29 850
Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met het verlenen van een financiële tegemoetkoming aan personen die een ouderdomspensioen op grond van de AOW ontvangen, alsmede in verband met enige aspecten van de financieringssystematiek

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 15 november 2004

De regering heeft met belangstelling kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het doet ons genoegen dat het merendeel van de fracties kan instemmen met het uitgangspunt van een tegemoetkoming aan personen die een ouderdomspensioen op grond van de AOW ontvangen en met de wijziging in verband met enige aspecten van de financieringssystematiek. Het commentaar van de fracties betreft met name de uitvoerbaarheid van de wijzigingen.

Algemeen

Door de CDA-fractie wordt terecht geconstateerd dat het wetsvoorstel betrekking heeft op duidelijk verschillende onderwerpen. Tegen de achtergrond van het feit dat de voorgestelde wijzigingen betrekking hebben op de Wet werk en bijstand (en in het aan de Raad van State voorgelegde voorstel mede betrekking hadden op met de WWB verwante regelgeving, te weten: de IOAW), heeft de regering, uit oogpunt van doelmatigheid, besloten al deze onderwerpen in één wetsvoorstel op te nemen.

De vraag van de CDA-fractie waarom het wetsvoorstel niet in haar geheel aan de Raad van State ter advies is voorgelegd, heeft materieel alleen betrekking op de onderdelen A en B van artikel I. Ten tijde van de adviesaanvraag aan de Raad van State was de uitwerking van het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de behandeling van het koopkrachtbeeld 2005 nog niet zover dat hiervan gevolgen voor de WWB voorzienbaar waren. Naar later bleek, is een wijziging van de WWB noodzakelijk. Deze wijziging betreft, zoals vermeld in het nader rapport (Kamerstukken II 2004–2005, 29 850, nr. 4), uitsluitend een technische doorvertaling van de invoering met ingang van 1 januari 2005 van een financiële tegemoetkoming ten behoeve van personen met een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet. Omdat het een louter technische wijziging van de wet betreft, vond de regering het niet noodzakelijk hierover advies te vragen aan de Raad van State.

De leden van de ChristenUnie-fractie geven aan de tegemoetkoming aan personen met een ouderdomspensioen op grond van de AOW te zien als een ingewikkelde constructie. Zij vragen waarom daar voor gekozen is en of er geen alternatieve vormgeving is overwogen. Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar de volgende paragraaf.

Artikel I, onderdelen A en B

Evenals de leden van de ChristenUnie-fractie stellen ook de leden van de CDA-fractie, de PvdA-fractie, de VVD-fractie en de D66-fractie vragen over de uitvoering van de tegemoetkoming door de gemeenten, waarbij ook de rol van de Sociale verzekeringsbank (SVB) aan de orde wordt gesteld. In antwoord hierop deelt de regering het volgende mee.

De aanvankelijke opzet van de tegemoetkoming voorzag erin dat de SVB vanaf 1 januari 2005 aan alle AOW-gerechtigden een bedrag van bruto € 5 per maand zou uitbetalen. Nadat de betreffende ministeriële regeling was opgesteld, bleek dat SVB om automatiseringstechnische redenen niet (tijdig) in staat is om aan mensen met een gekorte AOW-uitkering de volledige toeslag uit te betalen. Bedoelde redenen zijn gelegen in het feit dat de vereiste aanpassing van de automatisering de gehele uitkeringsadministratie instabiel maakt, waardoor alle betalingsverkeer vanuit de SVB gevaar loopt. Aangezien de SVB de regeling niet volledig kan uitvoeren voor mensen met een gekorte AOW-uitkering, zijn de door de leden van de PvdA-fractie gevraagde uitvoeringskosten niet opportuun. Vereenvoudiging van de uitvoering door de SVB door af te zien van een bruto tegemoetkoming acht de regering geen begaanbare weg. Alle Nederlanders zijn in principe belasting verschuldigd over het inkomen dat ze ontvangen. Dit betekent dat ook AOW-uitkeringen en aanvullingen daarop bruto worden uitgekeerd. De regering hecht eraan om aan dit principe vast te houden. Een uitzondering voor deze toeslag op de AOW is (fiscaal systematisch) niet logisch. Bovendien leidt de belastbaarheid van de tegemoetkoming vanwege het progressieve belastingtarief tot een zekere inkomensafhankelijkheid van de tegemoetkoming, wat in het licht van de doelstelling om met name de zwakkere groepen te bereiken gewenst wordt geacht. Het vorenstaande noopte tot een aanvullende maatregel, waarvoor geen andere wettelijke mogelijkheid open staat dan het normbedrag op grond van de WWB aan te passen, wat bij gevolg uitvoering door de gemeenten inhoudt. De regering onderkent dat aan de gekozen oplossing nadelen verbonden zijn in de vorm van uitvoeringskosten en doelgroepbereik en merkt tegelijkertijd op dat er geen alternatief is met minder bezwaren. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven, zal in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten nader worden bezien hoe de uitvoering van de onderhavige wijziging op de meest eenvoudige wijze vorm kan krijgen. De Tweede Kamer zal zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd over de uitkomsten.

De door de leden van de CDA-fractie aan de regering gevraagde reactie op hun analyse van de positie van de groep AOW-gerechtigden die geen bijstand hebben, luidt als volgt. Terecht wijzen de genoemde leden erop dat de SVB een compleet overzicht heeft van alle AOW-gerechtigden, inclusief degenen met een gekorte AOW, terwijl gemeenten dat niet hebben omdat een groot deel van degenen met een gekorte AOW geen recht op bijstand hebben. De regering is het met genoemde leden eens dat AOW-gerechtigden die niet in het gemeentelijke bestand zitten zelf een aanvraag zullen moeten indienen om voor aanvullende bijstand in aanmerking te komen. Een en ander betekent inderdaad dat gemeenten voor extra uitvoeringskosten zullen worden geplaatst en dat het de gemeenten naar verwachting niet zal lukken om alle gerechtigden vanaf 1 januari 2005 de tegemoetkoming daadwerkelijk uit te betalen. De leden van de PvdA-fractie vragen of het risico dat veel mensen niet krijgen waar ze recht op hebben niet onaanvaardbaar te hoog is. Om de uitvoeringskosten te beperken en de contacten tussen de gemeenten en de gerechtigden te bespoedigen, overweegt de regering in overleg met de SVB de gerechtigden via de communicatiekanalen van de SVB over de tegemoetkoming te informeren. De regering verwacht hiermee ook het risico te verkleinen dat mensen niet krijgen waar ze recht op hebben. De regering is niet voornemens om de gemeenten, zoals de leden van de CDA- en PvdA- en ChristenUnie-fractie vragen, financieel te ondersteunen voor de uitvoeringskosten. De door de leden van de PvdA- en ChristenUnie-fractie gevraagde benadering van de uitvoeringskosten kan niet worden gegeven. Binnen het met het wetsvoorstel beoogde doel heeft de regering maximaal rekening gehouden met de doelstelling tot dereguleren van de WWB, waar de leden van de CDA-fractie opwijzen. Wij gaan in het vervolg deze nota nader in op dit aspect waar de bijzondere bijstand aan de orde komt. Gelet op de doelstelling tot derapportage van de WWB zal van de gemeenten geen specifieke rapportage over de tegemoetkomingen worden gevraagd.

In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie of de gemeenten, conform eerdere toezeggingen, door de SVB op de hoogte kunnen worden gebracht van mensen die een onvolledige AOW-uitkering hebben, zodat de gemeenten per 1 januari 2005 passende maatregelen kunnen nemen, en op de vragen van de leden van de PvdA-, VVD- en ChristenUnie-fractie hoe de gemeenten aan de adressen van mensen met een onvolledige AOW-uitkering komen, deelt de regering mee dat de gemeenten in de Verzamelbrief van 11 mei 2004, SZW0400363, zijn geïnformeerd over de wijze waarop zij bij de SVB gegevens kunnen opvragen over mensen met een onvolledige AOW-uitkering. Uiteraard kunnen de gemeenten ook in het kader van de tegemoetkoming gebruik maken van de ze mogelijkheid.

In antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie hoeveel mensen met een gekorte AOW bereikt kunnen worden met de huidige kennis, deelt de regering mee dat er 345 000 personen een gekorte AOW-uitkering ontvangen, waarvan ruim 186 000 in het buitenland en 159 000 in Nederland wonen1. In de bijstand ontvangen bijna 25 000 huishoudens een aanvullende uitkering. Voor deze huishoudens wordt de gekorte tegemoetkoming aangevuld tot het volledige bedrag.

Het door de leden van de CDA- en PvdA-fractie gevraagde aantal mensen dat wel een gekorte AOW-uitkering heeft maar geen aanvullende WWB-uitkering bedraagt in Nederland circa 125 000 (hierbij is het desbetreffende aantal huishoudens in de bijstand van 25 000 globaal omgerekend naar personen). Met betrekking tot het door de leden van de PvdA-fractie gevraagde inkomen van mensen met een onvolledige AOW die daarvoor geen compensatie via de WWB ontvangen, deelt de regering het volgende mee. Mensen met een onvolledige AOW en die geen compensatie krijgen via de WWB hebben in ieder geval een inkomen op of boven minimumniveau. De hoogte van het inkomen boven dit minimumniveau is afhankelijk van verschillende factoren waarvan aanvullend pensioen een belangrijk onderdeel uitmaken. Gegevens over de hoogte van de aanvullende pensioenen zijn niet bekend.

De leden van de CDA- en PvdA-fractie vragen naar de positie van mensen met een gekorte AOW-uitkering die niet bijstandsgerechtigd zijn. Terecht wijzen de leden van de CDA-fractie erop dat als deze personen niet voldoen aan de voorwaarden voor de WWB, zij geen aanvullende tegemoetkoming ontvangen en geven de leden van de PvdA-fractie aan dat met dit reparatievoorstel maar een beperkt aantal mensen kan worden bereikt. De tegemoetkoming die deze mensen ontvangen is gemiddeld 50% van het volledige bedrag van € 60. Bezien vanuit de doelstelling van het wetsvoorstel, zijnde het bieden van een aanvullende inkomensondersteuning aan mensen die qua inkomen en vermogenspositie in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeren, kan de regering niet de mening van de leden van de CDA-fractie delen dat dit wrang is voor de groep personen die niet voldoen aan de voorwaarden van de WWB. De regering ziet aanleiding noch mogelijkheid om deze specifieke groep een tegemoetkoming te realiseren zodat zij ook recht hebben op € 60. Datzelfde geldt ten aanzien van het idee van de leden van de CDA-fractie om de volledige toeslag te betalen aan de 65-plusser die gedurende ten minste 25 jaar recht heeft opgebouwd op AOW. Ten overvloede merkt de regering hierbij op dat dit idee niet past binnen de uitgangspunten en dat de grens van 25 jaar volstrekt arbitrair is. Met de programmakosten van dit idee zou een bedrag zijn gemoeid van maximaal circa € 5 miljoen.

Zoals hiervoor is aangegeven, heeft de regering binnen het beoogde doel van het wetsvoorstel maximaal rekening willen houden met de uitgangspunten van de WWB. Daarin is de verklaring gelegen voor het door de leden van de CDA- en PvdA-fractie geconstateerde feit dat de gemeenten bij de verlening van bijzondere bijstand de mogelijkheid en niet de verplichting hebben om de tegemoetkoming al dan niet in aanmerking te nemen. Artikel 35 WWB biedt de gemeenten immers, volledig in lijn met de uitgangspunten van de WWB, de mogelijkheid van een zelfstandige beoordeling in hoeverre uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden voldaan uit de beschikbare middelen, waartoe ook de tegemoetkoming behoort. De regering ziet geen aanleiding om voor de tegemoetkoming de door de leden van de PvdA-fractie gevraagde uitzondering op deze regel te maken.

De leden van de CDA-fractie vragen wat er gebeurt met het inkomen van mensen die in een instelling verblijven en daarvoor de hoge eigen bijdrage betalen. Kunnen deze mensen ook een verhoging van € 60 tegemoet zien? Mensen die in een instelling verblijven komen in aanmerking voor de tegemoetkoming. Voor zover zij niet de volledige tegemoetkoming ontvangen kunnen zij, als zij aan de voorwaarden voldoen, in aanmerking komen voor de aanvulling via de WWB. Gezien de systematiek voor de hoge eigen bijdrage wordt de tegemoetkoming als inkomen in aanmerking genomen bij de vaststelling van de eigen bijdrage over 2007.

De vragen van de leden van de PvdA-fractie over het aantal mensen dat de AOW-verhoging van € 60,– ontvangt bij een inkomen bij een bepaalde inkomenshoogte, beantwoordt de regering als volgt. Er zijn naar schatting 400 000 huishoudens met een AOW-pensioen en een inkomen boven modaal. Dit betreft huishoudens waarvan het totale inkomen hoger ligt dan modaal. In deze huishoudens kan sprake zijn van twee partners (die beide de tegemoetkoming van € 60 ontvangen) waarvan het individuele inkomen lager ligt dan modaal. Er zijn in totaal ongeveer 280 duizend AOW-gerechtigden met een individueel inkomen dat hoger ligt dan een modaal inkomen. Er zijn naar schatting 960 000 huishoudens met een AOW-pensioen en een inkomen onder 130% WML. Dit betreft huishoudens waarvan het totale inkomen lager ligt dan 130% WML. Ook in huishoudens met een hoger inkomen kan een van beide partners of beide partners een individueel inkomen hebben onder 130% WML. Er zijn in totaal ongeveer 1,7 miljoen AOW-gerechtigden met een individueel inkomen dat lager ligt dan 130% WML.

In antwoord op de vragen van de leden van de PvdA-fractie over verzilveringsproblemen bij de ouderenkorting deelt de regering mee dat er naar schatting 54 000 ouderen zijn die de algemene ouderenkorting niet kunnen verzilveren en 23 000 ouderen die de aanvullende ouderenkorting niet kunnen verzilveren. Het grootste deel van deze ouderen zal een inkomen hebben van minder dan 130% WML. De problematiek dat door het niet verschuldigd zijn van belasting ouderenkortingen niet kunnen worden benut speelt immers met name bij lagere inkomens. Het budgettaire beslag van de niet uitgekeerde kortingen bedraagt in 2005 ongeveer€ 16 mln.

De vraag van de leden van de PvdA-fractie of de VNG heeft laten weten dat het hier om een onuitvoerbaar wetsvoorstel gaat dat haaks staat op de WWB, beantwoordt de regering bevestigend. In antwoord op de vraag van genoemde leden en de leden van de ChristenUnie-fractie over voorafgaand overleg met de VNG, deelt de regering mee dat het voorgenomen wetsvoorstel in een vroeg stadium is voorgelegd aan het Uitvoeringspanel, waarvan de vergaderingen door de VNG worden bijgewoond. In het Uitvoeringspanel zijn vorengenoemde bezwaren tegen het wetsvoorstel reeds geuit. Gegeven de eerdergenoemde onmogelijkheid om de onvolledige tegemoetkoming voor mensen met een gekorte AOW en een laag inkomen anders dan via de WWB te compenseren, heeft de regering gemeend het wetsvoorstel toch in te moeten dienen. Overigens zijn de uitvoeringsproblemen beperkt waar het betreft de voor de gemeente bekende populatie bijstandsgerechtigden met een gekorte AOW-uitkering. De aanvulling van de tegemoetkoming loopt mee in de gebruikelijke vaststelling van het uitkeringsbedrag. Alleen als de wijziging leidt tot een toename van het aantal nieuwe aanvragers zullen de uitvoeringslasten toenemen.

Onder verwijzing naar het door de gemeente Den Haag genoemde percentage van 25% van de personen met een gekorte AOW-uitkering die bijstand ontvangen, vragen de leden van de PvdA-fractie of dit een beeld is voor alle grote steden en wat het percentage daar is. In antwoord hierop deelt de regering mee dat het landelijke percentage van het aantal personen met een gekorte AOW-uitkering dat aanvulling vanuit de WWB krijgt op ruim 20% ligt. Blijkbaar ligt dit percentage in een grote gemeente zoals Den Haag hoger. Dit is overigens ook de reden waarom voor de kosten de verlening van algemene bijstand aan 65-plussers binnen I-deel van het WWB-budget een afzonderlijk bedrag beschikbaar is dat niet volgens het objectief verdeelmodel wordt verdeeld, maar op basis van historische kostenaandelen.

De door de leden van de PvdA-fractie gevraagde bruto-nettoberekening vanwege de gezinssamenstelling hoeven de gemeenten niet uit te voeren. De berekeningssystematiek in het wetsvoorstel houdt in dat de gemeenten op de met de tegemoetkoming verhoogde bijstandsnorm, zonder tussenberekening, het van de SVB ontvangen bedrag aan AOW plus gekorte tegemoetkoming in mindering kunnen brengen. Wel moet het door genoemde leden gevraagde vermogensonderzoek plaatsvinden waar het aanvragers betreft die niet reeds bijstand ontvangen.

De uitkomst van de ICT-oplossing waar de leden van de PvdA-fractie naar vragen, is afhankelijk van de eisen die aan die oplossing worden gesteld. De regering staat een maximaal pragmatische oplossing voor, waarover overleg zal plaatsvinden met gemeenten en automatiseerders. De door de leden van de PvdA-fractie gevraagde uitvoeringskosten als de investeringen in één jaar worden afgeschreven, zijn mede afhankelijk van de uiteindelijk gekozen oplossing en mitsdien op dit moment niet te ramen.

Het door het kabinet, bij de behandeling van het koopkrachtbeeld 2005, ingenomen standpunt dat voor onder andere ouderen met een laag inkomen de negatieve inkomenseffecten beperkt zouden moeten blijven, wordt uitgewerkt in een ministeriële regeling op basis van de Kaderwet SZW-subsidies. Het via een ministeriële regeling vormgeven van de tegemoetkoming voor AOW-ers garandeert dat per 1 januari 2005 tot uitbetaling kan worden overgegaan en leidt niet tot verstoringen in de gebruikelijke vaststelling van de hoogte van de AOW-uitkering. De regeling geldt, zoals de leden van de PvdA- en VVD-fractie terecht opmerken, voor het jaar 2005. In het kader van de besluitvorming over het inkomensbeeld 2006 komt de gewenste hoogte van de tegemoetkoming voor 2006 aan de orde. Dan zal ook worden bezien of voor het jaar 2006 nogmaals voor een regeling conform onderhavige wordt gekozen, of dat een meer structurele invulling van deze tegemoetkoming in de AOW kan worden opgenomen.

Artikel I, onderdeel C

Het wetsvoorstel heeft als doel de verdelende werking van de financieringssystematiek verder te verbeteren. De regering heeft dit tot uitdrukking gebracht door de zinsnede «vanuit het oogmerk van een meer evenwichtige verdeling» in de wettekst op te nemen. De leden van het CDA-fractie vragen welke peildatum gebruikt gaat worden. In het algemeen wordt dit oogmerk bereikt door gebruik te maken van zo actueel mogelijke gegevens in het verdeelmodel. In het verdeelmodel dat wordt toegepast bij de verdeling van de voorlopige budgetten worden bij bepaling van het gemeentelijk aantal eenheden per verdeelmaatstaf ook al de meest recente gegevens gebruikt die op dat moment door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zijn vastgesteld. Welke gegevens dit precies zijn (bron en peildatum) is vastgelegd in het Besluit WWB.

De voorgestelde wetswijziging maakt het mogelijk om bij de definitieve budgetvaststelling van nog recentere gegevens uit te gaan. In de definitieve budgetvaststelling worden aldus zowel de bijstelling van het macrobudget als de actualisatie van de gegevens betrokken. Volgens deze methode vindt er dus (net als nu het geval is) slechts eenmaal een bijstelling plaats van het gemeentelijke budget.

Het moment waarop de bijstelling plaats heeft, waarnaar wordt gevraagd door de aan het woord zijnde leden van de VVD-fractie, vloeit voort uit artikel 71, tweede lid, van de wet, namelijk binnen een periode van 4 weken na de herziening van het macrobudget. In de regel zal dit dus zijn binnen 4 weken na het bekend maken van de SZW-begroting op Prinsjesdag.

De regering acht het – in antwoord op vragen van de CDA-fractie hiernaar – gewenst om zonodig bij alle kenmerken waarbij nieuwe gegevens voorhanden zijn de gegevens van deze recentere peildatum toe te passen. Dit leidt er – bij veronderstelling van een gelijkblijvend verdeelmodel en macrobudget – toe, dat de verschuivingen die dan optreden tussen het voorlopig budget en het definitief budget gelijk zijn aan de verschuivingen in de verdeling tussen twee opeenvolgende kalenderjaren in de huidige situatie.

Uit de memorie van toelichting blijkt dat de aandacht van de regering bij de actualisatie met name het rekengegeven «aantal huishoudens» betreft. Dit rekengegeven wordt zowel in het objectief verdeelmodel voor de grotere gemeenten toegepast als voor de bepaling van het historisch kostendeel voor de kleinere gemeenten (voor de bepaling van dit aandeel worden nl. de historische kosten vermenigvuldigd met de relatieve verandering van het aantal huishoudens). In het algemeen zal de peildatum van de bij de actualisatie te gebruiken gegevens een jaar recenter zijn dan de gegevens die zijn gebruikt bij de bepaling van de voorlopige budgetten. Van een aantal gegevens kan echter vooraf niet gegarandeerd worden dat het CBS recentere gegevens beschikbaar heeft, of is het CBS er juist in geslaagd om een inhaalslag te plegen bij de bewerking van de gegevens, zodat de peildatum twee jaar recenter kan zijn. Om deze reden is het niet mogelijk om vooraf aan te geven welke andere gegevens gebruikt kunnen worden.

Onder de theoretische veronderstelling dat alleen het aantal huishoudens verandert, heeft toepassing van het wetsvoorstel positieve financiële gevolgen voor gemeenten die een bovengemiddelde groei van het aantal huishoudens hebben en leidt het tot een lager budget voor gemeenten met een benedengemiddelde groei. Door de PvdA-fractie wordt gevraagd hoeveel en welke gemeenten voordeel dan wel nadeel ondervinden van de bijstelling en welke bedragen hiermee zijn gemoeid. Wat de precieze gevolgen zijn en op welke gemeenten dat van toepassing is, valt pas vast te stellen op het moment dat de recente gegevens beschikbaar zijn. Het betreft telkens een momentopname die tijd- en plaatsgebonden is, omdat groeigemeenten niet permanent groeien. Daarom is het niet zinvol nu een overzicht per gemeente te maken.

Op basis van een analyse van het verdeelmodel 2005 met huishoudensaantallen uit het peiljaar 2003 (zoals nu gebruikt) en 2002 kan worden afgeleid dat er een verschuiving plaatsvindt van circa 300 gemeenten, waar de bevolkingsgroei beneden gemiddeld is, naar circa 150 «groeigemeenten». Uit onderstaande tabel blijkt dat er 34 gemeenten zijn waar de budgettoename 2% of meer bedraagt. Veel gemeenten dragen dus elk een klein beetje bij om te zorgen dat voor een beperkt aantal groeigemeenten het budget de bevolkingsontwikkeling volgt.

Met de verschuiving is in deze analyse in totaal circa € 19 mln. gemoeid hetgeen overeenkomt met 0,4% van het totale I-deel. Over het geheel van de gemeenten gezien is het effect van de actualisatie dus beperkt. Circa de helft (55%) van de verschuiving komt ten goede aan tien (vooral grotere) groeigemeenten. In relatieve zin zijn het juist kleine gemeenten die belang hebben bij de actualisatie. Er zijn 21 gemeenten waar in de gemaakte analyse de budgettoename 3% of meer bedraagt. Hiervan hebben er 17 minder dan 40 000 inwoners.

relatieve budgetverandering (afgerond) bij actualisatie huishoudens (simulatie op basis van huishoudensgroei 2002–2003)aantal gemeenten en samenwerkingsverbanden volgens indeling 2004
3% of meer vermindering8
2% vermindering55
1% vermindering tot 1% toename364
2% toename13
3% of meer toename21
totaal461

Door de VVD-fractie wordt gevraagd toe te lichten waarom het overbodig is de bevoegdheid in een Algemene maatregel van bestuur vast te leggen. Zoals hierboven aangegeven is het de bedoeling gebruik te kunnen maken van zo actueel mogelijke gegevens, maar kan op voorhand niet worden vastgesteld welke gegevens precies beschikbaar zullen zijn. De regering acht het daarom niet gewenst in lagere regelgeving (die daarvoor de aangewezen plek zou zijn) regels te stellen met betrekking tot de gegevens die wèl, en gegevens die niet, geactualiseerd zouden mogen worden. De voorgestane bevoegdheid tot actualisatie is gelet op het feit dat er geen behoefte is om onderscheid te maken tussen de gegevens die wèl of niet geactualiseerd mogen worden uitputtend op wetsniveau geregeld, zodat dan ook afgezien is van delegatie naar een lager regelniveau.

Artikel I, onderdeel D

Het verheugt de regering dat het voorstel tot wijziging van de procedure inzake de aanvullende uitkering, ter bevordering van de zorgvuldige afhandeling van verzoeken van gemeenten, wordt gesteund. In antwoord op de vragen van de PvdA-fractie wordt opgemerkt dat het voorstel tot wijziging van de aanvraag- en beslistermijn terzake gebaseerd is op een bestuurlijke afspraak met de VNG. Vervolgens is de concrete uitwerking van die afspraak, zoals inmiddels opgenomen in het wetsvoorstel, voor een uitvoerbaarheidstoets voorgelegd aan het Uitvoeringspanel. Uit oogpunt van uitvoerbaarheid gaf het voorstel geen aanleiding tot opmerkingen, wel onderstreepte het Uitvoeringspanel het belang van een snelle beslissing voor gemeenten. In dit verband merkt het regering op, mede gelet op de daartoe gestelde vragen door de CDA-fractie, dat de voorgestane termijnen zodanig zijn gekozen dat zij voor de gemeente voldoende ruimte bieden om een goed onderbouwde aanvraag in te dienen, voor de Toetsinsingscommissie en IWI voldoende ruimte bieden om hun oordelen kenbaar te maken en voor de minister van SZW voldoende ruimte bieden om tijdig de beslissingen op de aanvragen te kunnen nemen. Gezien het financiële belang dat tekortgemeenten hebben bij een aanvullende uitkering, bestaat de verwachting dat de meeste tekortgemeenten niet tot de uiterlijke datum zullen wachten met het indienen van hun verzoek om de aanvullende uitkering. Hierdoor kunnen de voorbereidende werkzaamheden voor de te nemen beslissingen, waaronder het met elkaar vergelijken van de verschillende verzoeken, feitelijk al voor 1 augustus aanvangen. Het door gemeenten onderstreepte belang van een tijdige beslissing op het verzoek om aanvullende uitkering wordt door de regering onderkend, hetgeen betekent dat de te treffen organisatorische maatregelen daarop gericht zullen zijn.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof


XNoot
1

SVB-gegevens over het tweede kwartaal 2004.

Naar boven