdracht uit artikel 50 van de Gemeentewet en artikel 50 van de Provinciewet wordt geen afbreuk gedaan aan het amendement Te Veldhuis. Er vindt geen rechterlijke toetsing van politieke motieven plaats.

De toetsing van politieke motieven dient tevens te worden uitgesloten bij ontslag van een wethouder door de raad op voordracht van de burgemeester op grond van het nieuwe artikel 48 van de Gemeentewet.

Hoewel het ontslag van een wethouder of een gedeputeerde niet wordt gevolgd door nieuwe verkiezingen is het gewenst dat op korte termijn in rechte komt vast te staan dat het ontslag van de wethouder of de gedeputeerde onherroepelijk is. Daarom kunnen ook de termijnen uit de regeling voor beroep tegen het ontslag van de burgemeester worden overgenomen.

Voorgesteld wordt om in artikel 50 van de Gemeentewet en artikel 50 van de Provinciewet overeenkomstig het nieuwe artikel 63e van de Gemeentewet betreffende het ontslag van de burgemeester bij ontslag van een wethouder of een gedeputeerde rechtstreeks beroep open te stellen op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij geen bezwaar kan worden ingediend en geen voorlopige voorziening kan worden gevraagd.

In de nieuwe artikelen 51 van de Gemeentewet en 51 van de Provinciewet wordt tot uitdrukking gebracht dat de opdracht aan de rechter om de politieke motieven van een ontslagbesluit niet te toetsen, betrekking heeft op ontslag op grond van de artikelen 48 en 49 van de Gemeentewet en artikel 49 van de Provinciewet (en niet op ontslag wegens incompatibiliteiten).

Bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht

Tot slot worden met artikel IIb van dit voorstel van wet artikel 49 van de Gemeentewet en artikel 49 van de Provinciewet geschrapt van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht.

Onderdeel D

Artikel 308b regelt dat aanstellingsbesluiten en daarmee samenhangende regelingen, die zijn vastgesteld door de gemeenteraad, of na inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur, door het college, geacht worden door de burgemeester te zijn genomen. In dit artikel zijn enkele verbeteringen aangebracht.

Onderdeel E

In artikel II betreffende de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) worden twee wijzigingen aangebracht en wordt een onderdeel toegevoegd.

In onderdeel D van het voorstel van wet werd artikel 137a Appa gewijzigd. In verband hiermee werd de verwijzing naar artikel 137a Appa in artikel 130, eerste lid, Appa geschrapt. In het gewijzigd voorstel van wet tot aanpassing van de Gemeentewet, de Provinciewet en enkele andere wetten in verband met de dualisering van het gemeente- en het provinciebestuur, zoals dat thans bij de Eerste Kamer in behandeling is (Kamerstukken I 2003/04, 29 310, A) wordt artikel 137a Appa echter geschrapt. In deze nota van wijziging wordt door de vervanging van de aanhef van onderdeel D een nieuw artikel 137a Appa ingevoegd.

De wijziging van artikel 130 Appa in onderdeel C, eerste lid, vervalt, omdat in deze wijziging reeds is voorzien in het bij de Eerste Kamer aanhangig voorstel van wet.

In het voorgestelde nieuwe artikel 168 Appa wordt een overgangsbepaling opgenomen, die noodzakelijk is in verband met door burgemeesters onder het pensioenreglement van het ABP opgebouwde rechten.

In het eerste lid wordt zeker gesteld dat de de pensioenopbouw op grond van de Appa start op het moment waarop het onderdeel dat de deelneming van de burgemeesters regelt in werking treedt. De eventuele pensioenopbouw als burgemeester tot aan de overgang naar de Appa is immers al afgedekt door het uitzicht op pensioen bij het ABP. Zonder deze bepaling zou er een dubbele pensioenaanspraak ontstaan over de diensttijd als burgemeester voorafgaande aan de deelneming in de Appa.

Alle pensioenaanspraken en -rechten op grond van de Appa worden dus berekend vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet. De beperking geldt ook voor de toepassing van begrippen als «pensioengeldige diensttijd». Deze overgangsbepaling geldt alleen voor de tijd die in aanmerking komt voor berekening van een pensioen. Voor berekening van een uitkering op grond van hoofdstuk 21 wordt de tijd die is doorgebracht in een periode voorafgaand aan het deelnemerschap aan de Appa, wel in aanmerking genomen. Overigens kan op grond van artikel 160b juncto artikel 130 van de Appa een burgemeester verzoeken om zijn bij het ABP of een ander pensioenfonds opgebouwde pensioenaanspraken in de vorm van een afkoopsom over te dragen aan de gemeente. Voor de pensioenuitkering op grond van de Appa worden dan de overgedragen pensioenrechten beschouwd als op de onder de Appa opgebouwde rechten.

Artikel 168, tweede lid, Appa heeft betrekking op het verlies van recht op nabestaandenpensioen over de periode 1 juli 1999 tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet. Het pensioenreglement van het ABP verzekert het nabestaandenpensioen sedert 1 juli 1999 niet meer op basis van opbouw, maar op basis van risicodekking. Voor degene die na die datum geen deelnemer meer is in het fonds (slapende deelnemer) betekent dit dat bij overlijden voor de 65-jarige leeftijd zijn of haar nabestaandenpensioen gebaseerd wordt op de vervulde (opgebouwde) diensttijd tot 1 juli 1999. De diensttijd vanaf die datum tot de beëindiging van het actieve deelnemerschap (waaronder begrepen het recht op uitkering) telt niet meer mee voor het nabestaandenpensioen.

De burgemeester die onder de werking van de Appa is gebracht, wordt door het ABP als een slapende deelnemer beschouwd. Indien echter het deelnemerschap bij het ABP ononderbroken zou zijn voortgezet, zou bij overlijden als actieve (of uitkeringsgerechtigde) deelnemer voor de 65-jarige leeftijd een nabestaandenpensioen zijn uitgekeerd, gebaseerd op een diensttijd inclusief de tijd te rekenen vanaf 1 juli 1999. Door de overgang van het ABP-pensioen naar het Appa-pensioen ontstaat er voor de nabestaande van de burgemeester die na de overgang naar de Appa in actieve dienst of met recht op uitkering, voor de 65-jarige leeftijd overlijdt, een nadeel. Het nadeel betreft de Abp-aanspraken op nabestaandenpensioen die overeenkomen met de diensttijd vanaf 1 juli 1999 tot aan de overgang naar de Appa.

Deze bepaling strekt ertoe dit nadeel geheel te compenseren. Om de vaststelling en de uitvoering van de aanspraken op nabestaandenpensioen niet te gecompliceerd te maken, worden de gemiste Abp-aanspraken vervangen door Appa-aanspraken over hetzelfde tijdvak.

De Appa kent overigens hetzelfde systeem voor de berekening van het nabestaandenpensioen (risicodekking) als het ABP-pensioenreglement, zij het dat in de Appa de risicodekking op 1 augustus 2003 is ingegaan.

Onderdeel G

In artikel 2 van de Ambtenarenwet wordt de werking van titel III van die wet uitgezonderd voor een aantal ambten, waaronder politieke ambtdragers als ministers en staatssecretarissen, commissarissen van de Koning, wethouders en gedeputeerden. Voorgesteld wordt om aan de opsomming in artikel 2 toe te voegen het ambt van burgemeester, omdat na de invoering van de verkiezing voor dit ambt de burgemeester niet langer is aan te merken als een ambtenaar waarvoor titel III van de Ambtenarenwet is bedoeld.

Onderdeel H

In verband met de bij onderdeel F genoemde wijziging van de Appa met het voorstel van wet tot aanpassing van de Gemeentewet, de Provinciewet en enkele andere wetten in verband met de dualisering van het gemeente- en het provinciebestuur, zoals dat thans bij de Eerste Kamer in behandeling is, worden in onderdeel I voorzieningen getroffen voor het geval genoemd voorstel van wet later in werking treedt dan de Wet introductie gekozen burgemeester.

Onderdeel I

In artikel VIII wordt in het tweede lid de datum van de gemeenteraadsverkiezing in 2006 vervangen door een algemenere aanduiding om de mogelijkheid open te houden de gemeenteraadsverkiezing een dag te vervroegen in verband met de biddag voor gewas en arbeid die in 2006 eveneens op 8 maart wordt gehouden.

Met het voorgestelde nieuwe derde lid wordt het mogelijk burgemeesters in de herindelingsgemeenten ontslag te verlenen met ingang van de datum van herindeling.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Th. C. de Graaf

Naar boven