29 840
Kaderverdrag inzake een multilateraal nucleair milieuprogramma in de Russische Federatie en Protocol inzake vorderingen, gerechtelijke procedures en vrijwaring bij het Kaderverdrag; Stockholm, 21 mei 2003

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 oktober 2004

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 20 oktober 2004.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 19 november 2004.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 21 mei 2003 te Stockholm totstandgekomen Kaderverdrag inzake een multilateraal nucleair milieuprogramma in de Russische Federatie en het Protocol inzake vorderingen, gerechtelijke procedures en vrijwaring bij het Kaderverdrag (Trb. 2003, 110 en 111 en Trb. 2004, 42 en 43).

Een toelichtende nota bij het verdrag en het Protocol treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

Kaderverdrag inzake een multilateraal nucleair milieuprogramma in de Russische Federatie en Protocol inzake vorderingen, gerechtelijke procedures en vrijwaring bij het Kaderverdrag; Stockholm, 21 mei 2003 (Trb. 2003, 110 en 111, Trb. 2004, 42 en 43)

TOELICHTENDE NOTA

1. Inleiding

Het onderhavige verdrag, dat op 21 mei 2003 te Stockholm tot stand is gekomen (hierna te noemen «Kaderverdrag»), heeft als belangrijkste doel het vastleggen van een kader voor de samenwerking tussen een aantal Westerse landen, de Europese Gemeenschap en Rusland, op het gebied van de nucleaire hulpverlening in de Russische Federatie. In het verdrag wordt dit kader aangeduid als het Multilateraal Nucleair Milieuprogramma in Rusland (MNEPR). Hiermee wordt overigens geen concreet programma bedoeld, maar eerder het totaal van de samenwerking. Deze samenwerking betreft voornamelijk de ontmanteling van afgedankte Russische kernonderzeeboten en het opruimen van de gebruikte brandstofstaven en het kernafval dat afkomstig is uit deze onderzeeboten. Hij begon spoedig na het einde van de Koude Oorlog, maar werd tot nu toe ernstig belemmerd door het ontbreken van een kader voor de uitvoering van de projecten.

Parallel aan de verdragsonderhandelingen kwam een overleg over specifieke projecten op gang. Dit overleg werd in de «Contact Expert Group for International Radwaste Projects in the Russian Federation» (CEG) van het Internationaal Atoom Energie Agentschap gevoerd. In die groep hebben de donoren (waaronder Nederland, de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Commissie) en Rusland zitting. Daarnaast werd in het kader van het Noordelijke Dimensie Actie Plan van de Europese Unie het «Northern Dimension Environmental Partnership» (NDEP) opgericht, met een fonds voor hulpverlening op nucleair gebied van ca. € 150 miljoen. Dat bedrag wordt door de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) beheerd.

Tegelijk met het Kaderverdrag is een Protocol inzake vorderingen, gerechtelijke procedures en vrijwaring tot stand gekomen. Dit Protocol is gebaseerd op het eerste lid van artikel 7 van het verdrag en vult het verdrag aan. Het Protocol is door de partijen bij het verdrag ondertekend, met uitzondering van de Verenigde Staten. Aangezien die staat zich niet met het bereikte onderhandelingsresultaat over de vrijwaring van de aansprakelijkheid kon verenigen, zullen de Verenigde Staten op basis van artikel 7, derde lid, van het Kaderverdrag een afzonderlijk verdrag inzake de vrijwaring met Rusland sluiten.

Het Kaderverdrag en het Protocol worden vanaf 21 mei 2003 voorlopig toegepast, hetgeen noodzakelijk werd geacht in verband met een spoedige aanvang van het eerste project. Het uitvoeren van een project onder de bescherming van het verdrag en het Protocol is in het belang van de verdragspartijen.

2. Artikelsgewijze toelichting

2.1. Het Kaderverdrag

Artikel 1

Dit artikel geeft aan dat de verdragspartijen zullen samenwerken op het gebied van de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en radioactief afval in Rusland. De samenwerking onder het verdrag is echter ook van toepassing op projecten of elke andere samenwerkingsvorm op andere terreinen van nucleaire activiteiten. Op grond van het tweede lid moet worden voorkomen dat in het kader van het verdrag activiteiten worden ondernomen die reeds in bestaande projecten worden uitgevoerd.

Artikel 2

In dit artikel worden enkele begrippen uit het Kaderverdrag gedefinieerd. Met betrekking tot de definitie van «technische hulp (bijstand)» is op Russisch voorstel de term «kosteloos» opgenomen. Hierdoor wordt hulp met een lening, ook onder concessionele voorwaarden, van de werking van het verdrag uitgesloten. De termen «donor» en «ontvanger» kunnen naar een land verwijzen, maar ook naar een instelling die door dat land is aangewezen. De «uitvoeringsovereenkomsten» hebben betrekking op schriftelijke afspraken over financieringsregelingen (artikel 3), toegang tot plaatsen en voorzieningen (artikel 6), alsmede bescherming en toewijzing van intellectuele eigendomsrechten (artikel 11). Indien er sprake is van een verdrag kan dit beschouwd worden als een uitvoeringsverdrag dat op grond van artikel 7, onder b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring behoeft, behoudens het bepaalde in artikel 8 van die Rijkswet.

Artikel 3

Bestaande projecten en vormen van samenwerking met Rusland die reeds voor de inwerkingtreding van het Kaderverdrag zijn begonnen, kunnen ingevolge het tweede lid onder het verdrag gebracht worden. Het betreft niet alleen bilaterale projecten, maar ook projecten die door meerdere donoren gezamenlijk worden opgezet, bijvoorbeeld in het kader van de fondsen van het NDEP. Op 14 maart 2000 is te Moskou het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Russische Federatie inzake samenwerking op het gebied van de veilige ontmanteling van de kernwapens die in de Russische Federatie worden afgestoten en van de atoomonderzeeboten van de Russische marine die in de Noordelijke regio uit bedrijf genomen (Trb. 2000, 29) tot stand gekomen. Concrete projecten die onder dat verdrag worden ondernomen, kunnen op grond van het onderhavige artikel eveneens onder het Kaderverdrag gebracht worden.

Artikel 4

Op grond van dit artikel richten de verdragspartijen een MNEPR-comité op. Het tweede lid bevat een taakomschrijving van dat comité. Het comité heeft geen beslissings-bevoegdheid over een programma of over projecten. Die bevoegdheid blijft bij de desbetreffende donor(en) en Rusland (als het ontvangende land). Het comité heeft twee voorzitters. Eén daarvan is altijd een vertegenwoordiger van Rusland.

Artikel 5

Dit artikel is bedoeld om aan multilaterale instellingen zoals de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling een positie toe te kennen die gelijkwaardig is aan die van de Donorpartijen. De EBRD beheert namens die partijen het NDEP-fonds.

Artikel 6

Ingevolge het eerste lid van dit artikel bevorderen de verdragspartijen activiteiten die voor de uitvoering van de projecten nodig zijn. Het tweede lid bevat voor Rusland de verplichting om onder meer visa te verlenen, invoervergunningen af te geven, data vast te leggen en toegang tot projectlocaties te verlenen.

Artikel 9

Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat Rusland over de geleverde hulp federale noch lokale belasting zal heffen. Aangezien geen absolute garantie kon worden gegeven voor de vrijstelling van belastingen door lokale Russische overheden, zal de Russische regering echter wel «alle nodige maatregelen» treffen om hiervoor te zorgen. Een specifieke maatregel bestaat uit brieven van de lokale overheden, waarin de vrijstelling van belasting wordt bevestigd. Het tweede lid geeft aan dat ook de salarissen en andere vergoedingen van de hulpverleners van belasting worden vrijgesteld. Het betreft hier niet alleen buitenlandse staatsburgers, maar ook Russische onderdanen die «hun gewone verblijfplaats niet in de Russische Federatie hebben». De vrijstelling betreft onder meer inkomstenbelasting en sociale verzekeringspremies. Overigens heeft de Russische regering in verband met die vrijstelling geen verplichtingen tot betaling van een vergoeding uit hoofde van het Russische sociale zekerheidsstelsel of andere overheidsfondsen. Op grond van het derde lid kunnen niet alleen hulpgoederen maar ook materieel en uitrusting zonder douanerechten worden ingevoerd. Dit betreft tijdelijke invoer, omdat de goederen na gebruik uitgevoerd dienen te worden. In het vierde lid wordt bepaald dat de projectuitvoerders over de in Rusland aangeschafte uitrusting en goederen geen omzetbelasting en andere belastingen hoeven te betalen.

Artikel 12

De bepalingen van dit artikel vullen de in artikel 6 genoemde verplichting voor Rusland aan. Zo zal op grond van het eerste lid van artikel 12 de binnenkomst en vertrek van diegenen die uitvoering geven aan een project, worden vergemakkelijkt. Het tweede lid bevat een regeling waarbij de Donorpartijen desgewenst personeel belast met de uitvoering van de samenwerking kunnen laten accrediteren als administratieve en technische medewerkers van hun ambassades, zonder dat Rusland van de gebruikelijke reciprociteit gebruik kan maken. Aangezien de beoogde Nederlandse hulp via het NDEP-fonds van de EBRD zal worden verstrekt, heeft deze bepaling geen praktische consequenties voor Nederland. Het derde lid van artikel 12 regelt ter aanvulling op de bepalingen van artikel 9 de vrijstelling van invoerrechten voor persoonlijke bezittingen van de projectuitvoerders.

Artikel 13

Geschillen tussen verdragspartijen met betrekking tot de interpretatie of de toepassing van het Kaderverdrag worden door onderhandelingen tussen de partijen opgelost zonder beroep op derden.

Artikel 18

Behalve bepalingen over de inwerkingtreding en de geldigheidsduur van het Kaderverdrag, bevat dit artikel tevens bepalingen met betrekking tot een terugtrekking van een partij of de beëindiging van het verdrag. In beide gevallen zullen de verdragsverplichtingen op de lopende projecten van kracht blijven, in het bijzonder voor Rusland. Ingevolge het vierde lid van artikel 18 zal dat onder meer gaan gelden voor vrijstelling van belastingen (artikel 9) en de rechtspositie van medewerkers (artikel 12). Op grond van het vijfde lid zullen bij een beëindiging van het verdrag de verdragspartijen kunnen overeenkomen dat het Kaderverdrag van toepassing blijft op elke uitvoeringsovereenkomst die voor een lopend project geldt. Het zesde lid voorziet in de mogelijkheid voor een verdragspartij om bij een terugtrekking uit het Kaderverdrag deel te blijven nemen aan een uitvoeringsovereenkomst. In dat geval zal het verdrag op die partij van toepassing blijven ten aanzien van haar deelname aan die overeenkomst.

2.2. Het Protocol

Artikel 1

De definities in dit artikel komen overeen met definities uit het op 21 mei 1963 te Wenen totstandgekomen Verdrag inzake wettelijke aansprakelijkheid voor kernschade (Trb. 1964, 177). Daarnaast komt de strekking van dit artikel overeen met andere nucleaire aansprakelijkheidsverdragen, zoals het op 29 juli 1960 te Parijs tot stand gekomen verdrag inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van kernenergie, (Trb. 1961, 27) alsmede het op 31 januari 1963 te Brussel tot stand gekomen Verdrag tot aanvulling van het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie (Trb. 1963, 171).

Artikel 2

Het eerste lid bepaalt dat de Russische autoriteiten de Donorpartijen en de medewerkers aan een project (bijvoorbeeld (onder)aannemers) niet zullen vervolgen voor letsel of schade op personen die voortvloeien uit projectactiviteiten. Een uitzondering wordt gemaakt voor letsel en schade die moedwillig of door nalatigheid zijn veroorzaakt. Het tweede lid heeft betrekking op kernschade die voortvloeit uit activiteiten verricht uit hoofde van het Kaderverdrag en die ontstaan zijn in of buiten Rusland. De schade moet ook het gevolg zijn van een nucleair ongeval op Russisch grondgebied. In dit geval zal de Russische regering de Donorpartijen en de projectmedewerkers vrijwaren of voor een passende juridische verdediging zorgen. Deze vrijwaringregeling geldt niet voor vorderingen wegens kernschade die voorvloeien uit opzettelijk handelen of nalaten.

In het derde lid wordt verwezen naar een brief waarin de Russische autoriteiten de vrijwaring van projectmedewerkers bevestigen. Een model van die brief is in de bijlage bij het Protocol opgenomen. De modelbrief die een integrerend onderdeel van het Protocol vormt, is aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de modelbrief behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden. Ingevolge het zesde lid kunnen geschillen over de uitvoering van het onderhavige artikel worden voorgelegd aan een scheidsgerecht in overeenstemming met het Arbitragereglement van de UNCITRAL (de Commissie van de Verenigde Naties voor Internationaal Handelsrecht). Zoals aan het eind van de modelbrief is beschreven, treedt, indien het geschil niet binnen negentig dagen met de Russische autoriteiten kan worden opgelost, het Arbitrageinstituut van de Zweedse Kamer van Koophandel als autoriteit op.

Artikel 4

Behalve bepalingen over de inwerkingtreding en de geldigheidsduur van het Protocol, bevat dit artikel tevens bepalingen met betrekking tot een terugtrekking door een partij of beëindiging van het Protocol. In beide gevallen zal ingevolge het vijfde lid het Protocol van kracht blijven voor lopende projecten. Ingeval van een beëindiging van het Protocol kunnen de verdragspartijen op grond van onderdeel a van het zesde lid overeenkomen dat het Protocol van toepassing blijft op elke uitvoeringsovereenkomst die voor een lopend project geldt. Onderdeel b voorziet in de mogelijkheid voor een verdragspartij om bij een terugtrekking uit het Protocol partij te blijven bij een uitvoeringsovereenkomst. In dat geval zal het Protocol op die partij van toepassing blijven ten aanzien van haar deelname aan die overeenkomst.

3. Koninkrijkspositie

Het Kaderverdrag en het Protocol zullen wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

Naar boven