Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 29823 nr. 9 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 29823 nr. 9 |
Vastgesteld 12 april 2006
De commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brieven van 1 april 2005 (29 823, nr. 8) en van 25 april 2005 (29 399, nr. 8) inzake toelating praktijkonderwijs.
De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 12 april 2006. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
Is het waar dat leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) leerlingen in principe de capaciteiten in huis hebben om een voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) diploma te behalen? Welk percentage sluit de opleiding af met een diploma?
Ja, leerwegondersteunend onderwijs wordt verzorgd ter voorbereiding op of gedurende het volgen van onderwijs in een van de vmbo-leerwegen ten behoeve van de leerling voor wie vaststaat dat een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden met het oog op het afsluiten van het onderwijs in een van deze leerwegen. Jaarlijks slaagt rond de 84% voor het eindexamen.
Wat was in de jaren voorafgaand aan de invoering van het Praktijkonderwijs de omvang van het aantal leerlingen in het moeilijk lerende kinderen (mlk) onderwijs?
Vanaf 1995 tot 2001 is het aantal mlk/pro-leerlingen gestegen van 15 242 tot 20 660. Deze stijging en die in de jaren erna waren voorspeld op basis van de ramingen zorgleerling VO.
In hoeverre kan de populatie verstandelijk gehandicapte leerlingen, die langdurige begeleiding nodig hebben en nu in aanmerking komt voor praktijkonderwijs, gelijkgesteld worden aan de populatie die vroeger in aanmerking kwam voor het mlk-onderwijs? Wat waren de exacte indicatiecriteria voor het mlk-onderwijs? In welke mate komen de indicatiecriteria die golden voor mlk-onderwijs overeen met de criteria die nu gelden voor het praktijkonderwijs?
In de pre lgf-tijd werd de indicatiestelling voor toelating tot het speciaal onderwijs (dus ook het Voortgezet Speciaal Onderwijs voor Moeilijk Lerende Kinderen VSO-MLK) verzorgd door de zogenaamde Commissie van Onderzoek (CVO), welke aan iedere school voor speciaal onderwijs verbonden waren. Deze commissies beslisten op basis van eigen indicatiecriteria over de toelating van leerlingen op de eigen school. Er waren dus geen landelijk vastgestelde criteria. De inspectie zag toe op het toelatingsbeleid. Een vergelijking met de criteria die nu gelden voor het PRO is dan ook niet te maken. Wel kun je zeggen dat de doelgroep voor het MLK gevormd werd door jongeren die vanwege een lichte verstandelijke handicap niet in staat waren regulier onderwijs te volgen.
Hoeveel leerlingen (aantal en percentage) zijn in 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005 ingestroomd in het praktijkonderwijs, verdeeld naar schooltype? Verschillen deze cijfers van de cijfers die destijds golden voor het mlk-onderwijs?
| De instroom bedroeg in | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
|---|---|---|---|---|---|
| Aantal leerlingen: | 5 195 | 6 858 | 6 768 | 6 958 | 6 861 |
| In % van het totaal: | 25,15 | 30,16 | 27,60 | 26,74 | 25,21 |
Het Praktijkonderwijs kent geen schooltypen. De verhouding 1e jaars leerlingen ten opzichte van de totalen verschilt nagenoeg niet ten opzichte van de svo/mlk periode. De jaarlijks instroom schommelde toen tussen de 27 en 29,5%. Terzijde wordt nog opgemerkt dat in bovenstaande cijfers de instroom in 2001 feitelijk nog met een kleine 700 leerlingen zou moeten worden verhoogd. Het betreft hier de leerlingen van de nog niet omgezette mlk-scholen.
Hoeveel leerlingen zijn in 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005 ingestroomd in het praktijkonderwijs verdeeld naar de grote steden (Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Utrecht) en de rest van Nederland, verdeeld naar schooltype?
De verdeling bedraagt:
| 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
|---|---|---|---|---|---|
| Amsterdam | 359 | 450 | 504 | 374 | 466 |
| Den Haag | 263 | 328 | 295 | 357 | 233 |
| Rotterdam | 329 | 356 | 362 | 379 | 367 |
| Utrecht | 89 | 107 | 121 | 104 | 96 |
| Overig Nederland | 4 155 | 5 617 | 5 486 | 4 382 | 4 535 |
Hoeveel leerlingen zijn in 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005 uitgestroomd uit het praktijkonderwijs?
Over de genoemde jaren is de uitstroom berekend op 3134, 3443, 3790, 4087 en 4382 leerlingen.
De totale uitstroom schommelt in de genoemde jaren tussen de 16% en 17% van het totaal aantal leerling in het voorgaande jaar.
Het kleine verschil ontstaat door een variabele groep leerlingen in het 6e verblijfjaar in het praktijkonderwijs.
Hoeveel leerlingen zijn in 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005 uitgestroomd uit het praktijkonderwijs verdeeld naar de grote steden (Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Utrecht) en de rest van Nederland?
| 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
|---|---|---|---|---|---|
| Amsterdam | 146 | 157 | 180 | 238 | 249 |
| Den Haag | 173 | 186 | 191 | 190 | 208 |
| Rotterdam | 161 | 188 | 206 | 227 | 242 |
| Utrecht | 48 | 50 | 53 | 60 | 62 |
| Overig Nederland | 2 660 | 2 862 | 3 160 | 3 372 | 3 621 |
Hoeveel leerlingen zijn in 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005 uitgestroomd uit het praktijkonderwijs verdeeld naar type vervolgonderwijs, sociale werkplaats, drop outs, en overige, nader aan te duiden, uitstroom?
In het schooljaar 2001–2002 stroomde 30% van de leerlingen door naar een reguliere arbeidsplaats, 13% naar een ROC-BBL traject, 18% kwam in een WSW-voorziening terecht, 8% in een ROC-BOL-traject, 6% zat thuis of was werkloos van 3% van de leerlingen waren de gegevens niet te achterhalen. Voor wat betreft de overige leerlingen gold een diversiteit aan oorzaken. Dit betreft de gegevens uit het IVA-rapport Uitstroom praktijkonderwijs in beeld. Het gaat hier om een onderzoek naar de gegevens van 749 leerlingen, een half jaar na uitstroom uit het onderwijs.
De gegevens per regio verschillen sterk, afhankelijk van de mogelijkheden die de regio biedt. Daarnaast zijn er grote verschillen tussen scholen onderling in dezelfde regio.
De meeste jongens stromen door naar een functie in de sector techniek, meisjes stromen overwegend door naar de verzorgende beroepen.
Om een verbeterd zicht te krijgen op de uitstroom van de leerlingen uit het praktijkonderwijs, worden zij sinds 2002 in RUBS opgenomen. Daarnaast heeft het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs naar aanleiding van het IVA-rapport een registratiesysteem opgezet om gegevens te verzamelen van alle leerlingen die het praktijkonderwijs uitstromen.
In welke mate kwamen scholen voor praktijkonderwijs in de jaren 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005 hun wettelijke verplichting na om leerlingen te volgen twee jaar nadat dezen de school hebben verlaten? Hoe verhoudt de bekostiging die de scholen hiervoor ontvangen, zich tot de kosten die zij zouden moeten maken om de leerlingen daadwerkelijk twee jaar na schoolverlaten te volgen?
Er is voor scholen voor praktijkonderwijs geen verplichting in de regelgeving opgenomen om gedurende twee jaar nadat de leerlingen het onderwijs hebben verlaten nazorg te bieden.
In de toelichting op het wetsvoorstel met betrekking tot de invoering van het praktijkonderwijs wordt wel vermeld dat de scholen een taak hebben tot het bieden van enige nazorg. Scholen gaan daar divers mee om. Scholen hebben wel de verplichting om hun leerlingen voor te bereiden op de regionale arbeidsmarkt. Gelet op de cijfers van het IVA-onderzoek hebben scholen naar alle redelijkheid aan die verplichting voldaan. Scholen bepalen naar eigen inzicht de personele en materiële inspanningen die zij nodig achten voor het volgen en eventueel verder begeleiden van hun leerlingen nadat zij de school hebben verlaten. Dit doen zij zelfstandig of in samenwerking met andere partners. Als gevolg van deze grote verscheidenheid zijn kosten die scholen maken voor nazorg niet in beeld te brengen. Dit is sterk afhankelijk van de praktijk van de school. Bovendien maakt een aantal scholen gebruik van diensten van CWI en UWV of ESF. Daar is sprake van een andere bekostiging van de nazorg dan bij scholen die zelf de nazorg voor hun rekening nemen. Zie ook het antwoord op vraag 14 en vraag 15.
Wat zijn de uitkomsten van het schoolvolgsysteem in de jaren 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005 in aantal leerlingen naar type vervolgonderwijs?
Hierover zijn op dit moment geen landelijke cijfers bekend.
Ik zal het Landelijk werkverband Praktijkonderwijs vragen mij in september 2006 de gevraagde gegevens te verstrekken in combinatie met die genoemd in vraag 8.
Hoeveel jongeren die het praktijkonderwijs hebben bezocht, zijn terecht gekomen in een betaalde baan in de jaren 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005?
Zie antwoord bij vraag 13.
Hoeveel jongeren die het praktijkonderwijs hebben bezocht, zijn terecht gekomen in een uitkeringssituatie in de jaren 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005?
Zie antwoord bij vraag 13.
Hoe zijn de jongeren die na het praktijkonderwijs in een uitkeringssituatie zijn gekomen, procentueel verdeeld naar type uitkering in de jaren 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005?
Wat betreft de uitstroom in het jaar 2001–2002 zijn in het antwoord bij vraag 8 de gegevens vermeld die daarover bekend zijn. UWV legt in zijn registratie van werknemers en uitkeringsgerechtigden geen koppeling tussen de dienstbetrekking of uitkering en de schoolsituatie die hieraan vooraf is gegaan. Voor de uitvoering van de uitkeringsregeling voor deze groep, in de praktijk de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) is de registratie op schoolherkomst immers niet van belang. Wel is hier als algemeen antwoord te geven dat, als een schoolverlater met verstandelijke en/óf lichamelijke beperking een beroep doet op een uitkering bij UWV, de uitkering die dan verstrekt wordt vrijwel altijd een Wajong-uitkering zal zijn. Het aantal uitkeringen dat wordt verstrekt door gemeenten aan jongeren na het praktijkonderwijs die niet in aanmerking komen voor een Wajong-uitkering, is niet bekend; er wordt immers geen centrale registratie over bijgehouden of verantwoording over afgelegd.
Het UWV heeft met ingang van maart 2006 een cliëntvolgsysteem geïntroduceerd ten behoeve van leerlingen van het praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, waarmee het mogelijk is om leerlingen die de school gaan verlaten te volgen. Als de school de NAW-gegevens en enkele andere basisgegevens aanlevert aan het UWV, kan het UWV vervolgens de acties van het UWV voor die leerlingen registreren en ook de bereikte resultaten (mijlpalen). Met behulp van dat systeem kan gerichter ondersteuning worden geboden ter integratie op de arbeidsmarkt en kan ook uit de daarmee gegenereerde databank op geaggregeerd niveau informatie worden verstrekt waarmee een betere aansluiting tussen de gegevens van scholen en die van het UWV wordt bereikt.
Hoeveel jongeren die het praktijkonderwijs hebben bezocht, belanden «thuis op de bank», oftewel zijn onvindbaar voor de uitkeringsinstanties in de jaren 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005?
Niet bekend is hoeveel jongeren, die hulp of uitkering van UWV of de gemeente nodig hebben, niet de weg naar UWV of de gemeente weten te vinden. UWV rekent het wel als zijn taak om ten behoeve van schoolverlaters met een handicap onder meer van het praktijkonderwijs een sluitende aanpak te bieden. Dit betreft jongeren tot 18 jaar en jongeren vanaf 18 jaar met een Wajong-uitkering. In het netwerk worden door de «arbeidsdeskundigen jonggehandicapten» (AD-J) in het reguliere overleg met de scholen de schoolverlaters met afstand tot de arbeidsmarkt besproken op hun arbeidsmogelijkheden waarbij de meest geschikte weg naar werk wordt gewezen. UWV heeft voor deze doelgroep speciale trajecten ingekocht die, indien nodig, al voor er sprake is van een uitkeringssituatie ingezet kunnen worden. Indien jongeren boven 18 jaar geen Wajong-uitkering hebben, is de gemeente verantwoordelijk voor hun integratie op de arbeidsmarkt op grond van de Wet werk en bijstand.
Hoeveel jongeren die het praktijkonderwijs hebben bezocht, bevinden zich in fase I, fase II, fase III, en fase IV bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in de jaren 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005?
Omdat er door de handicap altijd een afstand tot de arbeidsmarkt is, zal fase I voor deze doelgroep zelden voorkomen. Voor het overige is het voor UWV wat betreft het aanbieden van ondersteuning bij integratie op de arbeidsmarkt, ook door middel van een reïntegratietraject niet relevant hoe groot die afstand tot de arbeidsmarkt is cq in welke fase is ingedeeld. Iedere klant uit de doelgroep waarvoor via het netwerk of via de AD-J is aangegeven dat er behoefte is aan een (re-)integratietraject, krijgt van UWV een traject aangeboden. Een deel van deze jongeren zal zich niet bij het UWV bevinden, maar bij de gemeenten. Alle leerlingen kunnen zich ook als werkzoekende laten registreren bij het CWI en gebruik maken van de dienstverlening door het CWI.
Hoeveel jongeren die het praktijkonderwijs hebben bezocht, zijn door het UWV begeleid naar een betaalde baan of stage in de jaren 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005?
UWV koopt vanaf 2002 speciale trajecten in voor de doelgroep VSO en praktijkschoolverlaters. Tot dit jaar zijn er daadwerkelijk 4000 trajecten voor deze doelgroep ingezet. Ruim 40% van de deelnemers aan deze trajecten vindt een baan. De cliënten die geen baan vinden, worden door de arbeidskundige jonggehandicapten doorgeleid naar de instanties die hen verder begeleiden in hun maatschappelijke participatie. Schoolverlaters kunnen naast deze trajecten die ingekocht zijn via de aanbestedingsprocedure sinds 2005 ook gebruik maken van de zgn IRO-trajecten, trajecten die worden ingekocht op basis van een individuele reïntegratieovereenkomst. De betrokkene kiest dan zelf een reïntegratiebedrijf en het UWV contracteert dat reïntegratiebedrijf. Getallen hierover toegespitst naar doelgroep zijn niet bekend.
Hoeveel jongeren die het praktijkonderwijs hebben bezocht, bevinden zich in de doelgroep van de Taskforce Jeugdwerkloosheid in 2004 en 2005?
De doelstelling van de Taskforce Jeugdwerkloosheid is om tijdens deze kabinetsperiode 40 000 jongeren te plaatsen op extra jeugdbanen. Daarnaast maakt de Taskforce zich sterk voor een sluitende aanpak voor schoolverlaters: werkloze jongeren/voortijdig schoolverlaters moeten binnen een half jaar terug op school of aan het werk zijn. Voor beide doelstellingen gaat het om alle werkloze jongeren tot en met 23 jaar, dus ook de ongeveer 4 500 jongeren die jaarlijks uitstromen uit het praktijkonderwijs en waarvan een deel nog geen baan heeft gevonden.
De Taskforce richt zich in haar aanpak van de jeugdwerkloosheid nadrukkelijk op alle jongeren en niet specifiek op jongeren uit het PRO. De Taskforce bemiddelt niet zelf, maar organiseert de intensieve samenwerking tussen regionale partijen die een rol hebben bij een goede bemiddeling van jongeren naar een baan. Dit zorgt voor maatwerk en een aanpak die past bij de regionale situatie. Dit kan ertoe leiden dat in een regio de extra opgehaalde banen ook ter beschikking komen van jongeren uit het PRO.
Mede op verzoek van instellingen uit het PRO zal de Taskforce Jeugdwerkloosheid enkele acties inzetten, waarmee met name jongeren uit het PRO kunnen worden bereikt.
• De Taskforce zal onderzoeken of zij een rol kan spelen bij het organiseren van een goede samenwerking in de regio tussen instellingen uit het PRO en de noodzakelijke ketenpartners. De Taskforce zal daarom in de regio’s Den Haag en Flevoland in het 4-partijenoverleg aandacht vragen voor het Praktijkonderwijs. Het 4-partijenoverleg is een regionaal samenwerkingsproject, waarin CWI’s, RMC’s, ROC’s, de kenniscentra en de regionale actieleider van MKB Leerbanen samenwerken om jongeren aan een leerbaan in het MBO te helpen. De Taskforce zal het PRO, en indien nodig het UWV, in de beide genoemde regio’s introduceren in dit overleg. Daarnaast onderzoekt de Taskforce, samen met CNV-Jongeren en de FNV, een of meer regionale banenmarkten voor jongeren met een handicap. Daarbij zal bezien worden of hierbij ook jongeren uit het PRO of het VSO betrokken kunnen worden.
• Tenslotte is de Taskforce bereid om samen met de KPC Groep en de Commissie Werkend Perspectief goede voorbeelden van de relatie tussen het PRO, de ketenpartners en het bedrijfsleven te inventariseren en te verspreiden.
Hoeveel jongeren die het praktijkonderwijs hebben bezocht, zijn succesvol bemiddeld door de Taskforce Jeugdwerkloosheid in 2004 en 2005 verdeeld naar een stage, een leerwerkplaats en een jeugdbaan?
De Taskforce bemiddelt niet zelf, maar organiseert de intensieve samenwerking tussen regionale partijen die een rol hebben bij een goede bemiddeling van jongeren naar een baan. Om te monitoren of de doelstelling van 40 000 extra jeugdbanen wordt bereikt maakt de Taskforce gebruik van de teller van het CWI. Het CWI registreert echter niet of jongeren afkomstig zijn uit het praktijkonderwijs. Hierdoor is onbekend hoeveel jongeren uit het praktijkonderwijs succesvol zijn bemiddeld naar een stage, een leerwerkplaats of een jeugdbaan.
Uit de bestanden van de Tascforce kan wel het volgende worden afgeleid:
• De Taskforce heeft samen met CWI en het MKB 10 000 Leerbanenplan tot en met december 2005 ruim 25 000 (25 575) extra jeugdbanen gerealiseerd. Deze jeugdbanen bestaan voor het overgrote deel uit reguliere banen. Ongeveer 85% van de bemiddelingen voor jongeren door het CWI zijn bemiddelingen op reguliere banen. De Leerbanen, waarin werken en leren worden gecombineerd, maken zo’n 12% uit van het aantal bemiddelingen. Het restant bestaat voornamelijk uit Jongeren ontwikkelingsen ervaringsplaatsen (JOP). Dit is een door VNO-NCW geïntroduceerde variant waarbij jongeren gedurende drie maanden bij een werkgever werken met behoud van uitkering om «fit» te blijven voor de arbeidsmarkt.
• De aantallen jeugdbanen zijn overigens niet de enige resultaten van de Taskforce: Er zijn ook meer dan tien regionale actiedagen georganiseerd en de intensieve samenwerking die in de regio nodig is om zo’n actiedag te organiseren heeft diverse verbeteringen opgeleverd in de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.
• Bovendien zijn er sinds de start van de Taskforce door het CWI bijna 4 000 (3 784) jongeren teruggeleid naar school. Ook heeft het CWI 47 966 jongeren geholpen bij het zelf vinden van werk. Deze aantallen zijn niet meegenomen in de resultaten van de Taskforce, maar wel mede het resultaat van de intensieve samenwerking tussen de Taskforce en de 130 CWI vestigingen.
Hoeveel procent van de jongeren die in de doelgroep van de Taskforce Jeugdwerkloosheid vallen, is succesvol bemiddeld in 2004 en 2005 verdeeld naar type gevolgd onderwijs?
Zie antwoord op vraag 18.
Hoeveel jongeren die het praktijkonderwijs hebben bezocht, zijn op de werk- of stageplek begeleid in 2004 en 2005?
Alle leerlingen in de hogere leergroepen die een werk- of stageplek hebben, krijgen per definitie begeleiding.
Welke begeleiding ontvingen de jongeren van het praktijkonderwijs op de werk- of stageplek en voor hoe lang?
De begeleiding is geheel afgestemd op de individuele leerling. Hierbij wordt vooral rekening gehouden met het individuele ontwikkelingstraject van de betreffende leerling en zijn ervaringen in de voorgaande jaren. Een algemene omschrijving van begeleiding doet geen recht aan het werk van de docenten.
Hoeveel jongeren (aantal en procentueel) die het praktijkonderwijs hebben bezocht, zijn afgehaakt, uitgesplitst naar de vervolgstudie, stage, of werk, en snelheid (afgehaakt binnen drie maanden, zes maanden, 1, 2, 3, 4, of 5 jaar, onbekend, en «niet afgehaakt»)?
Hierover zijn geen landelijke gegevens beschikbaar.
Hoe is de verdeling naar type uitstroom en oorzaak van uitval in het traject na de schoolopleiding van de praktijkonderwijsjongeren?
Hierover zijn landelijk geen geregistreerde gegevens beschikbaar.
Wel is bekend dat in de regio Rotterdam dat leerlingen die een vervolgopleiding doen onvoldoende hebben overwogen of de vervolgopleiding voor hen wel haalbaar is.
Van leerlingen die zijn uitgestroomd naar de arbeidsmarkt is bekend dat ontslag plaatsvindt omdat het bedrijf de activiteiten stopt, de ex-leerling niet de capaciteiten heeft voor de betreffende functie of in een aantal gevallen de leerling om uiteenlopende redenen zelf ontslag heeft genomen.
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Aptroot (VVD), voorzitter, Smeets (PvdA), ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Leerdam (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GL), Roefs (PvdA), Jungbluth (GL).
Plv. leden: Ferrier (CDA), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), Vacature (SP), Brinkel (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Van der Sande (VVD), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Herben (LPF), Meijer (PvdA), Nijs (VVD), Halsema (GL), Kalsbeek (PvdA), Vendrik (GL).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29823-9.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.