29 828
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met het gebruik van de videoconferentie in het strafrecht

nr. 4
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

WETSVOORSTEL

In artikel I, luidde artikel 78a, eerste lid:

1. Waar in dit wetboek de bevoegdheid wordt gegeven tot het horen van verdachten, veroordeelden, of andere personen, wordt daaronder, met uitzondering van bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen, mede begrepen horen per videoconferentie, waarbij een directe beeld- en geluidsverbinding totstandkomt tussen de betrokken personen.

In artikel II, luidde artikel 131a, eerste lid:

1. Waar in dit wetboek de bevoegdheid wordt gegeven tot het horen, verhoren of ondervragen van verdachten, getuigen, deskundigen of andere personen, wordt daaronder, met uitzondering van bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen, mede begrepen horen, verhoren of ondervragen per videoconferentie, waarbij een directe beeld- en geluidsverbinding totstandkomt tussen de betrokken personen.

In artikel I, artikel 78a, tweede lid, en artikel II, artikel 131a, tweede lid, is «officier van Justitie» vervangen door: officier van justitie.

In artikel VII is «Met ingang van een koninklijk besluit» vervangen door: Met ingang van een bij koninklijk besluit.

MEMORIE VAN TOELICHTING

In paragraaf 3 is in de vijfde alinea na de tweede volzin toegevoegd: Eerst wanneer de verdachte (of diens raadsman) bij de terechtzitting aanwezig is kan hij namelijk gebruik maken van de hierboven vermelde rechten zoals het ondervragen van getuigen.

In paragraaf 5 is in de zevende alinea is na de elfde volzin toegevoegd: Ook kan op deze wijze invulling worden gegeven aan het advies van de Raad van State om in het jeugdstrafprocesrecht, vanwege het pedagogische karakter, steeds van lijfelijke aanwezigheid van de jeugdige verdachte uit te gaan.

In paragraaf 5, achtste alinea, luidde de eerste volzin: Het wetsvoorstel omvat geen instemmingsrecht van de betrokken partijen bij de toepassing van videoconferentie in het individuele geval, zoals door de advocatuur werd bepleit.

Naar boven