Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 november 2020
Hierbij bied ik u, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW),
het evaluatieonderzoek van de Wet auteurscontractenrecht aan1, alsmede onze eerste reactie op dit onderzoek.
De Wet Auteurscontractenrecht (hierna de Wet ACR) is op 1 juli 2015 in werking getreden.
De wet ACR heeft tot doel de contractuele positie van auteurs en uitvoerende kunstenaars
ten opzichte van de exploitanten van hun werk te verstevigen. Tijdens de parlementaire
behandeling is toegezegd dat de wet vijf jaar na de inwerkingtreding ervan zal worden
geëvalueerd. Met dit onderzoek is deze toezegging gestand gedaan.
De onderzoekers geven aan dat het, vijf jaar nadat de wet in werking is getreden,
nog te vroeg is om de vraag te beantwoorden of de wet haar doelen reeds heeft bereikt.
Zij hebben zich daarom in het onderzoek gericht op een beschrijving van de effecten
van de invoering van de Wet ACR op de contractuele praktijk, op het signaleren van
praktische onduidelijkheden en aandachtspunten en op het aandragen van mogelijke oplossingen.
Voor een overzicht van de aandachtspunten en mogelijke oplossingen verwijs ik u naar
de samenvatting van het onderzoek.
Ik kan mij op hoofdlijnen vinden in de geconstateerde aandachtspunten en aanbevelingen
van het onderzoek. Bij een aantal artikelen geven de onderzoekers aan dat deze in
de praktijk weinig problemen oproepen c.q. dat de bepalingen door de praktijk als
positief worden ervaren. Bij een aantal andere artikelen constateren de onderzoekers
dat er nog weinig gebruik van is gemaakt c.q. dat de bepalingen in de praktijk weinig
heeft veranderd. Hoewel, zoals de onderzoekers zelf aangeven, het nog te vroeg is
om een algeheel oordeel te geven over de effectiviteit van de wet, zie ik hierin toch
aanleiding om wijziging van de wet te overwegen.
De onderzoekers geven bij een aantal aandachtspunten aanpassing van de wet in overweging.
Dit betreft de artikelen 2, 25c, 25e, 25g en 45d van de Auteurswet. Ik zal dit met
een positieve grondhouding beoordelen en een voorontwerp van wet opstellen waar in
ieder geval de aanpassing van artikel 45d Auteurswet inzake de collectief beheerde
proportionele billijke vergoeding voor beschikbaarstelling van filmwerken (video on
demand) onderdeel van zal uitmaken. Bij het voorbereiden van het voorontwerp van wet
zal tevens aandacht worden besteed aan de wisselwerking met lopende en voorgenomen
wetgevingstrajecten, zoals de implementatiewetsvoorstellen bij de richtlijn auteursrecht
in de digitale eengemaakte markt en de richtlijn online omroepdiensten. Ook het door
de Minister van OCW aangekondigde wetsvoorstel dat momenteel nog in voorbereiding
is en dat dient om als ultimum remedium te komen tot collectieve afspraken in de culturele
sector, wordt hierbij betrokken. Het veld zal over het voorontwerp van wet inzake
het auteurscontractenrecht uitvoerig worden geconsulteerd. Ik verwacht het voorontwerp
van wet in het eerste kwartaal van 2021 in consultatie te kunnen geven.
Daarnaast zal ook overleg met het veld gevoerd worden over de door de onderzoekers
gedane aanbevelingen die zich (mede) richten op het handelen door partijen in het
veld. Dit ziet op de aanbevelingen bij artikel 25c (onderhandelingen over collectieve
vergoedingen), artikel 25d (best practices over de vergoeding van makers bij exploitatiesucces)
en artikel 25g (makersorganisaties moeten meer gebruik maken van de mogelijkheid om collectief – en dus voor de maker anoniem – geschillen over algemene voorwaarden
of modelcontracten aanhangig te maken). In dat kader zal ook aandacht worden besteed
aan het in zijn algemeenheid stimuleren van de totstandkoming van collectieve regelingen
waar door de onderzoekers ook een aantal positieve ontwikkelingen zijn waargenomen.
Voor een deel zal dit overleg plaatsvinden binnen de reeds lopende overleggremia,
zoals het reguliere overleg dat door het Ministerie van OCW met veldpartijen wordt
gevoerd. De Minister van OCW en ik zullen u te zijner tijd berichten over de uitkomsten
van dit overleg.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker