nr. 13
AMENDEMENT VAN HET LID GRIFFITH
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Artikel I, onderdeel N, wordt als volgt gewijzigd:
I
In artikel 257c wordt, onder vernummering van het vierde lid tot het vijfde
lid, een vierde lid ingevoegd, luidende:
4. In het geval een strafbeschikking zal worden uitgevaardigd tegen de
verdachte, reikt de opsporingsambtenaar de verdachte zo mogelijk een aankondiging
van de strafbeschikking uit. Deze aankondiging kan bij verdenking van een
overtreding die met een motorrijtuig is begaan, ook worden achtergelaten in
of aan het motorrijtuig. Het model van de aankondiging wordt bij ministeriële
regeling vastgesteld.
II
In artikel 257e, eerste lid, wordt na de eerste volzin een zin ingevoegd,
luidende:
Onverminderd de vorige zin kan tegen een strafbeschikking waarin een geldboete
van niet meer dan € 340 is opgelegd, wegens een overtreding welke
ten hoogste vier maanden voor toezending is gepleegd, verzet worden gedaan
tot uiterlijk zes weken na toezending.
Toelichting
Het wetsvoorstel koppelt de mogelijkheid van het instellen van verzet
aan het moment waarop de verdachte met de strafbeschikking op de hoogte komt.
Die keuze komt voor zwaardere strafbeschikkingen juist voor: een rijontzegging
moet niet onherroepelijk kunnen worden voordat de verdachte ervan afweet.
Bij lichte strafbeschikkingen komt het evenwel wenselijk voor, net als in
de WAHV, te werken met een systeem waarbij de beschikking zo mogelijk wordt
aangekondigd, vervolgens binnen vier maanden wordt bekendgemaakt via toezending
(artikel 4, eerste en tweede lid, WAHV) en uiterlijk zes weken na toezending
(behoudens verschoonbare termijnoverschrijding) onherroepelijk wordt (artikel
6:7 Awb). Indien de strafbeschikking in persoon aan de verdachte
wordt uitgereikt of zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit
voortvloeit dat de strafbeschikking hem bekend is, blijft daarbij de normale
termijn van twee weken gelden. Met deze aanpassing wordt een efficiënte
afdoening bevorderd en de voorgenomen integratie van de WAHV en de OM-afdoening
een stap dichterbij gebracht.
Maar niet alleen de efficiëntie, ook de kwaliteit van de afdoening
is met dit voorstel gediend. Het systeem van het wetsvoorstel kan de opsporingsambtenaar
die een strafbeschikking wil uitvaardigen voor een lastige keuze stellen.
Hij kan op grond van artikel 257b Sv onmiddellijk een strafbeschikking uitvaardigen.
Voordelen daarvan zijn, dat er geen twijfel kan rijzen of de verdachte de
strafbeschikking gekregen heeft, en dat de strafbeschikking na twee weken
onherroepelijk wordt. Een nadeel is evenwel, dat eventuele fouten in de strafbeschikking
niet meer eenvoudig gecorrigeerd kunnen worden. De voorgestelde procedure
opent de mogelijkheid om in een dergelijk geval, net als bij toepassing van
de WAHV, aan de verdachte een aankondiging uit te reiken waar de essentie
van de strafbeschikking reeds in staat. De verdachte is dan op de hoogte,
en kan navraag doen als hij de strafbeschikking niet binnen korte tijd ontvangt.
In de vervolgens door het CJIB verzonden strafbeschikking kunnen eventuele
foutjes worden rechtgezet. Verzet staat pas open tegen die strafbeschikking.
De voorgestelde uiterste termijn van zes weken voor het indienen van verzet
ziet ook op strafbeschikkingen met enkel een boete van maximaal 340 euro waar
geen aankondiging aan is voorafgegaan. Ook in dat opzicht wordt het systeem
van de WAHV gevolgd. Te denken valt hierbij vooral aan overtredingen die op
kenteken worden geregistreerd. Op deze wijze wordt het verschil in afdoening
van snelheidsovertredingen via de WAHV en het strafrecht (minder respectievelijk
meer dan 30 km per uur te hard rijden) verminderd: ook bij de ernstigste snelheidsoverschrijdingen
kan een beschikking houdende een geldboete worden verzonden die (behoudens
verzet) uiterlijk na zes weken voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
Griffith