29 854
De moord op de heer Th. van Gogh

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 december 2005

Bij de brief van 3 november jongstleden van de griffier van de vaste commissie van Justitie van uw Kamer (05-just-b-092) is mij verzocht te reageren op de TV-uitzending inzake de reconstructie van de feiten rondom de moord op Theo van Gogh (BNN, Nederland 3, 2 november 2005). Mede namens de minister van Justitie zou ik willen opmerken dat wij niet kunnen voldoen aan een verzoek om een algemene reactie te geven op een televisieprogramma. Uiteraard zijn wij bereid om de Kamer gerichte informatie te verschaffen, indien uw Kamer hierom verzoekt. Daarbij komt dat wij recent verschillende keren met uw Kamer gesproken over een terugblik op de gang van zaken rond de moord op de heer Van Gogh. Zowel de minister-president tijdens de algemene politieke beschouwingen (Handelingen II, vergaderjaar 2005–2006, nr. 3, blz. 71–161) als de minister van Justitie en ik tijdens het Kamerdebat op 3 november jongstleden (Handelingen II, vergaderjaar 2005–2006, nr. 17, blz. 1036–1062) hebben aangegeven dat het kabinet bereid is om na afloop van de rechtszaak tegen de leden van het Hofstadnetwerk in retrospectief terug te blikken op de gebeurtenissen rond de moord op de heer Van Gogh en de Kamer daarover te informeren.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties,

J. W. Remkes

Naar boven