29 860
Wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en van de Faillissementswet in verband met de uitvoering van richtlijn nr. 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 april 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen (PbEG L 125)

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 7 september 2004 en het nader rapport d.d. 2 november 2004, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie, mede namens de minister van Financiën. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 14 juli 2004, no. 04.002789, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, mede namens de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en van de Faillissementswet in verband met de uitvoering van richtlijn nr. 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 april 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen (PbEG L 125), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel strekt tot uitvoering van richtlijn nr. 2001/24/EG van 4 april 2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de sanering en liquidatie van kredietinstellingen (PbEG L 125) (hierna: richtlijn). De richtlijn ziet op insolventieprocedures met betrekking tot kredietinstellingen. Het doel van de richtlijn ligt in de goede werking van de interne markt door middel van bescherming van de vrijheid van vestiging en vrijheid van het verrichten van diensten, alsmede door de bescherming van de schuldeisers, in het bijzonder de depositohouders. Daartoe hebben de toezichthouders de bevoegdheid maatregelen te nemen die de financiële positie van een kredietinstelling beogen in stand te houden of te herstellen.

In het Nederlands recht valt onder het insolventierecht de noodregeling, die zowel een saneringsmaatregel als een liquidatieprocedure kan zijn. De desbetreffende bepalingen zijn opgenomen in de Wet toezicht kredietwezen 1992 (hierna: Wtk 1992). Behalve de toepassing van de noodregeling bestaat de mogelijkheid om ten aanzien van een kredietinstelling het faillissement uit te spreken: dat is het «gewone» faillissement aangevuld met bijzondere bepalingen, specifiek verband houdende met de aard van het kredietwezen.2 In verband daarmee vindt de implementatie van de richtlijn zowel in de Wtk 1992 als in de Faillissementswet (hierna: Fw) plaats.

De Raad kan zich vinden in het voorstel, maar maakt op een aantal specifieke punten opmerkingen. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het wetsvoorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 14 juli 2004, nr. 04.002789, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 7 september 2004, nr. W06.04.0369/IV, bied ik U mede namens mijn ambtgenoot van Justitie hierbij aan.De Raad van State geeft in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het advies rekening zal zijn gehouden.

In reactie op het advies van de Raad van State merk ik het volgende op, waarbij de volgorde van de punten wordt aangehouden zoals die door de Raad van State is gehanteerd. Vooraf merk ik op dat de nummering van de artikelen van de Faillissementswet in de versie die aan de Raad van State is gezonden, niet aansloot bij de bestaande nummering van de artikelen in de Faillissementswet. Dat is thans gecorrigeerd, zodat de nummering in de versie die aan de Raad van State was gezonden, verschilt met de van nummering van het thans voorliggende wetsvoorstel.

1. Samenloop met de Wet op het financieel toezicht

Thans vindt een omvangrijke herziening plaats van de financiële sectorale toezichtwetten. Deze worden samengevoegd tot één nieuwe wet: de Wet op het financieel toezicht.1 De toelichting vermeldt wel dat de materie in dit wetsvoorstel opnieuw zal worden geregeld2, maar gaat niet in op de inhoudelijke afstemming tussen beide wetsvoorstellen, onder meer bezien vanuit het punt van correcte implementatie.

De Raad beveelt aan hierop in de toelichting in te gaan.

1. Samenloop met de Wet op het financieel toezicht

De Raad van State beveelt aan in de toelichting in te gaan op de inhoudelijke afstemming tussen het voorliggende wetsvoorstel en het voorstel voor de Wet op het financieel toezicht (Kamerstukken II 2003–04, 29 708, nr. 2). Naar aanleiding hiervan is in § 5 (omzetting van de richtlijn in Nederlands recht) van het algemene gedeelte van de memorie van toelichting een subparagraaf ingevoegd met het kopje «Verhouding tussen voorliggend wetsvoorstel en herziening van de financiële sectorale wetten». Strekking van bedoelde subparagraaf is dat de omzetting van de richtlijn die bij het voorliggende wetsvoorstel wordt voorgesteld in beginsel op zichzelf staat, en dat de overheveling van de bepalingen die als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel in de Wet toezicht kredietwezen 1992 (hierna te noemen: Wtk 1992) worden opgenomen naar de Wet op het financieel toezicht niet verschilt van de overheveling van andere bepalingen van de Wtk 1992 naar de Wet op het financieel toezicht.

2. Kennisgeving van een saneringsmaatregel

Volgens artikel 5 van de richtlijn dienen de bevoegde autoriteiten van een lidstaat waarin een saneringsmaatregel ten uitvoer wordt gelegd tegen een bijkantoor van een in een andere lidstaat gevestigde kredietinstelling, de autoriteiten van die lidstaat hiervan in kennis te stellen. Dit zou volgens de transponeringstabel geïmplementeerd zijn in artikel 71a Wtk 1992. Dit artikel betreft echter kennisgeving van de vaststelling in plaats van de tenuitvoerlegging van de saneringsmaatregel. Bovendien is niet de bevoegde autoriteit (DNB), maar de rechtbank aangewezen om de autoriteiten van de andere lidstaat in kennis te stellen.

De Raad adviseert artikel 71a Wtk 1992 te wijzigen, zodat de kennisgeving van de tenuitvoerlegging van de saneringsmaatregel door DNB geschiedt.

2. Kennisgeving van een saneringsmaatregel

Op grond van het voorgestelde artikel 71a Wtk 1992 stelt de rechtbank de bevoegde instanties van de lidstaat van herkomst ervan in kennis dat zij het noodzakelijk acht dat een saneringsmaatregel wordt vastgesteld. De Raad van State adviseert artikel 71a Wtk 1992 zo te wijzigen dat de kennisgeving van de tenuitvoerlegging van de saneringsmaatregel door de Nederlandsche Bank geschiedt.

Met artikel 71a Wtk 1992 wordt artikel 5 van de richtlijn geïmplementeerd. Dat artikel ziet op de volgende situatie: de rechterlijke instantie van de lidstaat van herkomst acht een ingrijpen ten aanzien van een bijkantoor op «zijn» grondgebied van een in een andere lidstaat gevestigde kredietinstelling noodzakelijk. In dat geval moet daarvan de toezichthouder in die andere lidstaat in kennis worden gesteld. Tussen het voorgestelde artikel 71a Wtk 1992 en de door de Raad van State geadviseerde formulering bestaan drie verschillen. Het eerste verschil is dat in artikel 71a Wtk 1992 sprake is van een inkennisstelling van een noodzakelijk achten van – kort gezegd – een ingrijpen, terwijl in de formulering van de Raad van State sprake is van een inkennisstelling van een ingrijpen zelf. Artikel 5 van de richtlijn heeft betrekking op het noodzakelijk achten van een ingrijpen. Daarbij zij aangetekend dat het voor de rechter van de lidstaat van ontvangst ook niet mogelijk is om in te grijpen; dat is immers aan de rechter van de lidstaat van herkomst.

Het tweede verschil betreft hoe het ingrijpen wordt geformuleerd: is dat het vaststellen van een saneringsmaatregel of de tenuitvoerlegging van een saneringsmaatregel? De richtlijn gebruikt de woorden «ten uitvoer worden gelegd». Betwijfeld kan worden of «tenuitvoerlegging» of «ten uitvoer leggen» hetzelfde betekent als «to implement», «mettre en oeuvre» of «Durchführung». Een omzetting verbatim ligt alleen daarom al minder voor de hand. Bovendien kan onder «tenuitvoerlegging» worden verstaan het met behulp van executie- of dwangmiddelen afdwingen van de naleving van de beslissing. De beslissing tot opening van een saneringsmaatregel bevat elementen waarvan de naleving kan worden afgedwongen, maar ook elementen waarbij dat niet het geval is: het weigeren van een verlof tot het leggen van beslag nadat de beslissing tot vaststelling van een saneringsmaatregel is uitgesproken, kan bezwaarlijk worden gezien als de tenuitvoerlegging van de saneringsmaatregel. Tot slot kan erop worden gewezen dat het vaststellen van een saneringsmaatregel een voorwaarde is zonder welke geen enkel effect optreedt. Om deze redenen wordt de voorkeur aan het woord «vaststelling» gegeven.

Het derde verschil is dat in het wetsvoorstel de inkennisstelling door de rechtbank geschiedt terwijl de Raad van State adviseert dat deze door de Nederlandsche Bank geschiedt. De richtlijn is niet duidelijk op dit punt. De eerste zin van artikel 5 van de richtlijn bepaalt dat de administratieve of rechterlijke instanties de inkennisstelling doen, maar in de tweede zin is bepaald dat de informatie wordt overgebracht door de bevoegde autoriteiten, dus door de toezichthouder. Niet aannemelijk is dat dezelfde informatie moet worden gegeven door zowel de rechtbank als de Nederlandsche Bank. Aangesloten is bij de formulering van het voorgestelde artikel 71, dertiende lid, Wtk 1992, waarbij de griffier van de rechtbank de Nederlandsche Bank in kennis stelt, die de informatie doorgeeft aan de bevoegde instanties van de lidstaat van herkomst.

3. Bekendmaking van een saneringsmaatregel

Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de richtlijn dient een saneringsmaatregel tegen een kredietinstelling bekend te worden gemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in twee nationale dagbladen van iedere lidstaat waar de kredietinstelling een bijkantoor heeft of waarheen zij diensten verricht (lid 1). Het wetsvoorstel beoogt deze verplichting te regelen in artikel 71, achtste lid, Wtk 1992.

Artikel 6, vierde lid, van de richtlijn bepaalt dat deze bekendmaking geschiedt door het publiceren van een uittreksel van de beslissing tot sanering in de officiële taal of talen van de betrokken lidstaten, waarin onder meer het onderwerp van de beslissing, de rechtsgrondslag, de beroepstermijnen en het adres van de bevoegde beroepsinstantie worden vermeld. In het voorgestelde artikel 71, achtste lid, Wtk 1992 zijn thans alleen de beroepstermijn voor cassatie en het adres van de Hoge Raad opgenomen. De Raad mist de hoofdpunten, genoemd in het vierde lid van artikel 6 van de richtlijn, die moeten worden opgenomen bij de bekendmaking via het Publicatieblad en via de nieuwsbladen.

De Raad adviseert artikel 71 Wtk 1992 aan te passen.

3. Bekendmaking van een saneringsmaatregel

De Raad van State merkt op dat in artikel 71, achtste lid, Wtk 1992, niet alle onderwerpen worden genoemd die op grond van artikel 6, vierde lid, van de richtlijn moeten worden opgenomen bij de bekendmaking van de saneringsmaatregel in het Publicatieblad van de Europese Unie en nieuwsbladen.

Artikel 71, achtste lid, Wtk 1992, is overeenkomstig het advies van de Raad van State aangepast. Tevens is toegevoegd dat de publicatie in de landelijke dagbladen geschiedt in de officiële taal of talen van de betrokken lidstaat, overeenkomstig artikel 6, vierde lid, van de richtlijn.

4. Kennisgeving aan de bekende schuldeisers

De kennisgeving aan de schuldeisers in de liquidatieprocedure moet ingevolge artikel 14, tweede lid, van de richtlijn specifieke elementen bevatten, zoals de in acht te nemen termijnen en de mededeling dat schuldeisers hun vorderingen bij de curator moeten indienen. Ingevolge artikel 108 Fw geeft de rechtbank een beschikking af die aan een aantal van de elementen van de richtlijn voldoet. De overige elementen van artikel 14, tweede lid, van de richtlijn worden in het voorgesteld artikel 212r, tweede lid, Fw opgenomen. In dit artikellid wordt verwezen naar de beschikkingen, bedoeld in artikel 109 Fw. De eerste volzin van voorgesteld artikel 212r, tweede lid, Fw lijkt in relatie tot de eerste helft van artikel 109 Fw een doublure te bevatten.

De Raad adviseert artikel 212r Fw op dit punt in overeenstemming te brengen met artikel 109 Fw.

4. Kennisgeving aan de bekende schuldeisers

De Raad van State merkt op dat de eerste volzin van voorgesteld artikel 212r, thans 212p, tweede lid, Faillissementswet (hierna: Fw) een doublure lijkt te bevatten in relatie tot de eerste helft van artikel 109 Fw en adviseert artikel 212r, thans 212p, Fw op dit punt in overeenstemming te brengen met artikel 109 Fw.

Het advies is opgevolgd. Eenzelfde doublure in artikel 213i Fw, met betrekking tot het faillissement van een verzekeraar, is eveneens hersteld.

5. Tweesporigheid van de implementatie van de richtlijn

Op een viertal punten constateert de Raad een verschil in implementatie in de Wtk 1992 en de Fw. Ten eerste ontbreekt een bepaling als het voorstelde artikel 212r, tweede lid, Fw in de Wtk 1992.

Ten tweede ontbreekt in de Wtk 1992 de afwijking van artikel 52 Fw, zoals is voorgesteld in artikel 212t Fw, terwijl artikel 52 Fw in verband met de implementatie van artikel 15 van de richtlijn van overeenkomstige toepassing is verklaard in de Wkt 1992 (voorgesteld artikel 76f Wtk 1992). De uitzondering in artikel 212t Fw is opgenomen omdat artikel 15, tweede volzin, van de richtlijn en artikel 52, tweede lid, Fw van elkaar verschillen.

Verder is artikel 22 van de richtlijn betreffende het eigendomsvoorbehoud niet op dezelfde wijze in de beide wetten geïmplementeerd (voorgestelde artikelen 80d Wtk 1992 en 212x Fw). In artikel 80d, derde lid, Wtk 1992 is door van overeenkomstige toepassing verklaring van 80c, vierde lid, Wtk 1992 geregeld in welke gevallen een lidstaat wordt aangemerkt als de lidstaat waar zich het goed bevindt, indien een beroep wordt gedaan op eigendomsvoorbehoud. Deze bepaling ontbreekt in de regelgeving omtrent eigendomsvoorbehoud in de Fw.

Ten slotte eist artikel 19, derde lid, van de richtlijn dat ook eventuele liquidateurs moeten trachten hun optreden te coördineren. Dit is wel geregeld voor bewindvoerders (artikel 81b, tweede lid), maar niet voor curatoren.

Gegeven de tweesporigheid van de implementatie van de richtlijn in zowel de Wtk 1992 als de Fw, adviseert de Raad dit ontbreken in de Wtk 1992 respectievelijk Fw te motiveren dan wel de Wtk 1992 respectievelijk de Fw met de desbetreffende overeenkomstige bepalingen aan te vullen.

5. Tweesporigheid van de implementatie van de richtlijn

De Raad van State constateert op vier punten een verschil in implementatie in de Wtk 1992 en de Fw.

Het eerste punt betreft het ontbreken in de Wtk 1992 van een bepaling als het voorgestelde artikel 212p, thans 212n, tweede lid, Fw. Dit verschil kan als volgt worden toegelicht. Artikel 16, eerste lid, van de richtlijn verplicht de lidstaten te bepalen dat, kort gezegd, schuldeisers het recht hebben hun vordering in een liquidatieprocedure in te dienen. De richtlijn verplicht niet tot een dergelijke bepaling voor het geval waarin de noodregeling een saneringsprocedure is. Bedoelde regel behoeft slechts te worden gegeven voor het geval waarin een machtiging tot liquidatie is gegeven. In de Wtk 1992 is die regel neergelegd in artikel 76a, tweede lid. Daarnaast geeft artikel 14, eerste lid, van de richtlijn een regel omtrent de inkennisstelling. Deze regel geldt, blijkens het slot van artikel 14, eerste lid, niet indien de wetgeving van de lidstaat van herkomst niet voorschrijft dat de vordering moet worden ingediend om erkend te kunnen worden. De Wtk 1992 schrijft niet voor dat de vordering moet worden ingediend om erkend te kunnen worden, noch voor de noodregeling als saneringsprocedure, noch voor de noodregeling als liquidatieprocedure. De richtlijn geeft geen aanleiding hierin verandering aan te brengen.

Voorts constateert de Raad van State dat de afwijking van artikel 52 Fw, zoals is voorgesteld in artikel 212t, thans 212r, Fw, ontbreekt in de Wtk 1992. Het betreft de regeling van de gevolgen van de voldoening van een schuld aan de boedel door een derde-schuldenaar aan de kredietinstelling nadat het faillissement is uitgesproken maar voor de bekendmaking daarvan. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State is aan artikel 76f Wtk 1992, waarin artikel 52 Fw van overeenkomstige toepassing wordt verklaard, een tweede lid toegevoegd waarin dezelfde afwijking van artikel 52 Fw als in artikel 212t, thans 212r, Fw is opgenomen.

De aan de Raad van State voor advies gezonden versie van de toelichting op artikel 212t, thans 212r, Fw is nu opgenomen als toelichting op artikel 76f, tweede lid, Wtk 1992. De in artikel 76f Wtk 1992 opgenomen afwijking geldt niet alleen voor de noodregeling als liquidatieprocedure maar ook voor de noodregeling als saneringsprocedure. Die oplossing past in het Nederlandse recht: vergelijk artikel 240 Fw betreffende de surseance van betaling. De versie van artikel 76f Wtk 1992 die aan de Raad van State voor advies is gezonden had ook al mede betrekking op de noodregeling als saneringsprocedure.

Het derde verschil tussen de Wtk 1992 en de Fw waarop door de Raad van State wordt gewezen is dat in artikel 80d, derde lid, Wtk 1992 artikel 80c, vierde lid, Wtk 1992 van overeenkomstige toepassing wordt verklaard terwijl in de evenknie in de Fw, artikel 212x, thans 212v, dat niet gebeurt. Naar aanleiding van deze opmerking is artikel 212x, thans 212v, Fw aangepast.

Het vierde door de Raad van State geconstateerde verschil betreft de implementatie van artikel 19, derde lid, van de richtlijn, waarin wordt bepaald dat, in geval van een buiten de Europese Unie gevestigde kredietinstelling met een bijkantoor in Nederland en een andere lidstaat, de bewindvoerders trachten hun optreden te coördineren. Deze bepaling is in de aan de Raad van State gezonden versie wel geïmplementeerd in de Wtk 1992 (artikel 81b, tweede lid) maar niet in de Fw. Naar aanleiding van deze opmerking is in de Fw een artikel toegevoegd: artikel 212mm. Overigens bepaalt artikel 19, derde lid, van de richtlijn tevens dat in bedoeld geval ook de administratieve of rechtelijke instanties en autoriteiten zich moeten beijveren hun optreden te coördineren. Ook dat was in de aan de Raad van State gezonden versie wel geïmplementeerd in de Wtk 1992 (artikel 81b, eerste lid) maar niet in de Fw. Ook dit is nu bepaald in artikel 212mm. De memorie van toelichting is dienovereenkomstig aangepast.

6. Bepalingen die verder gaan dan de richtlijn

De Raad constateert dat het wetsvoorstel op sommige punten verder gaat dan de richtlijn. Ten eerste moeten de bevoegde autoriteiten, als een beschikking tot sanering wordt afgegeven ten aanzien van een kredietinstelling die in andere lidstaten bijkantoren heeft of daarheen diensten verricht, de bevoegde autoriteiten van de desbetreffende andere lidstaten hiervan in kennis stellen (artikel 4 van de richtlijn). Het voorgestelde dertiende lid van artikel 71 Wtk 1992 ziet echter op kennisgeving aan alle overige lidstaten.

Ten tweede gaat de coördinatieverplichting als voorgesteld in artikel 81b Wtk 1992 verder dan de richtlijn bepaalt. Ingevolge de artikelen 8 en 19 van de richtlijn is coördinatie vereist tussen administratieve en rechterlijke instanties bij saneringsmaatregelen respectievelijk liquidatieprocedures jegens bijkantoren van kredietinstellingen met een statutaire zetel buiten de Gemeenschap. Tot de administratieve en rechterlijke instanties behoort niet De Nederlandsche Bank N.V. (hierna: DNB). In de coördinatiebepaling van artikel 81b, eerste lid, Wtk 1992 is echter ook DNB opgenomen.

Verder is coördinatie van liquidateurs alleen verplicht in een liquidatieprocedure (artikel 19, derde lid, van de richtlijn). Op grond van artikel 81b, tweede lid, Wtk 1992 geldt een coördinatieplicht voor bewindvoerders die niet alleen ziet op liquidatieprocedures, maar ook op saneringsmaatregelen.

De richtlijn beoogt minimumharmonisatie, zodat lidstaten in beginsel verdergaande regels kunnen stellen. Voor degelijke uitbreidingen ten opzichte van de richtlijn geldt echter dat ze een uitzondering op het vrije dienstenverkeer en vrij verkeer van vestiging vormen, en daarom moeten berusten op het algemeen belang en in overeenstemming moeten zijn met de eisen van noodzakelijkheid en van proportionaliteit.1 De Raad kan zich vinden in deze uitbreidingen, maar mist in de toelichting een motivering die elk van deze uitbreidingen rechtvaardigt en adviseert daarin alsnog te voorzien.

6. Bepalingen die verder gaan de richtlijn

De Raad van State merkt op dat het wetsvoorstel op drie punten verder gaat dan de richtlijn. Hij kan zich vinden in deze uitbreidingen maar mist in de toelichting een motivering die elk van deze uitbreidingen rechtvaardigt en adviseert daarin alsnog te voorzien.

De eerste uitbreiding betreft artikel 4 van de richtlijn op grond waarvan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst in kennis moeten worden gesteld van de beslissing tot vaststelling van een saneringsmaatregel. In artikel 71, dertiende lid, Wtk 1992 is bepaald dat de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten in kennis moeten worden gesteld, dus ook van de lidstaten die niet een lidstaat van ontvangst zijn. De memorie van toelichting is uitgebreid met een toelichting dienaangaande.

Ten tweede merkt de Raad van State op dat in artikel 81b, eerste lid, van het wetsvoorstel ook op de Nederlandsche Bank een coördinatieverplichting wordt gelegd terwijl de richtlijn anders bepaalt. Dit is in zoverre juist dat artikel 8 van de richtlijn, betreffende sanering, niet op de bevoegde autoriteiten een coördinatieverplichting legt. In artikel 19 van de richtlijn, betreffende liquidatie, wordt wel een coördinatieverplichting gelegd op «autoriteiten». Het begrip «autoriteiten» is als zodanig niet gedefinieerd in de richtlijn, wel het begrip «bevoegde autoriteiten». Het moet ervoor worden gehouden dat onder «autoriteiten» ook de Nederlandsche Bank valt. Wat betreft liquidatie is er geen uitbreiding ten opzichte van de richtlijn. Wat betreft sanering is die er wel. Niet valt in te zien waarom er wel coördinatie bij liquidatie dient te zijn en niet bij sanering. De memorie van toelichting is uitgebreid met een toelichting dienaangaande.

Ten derde merkt de Raad van State op dat de coördinatieverplichting die in artikel 81b, tweede lid, Wtk 1992 op bewindvoerders wordt gelegd ook geldt indien de noodregeling een saneringsprocedure is, terwijl de richtlijn deze verplichting slechts in geval van een liquidatieprocedure oplegt. De memorie van toelichting is uitgebreid met een toelichting dienaangaande.

7. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

7. Met de redactionele kanttekeningen in het advies van de Raad van State is rekening gehouden.

Aangebrachte wijzigingen die niet naar aanleiding van het advies van de Raad van State zijn doorgevoerd.

– In de transponeringstabel is bij artikel 1, tweede lid, van de richtlijn toegevoegd «behoeft geen aparte implementatie» en zijn de artikelen 81a en 81b Wtk 1992 tussen haakjes geplaatst. Artikel 1, tweede lid, van de richtlijn bepaalt dat de richtlijn alleen dan betrekking heeft op de bijkantoren van een kredietinstelling die haar statutaire zetel buiten de Gemeenschap heeft, indien de kredietinstelling in ten minste twee lidstaten van de Gemeenschap bijkantoren heeft. Onzes inziens komt aan artikel 1, tweede lid, van de richtlijn geen zelfstandige betekenis toe en dient die bepaling zo te worden opgevat dat zij alleen geldt binnen de grenzen van artikel 19, met andere woorden, met betrekking tot de verplichtingen tot het verstrekken van informatie en tot samenwerken, welke verplichtingen rusten op de rechterlijke en administratieve instanties. Dat is ook het geval met betrekking tot de pendant in de richtlijn sanering en liquidatie verzekeraars, artikel 1, eerste lid; in die bepaling is dat expliciet tot uitdrukking gebracht.

– Het in de aan de Raad van State gezonden versie opgenomen artikel 81a, derde lid, Wtk 1992 is geschrapt, omdat deze bepaling overbodig is naast artikel 81b.

– In de voorgestelde artikelen 76b, derde lid, Wtk 1992 en 212s, thans 212q, derde lid, Fw is «een vertaling (...) van de indiening van de vordering en de opmerkingen» gewijzigd in: «vertaling (...) van het stuk waarbij de vordering wordt ingediend en van de opmerkingen». Bovendien is de terminologie van artikel 212s, thans 212q, eerste lid, Fw gelijkgetrokken met die van artikel 76b, eerste lid, Wtk 1992.

– Aan artikel 71 Wtk 1992 zijn een zestiende en zeventiende lid toegevoegd. Dat de kosten van inschrijving in een register boedelschuld vormen was in de aan de Raad van State gezonden versie opgenomen in artikel 80s, tweede lid, Wtk 1992. Dat was niet de juiste plaats: artikel 80s betreft de inschrijving in een Nederlands register van een in een andere lidstaat vastgestelde noodregeling, terwijl het hier de omgekeerde situatie betreft: de inschrijving van een Nederlandse noodregeling in een register in een andere lidstaat. Om dezelfde reden zijn aan artikel 212q, thans 212o, Fw een derde en vierde lid toegevoegd. In de aan de Raad van State gezonden versie was de bepaling omtrent de kosten van inschrijving nog opgenomen in artikel 212nn, thans 212ll, tweede lid, Fw. De memorie van toelichting is dienovereenkomstig aangepast.

– In de aan de Raad van State gezonden versie kwam in de voorgestelde artikelen 80n Wtk 1992 en 212hh Fw, thans 212ff, de term «novatie» voor. Deze term was overgenomen uit artikel 25 van de richtlijn. Aangezien sinds 1992 het begrip «novatie», dan wel de daarvoor ook wel gebezigde term «schuldvernieuwing», niet meer als afzonderlijke rechtsfiguur in het Burgerlijk Wetboek voorkomt, is er bij nader inzien voor gekozen bij de implementatie van artikel 25 van de richtlijn het begrip «novatie» niet te noemen en te volstaan met een verwijzing naar artikel 212a, onderdeel m, Fw. In bedoeld artikel wordt de term «verrekening» omschreven voor de toepassing van afdeling 11A van de Fw. Een inhoudelijke wijziging is hiermee niet beoogd. De memorie van toelichting is dienovereenkomstig aangepast.

– In de artikelen 81a en 81b Wtk 1992 zijn de woorden «kredietinstelling die buiten de Unie is gevestigd» vervangen door «kredietinstelling die is gevestigd in een Staat die geen Lid-Staat is». De reden daarvoor is dat Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte wel buiten de Unie zijn gelegen, maar toch vallen onder de definitie van «lidstaat». Om diezelfde reden vervallen in artikel 81a Wtk 1992 voorts de woorden «van de Unie en van de andere Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte». In artikel 212nn, thans 212ll, Fw zijn de woorden «kredietinstelling die buiten de Europese Unie is gevestigd» vervangen door «kredietinstelling die niet is gevestigd in een staat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte». Het verschil met de Wtk 1992 wordt veroorzaakt doordat in de Wtk 1992 onder het begrip «lidstaat», anders dan in de Fw, mede een staat wordt begrepen die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Ruimte.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoot van Justitie, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W06.04.0369/IV met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

Wetsvoorstel

– Artikel I, onder C, artikel 65c, laten vervallen «de verleende machtiging een machtiging is»

– Artikel I, onder E, wijzigen in verband met hetzelfde opschrift van hoofdstuk IX.

– In het wetsvoorstel «Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen» telkens vervangen door: Publicatieblad van de Europese Unie.

– In artikel I, onder N, vijfde lid, «dagbladen» vervangen door: nieuwsbladen.

– In artikel I, onder O, artikel 76b, eerste lid, overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van de richtlijn een opschrift opnemen voor het indienen van opmerkingen betreffende schuldvorderingen.

– In artikel I, onder T, artikel 81a, eerste en tweede lid, «artikel 75, aanhef» telkens vervangen door: artikel 75, eerste lid, aanhef.

– In artikel I, onder T, artikel 81a, tweede lid, expliciet opnemen dat het een kredietinstellingen met een statutaire zetel buiten de Gemeenschap betreft.

– In artikel I, onder T, artikel 81b, «de Nederlandsche Bank» vervangen door: de Bank.

– In artikel II, onder C, artikel 212i, eerste lid, onder f, «verzekeringsbedrijf» vervangen door: kredietwezen.

– In artikel II, onder C, artikel 212nn, eerste lid, «De Bank» vervangen door: De Nederlandsche Bank N.V.

– In artikel II, onder C, artikel 212nn, tweede lid, onder vernummering van de betreffende artikelen, toevoegen aan artikel 212mm.

Memorie van toelichting

– In de toelichting rekening houden met aanwijzingen 87, 89 en 340b van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

– In hoofdstuk 10, administratieve lasten en andere financiële gevolgen, na «sorteren dan thans» invoegen: het geval is.

– Het artikelsgewijze deel indelen in artikelen en onderdelen.

– In het artikelsgewijze deel, artikel I, onderdeel q, tweede alinea, laten vervallen: statutaire.

– In de artikelsgewijze toelichting op het dertiende lid van artikel 71, «hebben ondergetekenden» vervangen door: heeft de regering.

– In de artikelsgewijze toelichting op artikel 76 bij het wetsvoorstel inzake het financiële toezicht het kamerstuknummer vermelden en de citeertitel overeenkomstig het wetsvoorstel weergeven.

– In de artikelsgewijze toelichting op de artikelen 212u tot en met 212hh, eerste alinea, «80c» vervangen door: 80a.

– In de artikelsgewijze toelichting op artikel 80q Fw «tweede lid» vervangen door: tweede en derde lid,.

– In de kolom «Artikelen wetsvoorstel» van de transponeringstabel een aantal foutieve vermeldingen corrigeren.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Memorie van toelichting, par. 2, Verhouding EG-insolventieverordening-richtlijn, tweede tekstblok.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2003–04, 29 708.

XNoot
2

Memorie van toelichting, artikelsgewijze toelichting op artikel 76, eerste alinea.

XNoot
1

HvJ EG, 11 juli 2002, C-294/00, Gräbner.

Naar boven