29 831
Legalisatie en verificatie van buitenlandse documenten

nr. 7
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 juli 2009

Binnen de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1, bestond bij een tweetal fracties de behoefte de minister van Buitenlandse Zaken enkele vragen en opmerkingen voor te leggen over zijn brief van 17 maart 2009 inzake Legalisatieen verificatiebeleid van buitenlandse brondocumenten (Kamerstuk 29 831, nr. 6)

De minister heeft op de vragen en opmerkingen geantwoord bij brief van 21 juli 2009. De vragen en opmerkingen van de fracties en de antwoorden van de minister zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Ormel

De griffier van de commissie,

Van der Kolk-Timmermans

I VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Inbreng van de fractie van het CDA

De leden van de fractie van het CDA hebben kennis genomen van de evaluatie en de reactie van de bewindslieden daarop. Zij onderschrijven de algemene conclusie dat er geen aanleiding is het beleid in essentie te wijzigen, maar hebben wel enkele vragen over de (ook in hun ogen noodzakelijke) verbeteringen die zullen worden doorgevoerd.

De leden van de fractie van het CDA zijn van mening dat de reactie op de 21 conclusies en de 17 aanbevelingen erg mager is. Wat betreft de conclusies constateren deze leden dat er in het evaluatierapport behoorlijk kritische noten gekraakt worden, zoals: ketenpartners hebben maar een beperkt zicht op de precieze taken en verantwoordelijkheden van de verschillende partners; dezelfde ketenpartners hebben verschillende taakopvattingen over zichzelf (de IND gaat er bijvoorbeeld van uit dat de posten documenten beoordelen, terwijl de IND dat zelf moet doen); sommige posten beoordelen uitgebreider dan andere; IND en gemeenten beoordelen documenten verschillend.

De reactie op het evaluatierapport zoals die nu luidt, roept bij de leden van de CDA-fractie vooral vragen op.

Bij het legalisatie- en verificatieproces zijn vier beoordelende instanties betrokken: de posten, de IND, de gemeenten en het bureau Documenten van de IND. Hoe worden in de toekomst beoordelingsverschillen tussen deze instanties voorkomen? Zal het aanbevolen onderzoek worden verricht? Wordt wat betreft de beoordelingsverschillen tussen IND en gemeenten overwogen om het bureau Documenten een centralere rol te laten vervullen (zie conclusie 6 en 7 en aanbeveling 3: voorkomen moet worden dat één en hetzelfde document verschillend wordt beoordeeld)?

De inzet van lokale tussenpersonen voor verificatie, waarvan wordt gesteld dat deze een duidelijke meerwaarde heeft, wordt enerzijds al door Buitenlandse Zaken aangeboden, terwijl anderzijds wordt gesteld dat de mogelijkheid wordt verkend om lokale tussenpersonen in te zetten. Hoe moet dit worden verstaan? Daarnaast is niet duidelijk of in voldoende mate van het aanbod van Buitenlandse Zaken gebruik wordt gemaakt (zie conclusie 19 en aanbeveling 15). Graag een reactie.

Er zijn verschillen in beoordeling van registers van landen en aanzienlijke verschillen tussen landen wat betreft de mogelijkheden tot verificatie (conclusie 16 en 17). Wat betekent dit voor de goed- of afkeuring van documenten en uiteindelijk voor de betrokken personen?

Gesteld wordt dat de haalbare en effectieve aanbevelingen verder worden uitgewerkt en uitgevoerd. Voor de leden van de fractie van het CDA is niet duidelijk waarom de 17 aanbevelingen niet worden opgevolgd. Zij achten de in zeer algemene bewoordingen gestelde korte duiding van de in gang te zetten verbeteringen onvoldoende en vragen om een uitgebreidere en afzonderlijk reactie op elk van de 17 aanbevelingen.

Inbreng van de fractie van de SP

De leden van de fractie van de SP vragen zich af of bij legalisatie van documenten er voldoende rekening wordt gehouden met maximale termijnen in procedures? Kunt u dit toelichten?

De IND en gemeenten krijgen beiden documenten onder ogen, waarbij er in sommige gevallen verschillende beoordeling volgt door gemeenten en de IND. Op welke wijze vindt er afstemming plaats tussen de IND en de gemeenten over de verificatie van documenten?

De leden van de fractie van de SP vragen zich af waarom er bij gemeenten in zeer beperkte mate (154 verzoeken op 128 668 documenten) gebruik wordt gemaakt van verificatie van documenten uit het buitenland? Wat is hiervoor de precieze reden? Op welke wijze worden gemeenten gestimuleerd om meer buitenlandse documenten te verifiëren?

Tenslotte vragen leden van de fractie van de SP op welke wijze bij andere uitvoerende instanties, zoals bijvoorbeeld bij de SVB, buitenlandse documenten worden geverifieerd? Kan het Kabinet een overzicht geven van hoeveel documenten bij andere uitvoerende instanties zijn gelegaliseerd en geverifieerd? Kunt u dit toelichten?

II REACTIE VAN DE MINISTER

Inbreng van de fractie van het CDA

De leden van de fractie van het CDA hebben kennis genomen van de evaluatie en de reactie van de bewindslieden daarop. Zij onderschrijven de algemene conclusie dat er geen aanleiding is het beleid in essentie te wijzigen, maar hebben wel enkele vragen over de (ook in hun ogen noodzakelijke) verbeteringen die zullen worden doorgevoerd.

De leden van de fractie van het CDA zijn van mening dat de reactie op de 21 conclusies en de 17 aanbevelingen erg mager is. Wat betreft de conclusies constateren deze leden dat er in het evaluatierapport behoorlijk kritische noten gekraakt worden, zoals: ketenpartners hebben maar een beperkt zicht op de precieze taken en verantwoordelijkheden van de verschillende partners; dezelfde ketenpartners hebben verschillende taakopvattingen over zichzelf (de IND gaat er bijvoorbeeld van uit dat de posten documenten beoordelen, terwijl de IND dat zelf moet doen); sommige posten beoordelen uitgebreider dan andere; IND en gemeenten beoordelen documenten verschillend.

De reactie op het evaluatierapport zoals die nu luidt, roept bij de leden van de CDA-fractie vooral vragen op.

Bij het legalisatie- en verificatieproces zijn vier beoordelende instanties betrokken: de posten, de IND, de gemeenten en het bureau Documenten van de IND. Hoe worden in de toekomst beoordelingsverschillen tussen deze instanties voorkomen? Zal het aanbevolen onderzoek worden verricht? Wordt wat betreft de beoordelingsverschillen tussen IND en gemeenten overwogen om het bureau Documenten een centralere rol te laten vervullen (zie conclusie 6 en 7 en aanbeveling 3: voorkomen moet worden dat één en hetzelfde document verschillend wordt beoordeeld)?

Er wordt op dit moment gewerkt aan aanpassing van werkinstructies, waarmee duidelijkheid wordt verschaft aan de ketenpartners over ieders verantwoordelijkheden. Wat betreft beoordelingsverschillen tussen IND en gemeenten moet bedacht worden dat beide een eigen taak hebben en dat zij vanuit die taak documenten gebruiken en bekijken. Dat kan leiden tot verschillende uitkomsten bij de beoordeling van documenten. Bij de IND gaat het om een beslissing tot toelating of naturalisatie, waarbij (bepaalde) informatie uit documenten een ondersteunende rol speelt, terwijl het bij gemeenten gaat om de beoordeling of een akte van de burgerlijke stand kan worden opgemaakt of kan worden overgegaan tot registratie van bepaalde gegevens van personen op basis van de overgelegde documenten in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Een beoordeling van documenten vanuit een ander gezichtspunt is op zich geen bezwaar; deze betekent een extra check in de keten. Van belang is dat wordt voorkomen dat er dubbel werk wordt gedaan. De IND stuurde tot nu toe een deel van,de originele documenten door naar zijn Bureau Documenten. Vanaf begin dit jaar moeten volgens een werkinstructie alle originele documenten worden voorgelegd aan Bureau Documenten voor een controle op echtheid van het document. Voor het overige kijkt de IND vooral naar de volledigheid en het geheel van het dossier. De gemeenten onderwerpen praktisch alle documenten aan een grondige controle op echtheid.

Om doublures te voorkomen, zou het wenselijk zijn dat gemeenten de originele documenten die door het Bureau Documenten op verzoek van de IND zijn onderzocht op echtheid niet nogmaals hoeven te controleren op dat aspect. Op dit moment vindt overleg plaats tussen de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de stroomlijning van processen in de vreemdelingenketen in het kader van het project Modern Migratiebeleid. Legalisatie en verificatie van documenten spelen daarin ook een belangrijke rol. Bij de uitwerking van de processen zal dan ook aandacht worden besteed aan het voorkomen van doublures bij de beoordeling van documenten die op verschillende momenten in de keten een rol spelen.

De inzet van lokale tussenpersonen voor verificatie, waarvan wordt gesteld dat deze een duidelijke meerwaarde heeft, wordt enerzijds al door Buitenlandse Zaken aangeboden, terwijl anderzijds wordt gesteld dat de mogelijkheid wordt verkend om lokale tussenpersonen in te zetten. Hoe moet dit worden verstaan? Daarnaast is niet duidelijk of in voldoende mate van het aanbod van Buitenlandse Zaken gebruik wordt gemaakt (zie conclusie 19 en aanbeveling 15). Graag een reactie.

In de aanbiedingsbrief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer wordt bedoeld dat de mogelijkheid wordt verkend om lokale tussenpersonen behalve voor een registercheck (wat al gebeurt) ook voor daarop aanvullend veldonderzoek in te zetten (aanbeveling 14 van het rapport). Dit is in de brief misschien onvoldoende helder tot uitdrukking gekomen. Inmiddels is besloten aanvullend veldonderzoek mogelijk te maken. Bij iedere aanvraag voor een verificatieonderzoek wordt tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en de aanvragende instantie besproken of het onderzoek plaatsvindt via de lokale autoriteiten of via lokale onderzoekers. Het grootste deel van de verificatieonderzoeken vindt thans plaats via lokale onderzoekers. In die zin wordt voldoende van het aanbod van het ministerie van Buitenlandse Zaken gebruik gemaakt.

Er zijn verschillen in beoordeling van registers van landen en aanzienlijke verschillen tussen landen wat betreft de mogelijkheden tot verificatie (conclusies 16 en 17).Wat betekent dit voor de goedof afkeuring van documenten en uiteindelijk voor de betrokken personen?

Deze vraag valt in zijn algemeenheid niet te beantwoorden. Er zijn namelijk voor de IND en de gemeenten meerdere manieren om de inhoud van aangeboden documenten te controleren: naast een verificatieonderzoek kan bijvoorbeeld ook gebruik worden gemaakt van interviews en DNA-testen. Ook wordt met het systeem van de IND, het Documenten Informatie Systeem inzake Civiele Status (DISCS) een grote kennis opgebouwd over documenten. Het systeem DISCS kan worden geraadpleegd door de beslissende instanties. Voor al deze werkwijzen geldt dat de mogelijkheden in het ene land groter kunnen zijn dan in het andere land.

Gesteld wordt dat de haalbare en effectieve aanbevelingen verder worden uitgewerkt en uitgevoerd. Voor de leden van de fractie van het CDA is niet duidelijk waarom de 17 aanbevelingen niet worden opgevolgd. Zij achten de in zeer algemene bewoordingen gesteld korte duiding van de in gang te zetten verbeteringen onvoldoende en vragen om een uitgebreidere en afzonderlijke reactie op elk van de 17 aanbevelingen.

Zie bijlage

Inbreng van de fractie van de SP

De leden van de fractie van de SP vragen zich af of bij legalisatie van documenten er voldoende rekening wordt gehouden met maximale termijnen in procedures? Kunt u dit toelichten?

Het is de taak is van burgers om hun documenten te laten legaliseren, waarbij het in het algemeen zo is dat bij aanvang van een procedure gelegaliseerde stukken dienen te worden overgelegd. Als zodanig botsen legalisatiewerkzaamheden dan ook niet met maximale termijnen in procedures die Nederlandse bestuursorganen hanteren.

De IND en gemeenten krijgen beiden documenten onder ogen, waarbij er in sommige gevallen verschillende beoordeling volgt door gemeenten en de IND. Op welke wijze vindt er afstemming plaats tussen de IND en de gemeenten over de verificatie van documenten?

Er vindt op dit moment geen afstemming plaats tussen de IND en de gemeenten over de verificatie van bepaalde documenten. Ik verwijs echter naar mijn antwoord eerder in deze brief op de vraag van de CDA-fractie inzake verschillen in beoordeling tussen de IND en de gemeenten.

De leden van de fractie van de SP vragen zich af waarom er bij gemeenten in zeer beperkte mate (154 verzoeken op 128 668 documenten) gebruik wordt gemaakt van verificatie van documenten uit het buitenland? Wat is hiervoor de precieze reden? Op welke wijze worden gemeenten gestimuleerd om meer buitenlandse documenten te verifiëren?

De belangrijkste reden is, dat het vaak moeilijk is precies aan te geven of een verificatieonderzoek meer relevante informatie oplevert. Een klein verschil tussen de aangeboden documenten van een persoon, hoeft nog geen fraude te betekenen. De gegevens op geboorteakten en paspoorten komen niet in alle landen altijd met elkaar overeen. Een verificatieonderzoek kost een gemeente geld, en niet ieder verificatieonderzoek levert bruikbare resultaten op omdat het niet in ieder land even gemakkelijk is om onderzoek te doen. Voor wat betreft de verificatieonderzoeken wordt momenteel gekeken in welk land welke soorten onderzoek uitgevoerd kunnen worden.

Verbetering van de kennis van het ketenproces kan daartoe ook een bijdrage leveren. Daar wordt nu aan gewerkt door het bekendmaken van medewerkers in de keten met elkaars processen, doelen en verantwoordelijkheden

De gemeenten zijn in 2007 gestimuleerd met een door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ter beschikking gesteld incidenteel budget voor verificatieonderzoek. Van dit budget is slechts in beperkte mate gebruik gemaakt. Inmiddels is gebleken dat het ketenproces op een aantal punten aangescherpt kan worden.Vervolgens zal blijken of na het doorvoeren van de beoogde verbeteringen het nog nodig is om gemeenten te stimuleren in het doen van verificatieonderzoek.

Tenslotte vragen leden van de fractie van de SP op welke wijze bij andere uitvoerende instanties, zoals bijvoorbeeld bij de SVB, buitenlandse documenten worden geverifieerd? Kan het Kabinet een overzicht geven van hoeveel documenten bij andere uitvoerende instanties zijn gelegaliseerd en geverifieerd? Kunt u dit toelichten?

In 2009 heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken tot nu toe 80 aanvragen voor verificatieonderzoeken van andere uitvoerende instanties ontvangen en bij de posten uitgezet. Deze andere instanties betreffen rechtbanken, de vreemdelingenpolitie, instanties op de Nederlandse Antillen en Aruba, en het Internationaal Bureau Fraude-informatie van de Sociale Verzekeringsbank. Bij dit laatste bureau gaat het niet om openbare akten.

Bijlage: Reactie op Aanbevelingen evaluatierapport

1. Het verdient aanbeveling om de inhoud en betekenis van legalisatie door de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland te verduidelijken aan alle betrokken partijen (volgt uit conclusie 1, 4 en 5).

Ik deel de mening dat er een verduidelijkingsslag gemaakt moet worden. Daarom zullen werkinstructies van het ministerie van Buitenlandse Zaken, de IND en van gemeenten alle aangepast worden om de rol van de verschillende partijen preciezer weer te geven. Ook wordt gewerkt aan een kort en helder schematisch overzicht van taken en verantwoordelijkheden van alle ketenpartners, dat vervolgens ruim verspreid zal worden.

2. Als het de bedoeling is dat posten niet alleen de legalisatieketen beoordelen, maar ook het te legaliseren document zelf kritisch bekijken op verschijningsvorm en eventuele vervalsing, dan:

– moet dit helder worden omschreven in de werkinstructie «Legalisatie van buitenlandse openbare akten op de posten» van het ministerie van Buitenlandse Zaken, inclusief een beschrijving van de te hanteren werkwijze en de middelen die hiervoor ingezet kunnen/moeten worden (volgt uit conclusie 1 en 4);

– moet aan de overige ketenpartners duidelijk worden gecommuniceerd dat controle op de echtheid van documenten door de posten ter hand genomen wordt (met daarbij de opmerking dat vervalsing na het moment van legalisatie nog altijd mogelijk is (volgt uit conclusie 3 en 4));

– moeten de posten de technische middelen krijgen om een document op echtheid te beoordelen, en meer training op het gebied van documentvervalsing (volgt uit conclusie 5).

Het is inderdaad de bedoeling dat de posten het te legaliseren document zelf kritisch bekijken op verschijningsvorm en eventuele vervalsing. Dit is in de werkinstructie van het ministerie van Buitenlandse Zaken duidelijk opgenomen. In de werkinstructie zal echter nu een beschrijving van de te hanteren werkwijze en de hierbij in te zetten middelen worden opgenomen. De werkinstructie zal ook bekend worden gemaakt bij de IND en de gemeenten. In november 2008 is een pilot gestart bij een vijftal posten om te onderzoeken op welke wijze de eerstelijns fraudebestrijding beter kan worden ondersteund. Na afronding van deze pilot zullen medewerkers van een groter aantal posten later dit jaar worden opgeleid en zullen ook deze posten worden uitgerust met apparatuur om valse en vervalste documenten te herkennen. Het is juist dat de IND en de gemeenten gelegaliseerde documenten nog steeds op echtheid moeten controleren, omdat een document ook na legalisatie vervalst kan worden. Ook komt het voor dat valse legalisaties worden aangetroffen.

3. Om te voorkomen dat één en hetzelfde document verschillend wordt beoordeeld door de IND en gemeenten, adviseren wij betrokken partijen om te onderzoeken hoe hierin verbetering kan worden gebracht (volgt uit conclusie 6).

Hoewel de IND en de gemeenten verschillende taken hebben, moet een verschillende beoordeling van een document door de IND en de gemeenten uiteraard worden voorkomen. Zoals hiervoor aangegeven in antwoord op vragen van de CDA-fractie zal dit punt worden meegenomen bij de uitwerking van de processen in de vreemdelingenketen in het kader van het project Modern Migratiebeleid.

4. Het verdient aanbeveling de potentiële waarde van het vragenformulier te verbeteren (volgt uit conclusie 9 en 10).

5. Een eerste mogelijkheid daartoe is dat de keten partners in goed overleg beoordelen hoe het vragenformulier inhoudelijk verbeterd kan worden, zodanig dat het daadwerkelijk bruikbare informatie oplevert. Op basis daarvan kan het formulier mogelijk worden aangepast (volgt uit conclusie 12 en 14).

6. De posten dienen de instructie te krijgen om vraag 13 van de documentvragen op het vragenformulier beter te beantwoorden. Helder dient te zijn wat voor soort informatie bij vraag 13 weggeschreven kan worden, zodat de vraag niet verwordt tot een restvraag die niet – of met weinig zinvolle informatie wordt ingevuld. Vragen die weinig bruikbare informatie opleveren, kunnen worden vervangen door vragen waarvan de instanties in Nederland meer verwachten (volgt uit conclusie 9 en 12).

7. De instanties voor wie het vragenformulier is bedoeld, moet duidelijk worden gemaakt op welke plaats zij welke informatie kunnen vinden. Informatie over het gelegaliseerde document en de houder ervan vinden zij op het vragenformulier. Informatie over het land van herkomst is beschikbaar op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Hierbij moet opgemerkt worden dat de site van het ministerie ook geraadpleegd wordt voor informatie door documenthouders/belanghebbenden (volgt uit conclusie 13).

8. De beslissende instanties kunnen veel meer dan tot nu toe het vragenformulier benutten als concreet communicatiemiddel met de posten. Het e-mailadres van de post in het land van herkomst is reeds vermeld op het formulier en een kopie van het vragenformulier is altijd traceerbaar op de post in het uitgevende land (een kopie van het document is in de meeste, maar niet in alle gevallen, op de posten gearchiveerd). Beslissende instanties in Nederland kunnen daardoor altijd hun vragen richten aan de HCZ van de betreffende post (volgt uit conclusie 13).

9. Indien het ingevulde vragenformulier niet is bijgesloten bij het gelegaliseerde document, dient de beslissende instantie contact op te nemen met de post (volgt uit conclusie 11).

10. Als is komen vast te staan dat een verbeterd formulier bruikbaarder informatie oplevert, kan worden onderzocht of aanbieding van vragenformulieren aan een voor alle relevante partijen toegankelijke database mogelijk en zinvol is. Dit om te voorkomen dat vragenformulieren niet aankomen in Nederland. Ook is van belang om uit te zoeken of (koppeling van) bestaande elektronische communicatienetwerken, zoals DISCS en het GBA-berichtenverkeer, in dit verband van belang zijn (volgt uit conclusie 12).

Het evaluatieonderzoek toont duidelijk aan dat verbeteringen van het huidige vragenformulier dat destijds door de ketenpartners gezamenlijk werd opgesteld, mogelijk zijn. Een werkgroep met vertegenwoordigers van de ketenpartners uit «de praktijk» is ingesteld om te onderzoeken hoe vormgeving van en procedure rond het vragenformulier kunnen worden verbeterd. Hierbij wordt niet alleen naar de aanbevelingen van het onderzoek maar ook naar andere opties gekeken. Daarna zal een duidelijke vertaling moeten plaatsvinden in de instructies voor de verschillende instanties.

11. Het verdient aanbeveling de instanties die om verificatie kunnen verzoeken, duidelijker te maken wat verificatie van gelegaliseerde buitenlandse documenten inhoudt en welke mogelijkheden tot verificatie worden geboden (volgt uit conclusie 15).

12. Het verdient aanbeveling om op een centrale digitale plaats aan te geven of in een bepaald land verificatieonderzoek al dan niet mogelijk is. Op de site van het ministerie van Buitenlandse Zaken staat reeds veel waardevolle landen informatie. Op dit punt is het relevant om ter overweging aan de lezer mee te geven dat deze site ook kan worden geraadpleegd door documenthouders en belanghebbenden (volgt uit conclusie 17).

13. Het verdient aanbeveling aan de instanties die om verificatie kunnen verzoeken, duidelijk te maken dat onderzoek door IND bureau Documenten te Zwolle en verificatieonderzoeken door de posten niet substituut van elkaar zijn, maar elkaar kunnen aanvullen (volgt uit conclusie 7 en 18).

14. Het verdient aanbeveling te onderzoeken of de beslissende instanties in Nederland, die om verificatie van buitenlandse documenten kunnen verzoeken, daarnaast ook andere vormen van onderzoek (zoals veldonderzoek) kan worden aangeboden. Het lijkt nuttig om daarbij de ervaringen te betrekken die zijn opgedaan met onderzoek op verzoek van het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) van UWV. Deze dienstverlening die niet behoort tot het legalisatie- en verificatiebeleid van buitenlandse documenten maar wel reeds wordt geboden door het ministerie van Buitenlandse Zaken viel buiten het bestek van het onderhavige onderzoek (volgt uit conclusie 16 en 20).

15. Het inzetten van lokale onderzoekers is gewenst, omdat is gebleken dat daarmee de doorlooptijden (de tijd tussen het verzoek tot verificatie en de ontvangst van het antwoord op de onderzoeksvragen) aanzienlijk kunnen worden bekort. Dit geldt met name in landen waar de autoriteiten niet van harte meewerken aan het verificatieverzoek (volgt uit conclusie 19).

16. Gezien de opvattingen van IND en gemeenten verdient het aanbeveling opnieuw het overleg te zoeken over de bekostiging van verificatieonderzoek (volgt uit conclusie 16 en 21).

De verduidelijkingsslag die wordt genoemd onder de reactie op aanbeveling 1 zal ook gelden voor de mogelijkheden en onmogelijkheden van verificatieonderzoeken. Ook de faciliteiten die het Bureau Documenten van de IND in Zwolle biedt, worden hierbij betrokken. Waar het de mogelijkheid van verificatieonderzoeken in concrete landen betreft, zal deze op korte termijn worden geplaatst op centrale databestanden, die daartoe geraadpleegd kunnen worden. Verder kan aanvullend veldonderzoek voordelen bieden. Deze optie is sinds kort beschikbaar voor daartoe verzoekende instanties. Procedures rond de bekostiging van de verificatieonderzoeken moeten eenvoudig zijn en mogen geen beletsel vormen om deze onderzoeken aan te vragen. Hierover wordt momenteel overleg gevoerd met de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB), en de betrokken departementen.

17. Het periodiek Ketenpartneroverleg, waarin alle instanties die zijn betrokken bij legalisatie en verificatie zitting hebben, dient te worden gecontinueerd. De communicatie rond dit overleg dient te verbeteren, zodat met name het uitvoerend niveau beter wordt gehoord en geïnformeerd en daardoor meer betrokken raakt (volgt uit conclusie 1).

Het is onomstreden dat het Ketenpartneroverleg wordt voortgezet. Aan dit overleg nemen deel de ministeries van Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Buitenlandse Zaken, de IND, de NVVB en een aantal gemeenten. Daarnaast is er in het najaar van 2008 een tweede Ketenpartneroverleg op uitvoerend niveau ingesteld, waarin ook andere gemeenten, het Bureau Documenten van de IND en het IBF/SVB deelnemen. In dit laatste overleg komen in de praktijk ervaren knelpunten en mogelijke oplossingen aan bod. Beide overlegstructuren bieden goede mogelijkheden om onderling te communiceren over zich voordoende problemen. Daarnaast wordt betere communicatie nagestreefd door middel van systematische deelname door de verschillende ketenpartners aan elkaars bijeenkomsten en cursussen, gastartikelen in elkaars bladen, en veelvuldige werkbezoeken over en weer. Ook is er de jaarlijkse werkconferentie Documentenverkeer en Fraudebestrijding die mijn ministerie organiseert voor de gehele keten.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (CU), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Thieme (PvdD), Peters (GL) en Vacature (VVD).

Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Jonker (CDA), Boelhouwer (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD), Vendrik (GL) en Van Miltenburg (VVD).

Naar boven