29 829
Wijziging van de Wet op de openluchtrecreatie (gefaseerde intrekking van de wet)

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 3 augustus 2004 en het nader rapport d.d. 6 oktober 2004, aangeboden aan de Koningin door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 7 juli 2004, no. 04.002674, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op de openluchtrecreatie (gefaseerde intrekking van de wet), met memorie van toelichting.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 7 juli 2004, nr. 04.002674, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde onderwerp rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 3 augustus 20 042, nr. W11.04.0283/V, bied ik u hierbij aan.

Met het wetsvoorstel wordt beoogd de Wet op de openluchtrecreatie (WOR) gefaseerd in te trekken. De intrekking geschiedt in twee fasen. Bij de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zullen de bepalingen van de WOR inzake de hygiëne, de gezondheid en veiligheid van kampeerterreinen en jachthavens en het vestigen van volkstuincomplexen alsmede de bepaling over de planning van openluchtrecreatie, een delegatiebepaling en overgangsbepalingen komen te vervallen. De resterende artikelen van de WOR (onder andere betreffende het vergunningstelsel en schadevergoeding) zullen ingevolge artikel II van het wetsvoorstel op 1 januari 2009 vervallen.

Daarnaast vindt één inhoudelijke wijziging plaats. Voorgesteld wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid te geven gedurende het gehele kampeerseizoen vijftien in plaats van tien kampeermiddelen op kleinschalige kampeerterreinen toe te staan. Thans kunnen burgemeester en wethouders dit alleen toestaan voor een «korte periode».

De Raad van State maakt opmerkingen over de inwerkingtreding en over het overgangsrecht. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het wetsvoorstel wenselijk is.

De Raad van State maakt opmerkingen over de inwerkingtreding en over het overgangsrecht. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het wetsvoorstel wenselijk is. De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met zijn advies rekening zal zijn gehouden.

1. Het wetsvoorstel voorziet in een overgangstermijn tot 2009, gedurende welke het vergunningstelsel van de WOR van kracht blijft. Het is de bedoeling om de gemeenten daarmee in de gelegenheid te stellen hun kampeerbeleid aan te passen. Deze overgangstermijn van ongeveer vier jaar is mede ingegeven door het feit dat de huidige Wet op de Ruimtelijke Ordening naar verwachting binnenkort zal worden vervangen door een nieuwe Wet ruimtelijke ordening. De voorgestelde overgangstermijn zou het aldus mogelijk maken dat gemeenten herziening van het bestemmingsplan vanwege de intrekking van de WOR kunnen combineren met herziening daarvan vanwege de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.1

De Raad merkt hierover allereerst op dat hierbij niet duidelijk wordt hoe zich deze overgangstermijn verhoudt tot het voorziene regime van inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Indien de inwerkingtreding van deze nieuwe wet op een andere datum zal uitkomen dan 1 januari 2009, ligt deze termijnstelling bij de WOR niet direct voor de hand. Vervolgens wijst de Raad erop dat elders in de toelichting overtuigend wordt beargumenteerd dat het vergunningstelsel van de WOR als zelfstandig instrument – naast bestemmingsplan en eventueel gemeentelijke verordening – ook nu al nauwelijks betekenis toekomt. Het is een onnodige aanvulling op de reeds bestaande instrumenten die provincies en gemeenten ter beschikking staan.2 De bepalingen inzake het vergunningstelsel van de WOR kunnen in verband daarmee vervallen, aldus de regering. Nu het gemeentelijk beleid op dit terrein reeds lang vorm krijgt in met name bestemmingsplannen en eventueel nader vorm kan krijgen, in samenhang met het stellen van regels in de Algemene Plaatselijke Verordening, blijkt naar de mening van de Raad niet van de noodzaak van een lange overgangstermijn met het oog op de intrekking van de WOR. Bovendien wijst het college erop dat de intrekking van de WOR is opgenomen in de plannen tot verlichting van de administratieve lasten en deze reductie vooral voortvloeit uit het wegvallen van het vergunningstelsel.3

Tenslotte merkt de Raad hierbij op, dat van de voorziene aanpassing van het begrip «korte periode» – neergelegd in het voorgestelde artikel 8, derde lid, WOR – in verband met het aantal toe te laten kampeermiddelen op kleinschalige kampeerterreinen kan worden afgezien, indien van een lange overgangstermijn geen sprake zal zijn.

In verband met het bovenstaande adviseert de Raad af te zien van de voorgestelde lange overgangstermijn en het voorstel dienovereenkomstig aan te passen.

1. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad is in het wetsvoorstel de vervaldatum van de Wet op de Openluchtrecreatie (hierna: WOR) vervroegd. Na overleg met IPO en VNG is het vervallen van de WOR nu voorzien voor 1 januari 2008. IPO en VNG geven aan dat de overgangstermijn niet korter kan zijn dan de ongeveer tweeëneenhalf tot drie jaar, die gemeenten met deze vervaldatum wordt gegund, omdat de ervaring leert dat een bestemmingsplanprocedure in het algemeen veelal tweeëneenhalf jaar in beslag neemt. Daarbij moet worden bedacht dat gebleken is dat de beschikbare formatie op het beleidsterrein van recreatie bij gemeenten gering is en dat een zorgvuldige afweging en goede afstemming met de toeristisch-recreatieve sector en omliggende gemeenten gewenst is.

De koppeling met de geplande datum van inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (hierna: WRO) is verlaten. Dit is mede ingegeven door het feit dat de inwerkingtredingdatum van de nieuwe WRO op het moment van indiening van indiening van het onderhavige wetsvoorstel nog niet vaststaat (Artikel I, onderdeel L).

De wijziging van artikel 8, derde lid, van de WOR is gehandhaafd, zodat gemeenten, evenals voor het kampeerseizoen 2004, ook voor de kampeerseizoenen van 2005 tot en met 2007 de mogelijkheid hebben om het aantal toe te laten kampeermiddelen op kleinschalige kampeerterreinen te verhogen van tien naar vijftien. Voor het kampeerseizoen van 2004 heb ik, mede namens de minister van Justitie, een gedoogbesluit genomen, waarmee wordt afgezien van strafrechtelijke handhaving van artikel 8, derde lid, van de WOR zoals dat nu luidt. Dit gedoogbesluit heeft dezelfde strekking als de wijziging, opgenomen in het wetsvoorstel (artikel I, onderdeel B).

2. Op grond van artikel I, onder G, vervalt de WOR op 1 januari 2009, waardoor alsdan de bepaling omtrent schadevergoeding (artikel 31 WOR) zal vervallen. De toelichting gaat niet in op de gevolgen daarvan voor verzoeken tot schadevergoeding, die voor de inwerkingtreding van de wet zijn ingediend en waarop nog niet definitief is beslist.

De Raad adviseert terzake een overgangsbepaling in het wetsvoorstel op te nemen, dan wel in de memorie van toelichting uiteen te zetten waarom daarvan kan worden afgezien.

2. Het advies van de Raad om in de memorie van toelichting uiteen te zetten waarom een overgangsbepaling niet noodzakelijk is voor verzoeken tot schadevergoeding, die voor de inwerkingtreding van de wet zijn ingediend en waarop nog niet definitief is beslist, is opgevolgd.

3. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

3. De redactionele opmerkingen van de Raad zijn verwerkt. Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt een aantal redactionele en wettechnische verbeteringen in het wetsvoorstel aan te brengen (Artikel I, onderdelen A, C, G, H, I en J).

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W11.04.0283/V met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

Wetsvoorstel

– Ingevolge het vervallen van artikel 33, eerste lid, in artikel I, onderdeel E, opnemen dat in artikel 33 (nieuw) het woord «tevens» vervalt.

– Gelet op artikel I, onderdeel E, in het wetsvoorstel opnemen dat in artikel 34, tweede lid, onder a, «artikel 33, tweede en derde lid,» wordt vervangen door: artikel 33.

Memorie van toelichting

– In paragraaf 6.1., laatste zin, «tweede en vierde» vervangen door: derde en vierde,.

– In de toelichting de woorden «ik», «mij» en «mijn» zoveel mogelijk vermijden, omdat het wetsvoorstel namens de regering wordt ingediend.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Memorie van toelichting, paragraaf 6.1, eerste tekstblok.

XNoot
2

Memorie van toelichting, onder andere in paragraaf 6.3.2.

XNoot
3

Memorie van toelichting, paragraaf 7.2, eerste tekstblok.

Naar boven