nr. 18
AMENDEMENT VAN HET LID VAN HAERSMA BUMA
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel N, wordt titel IVA, wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift van de tweede afdeling komt te luiden: OPLEGGING DOOR
OPSPORINGSAMBTENAREN EN LICHAMEN OF PERSONEN, MET EEN PUBLIEKE TAAK BELAST
2. Na artikel 257b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 257ba
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan aan daartoe aan te wijzen lichamen
of personen, met een publieke taak belast, binnen daarbij gestelde grenzen
de bevoegdheid worden verleend een strafbeschikking uit te vaardigen.
2. De lichamen en personen bekleed met de bevoegdheid, bedoeld in het
eerste lid, maken hiervan gebruik onder toezicht van en volgens richtlijnen
vast te stellen door het College van procureurs-generaal. Bij algemene maatregel
van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot het toezicht op
de wijze waarop zij van de hun verleende bevoegdheid gebruik maken alsmede
de intrekking van een verleende bevoegdheid door het College van procureurs-generaal.
3. Het College van procureurs-generaal stelt richtlijnen als in het tweede
lid bedoeld vast na overleg met de lichamen en personen, met een publieke
taak belast, op wier gebruik van de bevoegdheid een strafbeschikking uit te
vaardigen de richtlijn van invloed is, dan wel met organen die deze lichamen
vertegenwoordigen.
II
Artikel III wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanhef wordt vervangen door:
De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 36 komt te luiden:.
2. Artikel 37 wordt vervangen door:
B
Artikel 37 vervalt.
Toelichting
In het nieuwe artikel 257b, eerste lid, Sv wordt bepaald dat bij AMvB
aan daartoe aan te wijzen opsporingsambtenaren de bevoegdheid kan worden gegeven
strafbeschikkingen op te leggen. Deze bevoegdheid kan derhalve aan gemeentelijke
bijzondere opsporingsambtenaren worden toegekend. Via die bepaling kan de
wet een belangrijke impuls bieden aan de handhaving van kleine ergernissen.
De constructie van de bestuurlijke strafbeschikking is reeds opgenomen
in artikel 37 WED, als voorgesteld in dit wetsvoorstel, waar zij een opvolger
is van de bestaande bestuurlijke transactie. Dat artikel wil het op het terrein
van de economische delicten mogelijk maken dat bestuursorganen bevoegdheden
tot het uitvaardigen van strafbeschikkingen krijgen waarvan de feitelijke
uitvoering aan buitengewone opsporingsambtenaren kan worden opgedragen. Dit
amendement trekt deze voorziening breder, en maakt het daarmee mogelijk decentrale
overheden ook op andere terreinen zoals bij «kleine ergernissen»
en lichte verkeersovertredingen, bij de rechtshandhaving te betrekken.
In combinatie met het voorgestelde artikel 27a WAHV wordt aan gemeenten
een veel krachtiger mogelijkheid geboden om de handhaving te versterken, dan
via de zogenaamde p.v. vergoeding (28 684 nr. 41). Daarbij verdient het
de voorkeur een constructie zoals voorgesteld bij de p.v. vergoeding een wettelijke
basis te geven. Deze wijziging biedt gemeenten in de eerste plaats voorafgaand
aan de invoering van de bestuurlijke boete kleine ergernissen en de bestuurlijke
boete fout parkeren de mogelijkheid de handhaving van kleine ergernissen reeds
te versterken. Wanneer deze beide wetsvoorstellen tot wet zijn verheven en
in werking zijn getreden zullen veel gemeenten via die weg de handhaving onder
eigen verantwoordelijkheid vorm geven. Gemeenten die de bestuurlijke boete
niet overwegen in te voeren, kunnen via deze wet toch de handhaving versterken.
Voor met name kleine gemeenten kan het aantrekkelijk zijn dat zij in deze
constructie niet de stelselmatige verantwoordelijkheid op de betreffende terreinen
over hoeven te nemen; zij kunnen zelf kiezen in welke mate zij bij willen
dragen aan de rechtshandhaving op de aangewezen terreinen. Daarbij kan op
eenvoudige wijze afstemming plaatsvinden met justitie en politie. De incasso
vindt in al deze gevallen plaats door justitie (het CJIB). Het OM wordt ingeschakeld
als verzet wordt aangetekend.
In aanvulling op de eerste beide leden van het voorgestelde artikel 257ba
Sv, die als aangegeven gebaseerd zijn op artikel 37 WED, is een derde lid
opgenomen dat betrekking heeft op het overleg dat aan richtlijnen van het
OM op dit terrein vooraf gaat. Dat overleg kan worden gevoerd met de gemeenten,
provincies of waterschappen afzonderlijk, of met organen die deze lichamen
vertegenwoordigen zoals de VNG. Dat dit overleg gevoerd wordt, ligt voor de
hand.
Van Haersma Buma