29 823
Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs om meer maatwerk mogelijk te maken bij de toelating tot het praktijkonderwijs onder vervallenverklaring van de grondslag voor de tijdelijke regeling van die toelating

29 399
Uitwerking lumpsumbekostiging

nr. 14
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 10 juli 2007

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd over de brief d.d. 18 januari 2007 inzake de uitstroom van leerlingen praktijkonderwijs (29 823/29 399, nr. 12).

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft deze vragen beantwoord bij brief van 9 juli 2007. De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Van de Camp

Griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Kler

1

Welke functie heeft het om in de monitor sectorspecifiek na te gaan in welke sectoren de leerlingen aan het werk gaan? In hoeverre is het voor scholen mogelijk om adequaat en betrouwbaar in te vullen wat voor werkzaamheden een leerling verricht?

Deze gegevens zijn van belang voor de Vereniging Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs (LWV-Pro) en voor scholen om contacten met branches en bedrijven aan te gaan. Zo kunnen contacten worden gelegd met branches waar nog weinig leerlingen terechtkomen, maar wel kansen op een arbeidsplaats aanwezig zijn. De informatie over de werkzaamheden die de leerlingen bij andere bedrijfstakken verrichten kan voor deze branches een «eye-opener» zijn om ook in hun branche te verkennen welke mogelijkheden er bestaan voor leerlingen uit het praktijkonderwijs.

Scholen weten doorgaans goed wat voor werkzaamheden hun leerlingen doen: ze spelen immers een belangrijke bemiddelende rol bij het vinden van werk. Oud-leerlingen informeren de school nog al eens over hun werk. Als scholen niet weten waar de leerling werkt en/of wat hij/zij doet kunnen ze in de monitor het antwoord «onbekend» aangeven. Uit de monitor blijkt dat dit in zeer beperkte mate het geval is geweest.

2

Welke contracten krijgen leerlingen standaard binnen sociale werkvoorzieningen?

Dit hangt af van de voorziening waarmee een leerling in de sociale werkvoorziening wordt geplaatst. Immers de sociale werkvoorziening (het sw-bedrijf) kan buiten het realiseren van arbeidsplaatsen in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) ook andere activiteiten verrichten onder voorwaarde dat budgetten van de verschillende activiteiten strikt gescheiden blijven.

Is iemand via de Wsw aan het werk, dan zijn er twee opties. Of betrokkene heeft een Wsw-dienstverband met bijbehorende Wsw CAO. Hiervan is sprake in geval van beschut werken of detacheringen. Of betrokkene is via begeleid werken in dienst bij een reguliere werkgever en heeft een arbeidscontract met deze werkgever conform de CAO die op die werkgever van toepassing is. De gemeente (of organisatie die de Wsw in opdracht van de gemeente uitvoert) is verantwoordelijk voor de plaatsing van mensen met een Wsw-indicatie (beschut, detacheren of begeleid werken) en dient daarbij rekening te houden met capaciteiten en ontwikkelmogelijkheden van betrokkene evenals het advies van het CWI ten aanzien van begeleid werken.

Verder gelden voor Wsw’ers de reguliere regels van de flexwet en het burgerlijk wetboek. Aangezien de doelgroep van de Wsw veelal langdurig op de Wsw is aangewezen is in de Wsw relatief vaak sprake van vaste contracten.

3

Hangt de terugloop van het aantal contracten voor onbepaalde tijd samen met de toename van leerlingen die naar de sociale werkvoorziening gaan?

Er is geen uitspraak te doen over een causale relatie tussen toename van het aantal leerlingen die naar de sociale werkvoorziening gaan en het aantal contracten voor onbepaalde tijd.

4

Kunt u aangeven welke verbeterpunten en acties er uit het door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegde gesprek met het UWV zijn gekomen over onder andere problemen met de uitvoering van de toeleiding naar de arbeidsmarkt vanuit het praktijkonderwijs en mogelijk misbruik van proefplaatsingen?

In aansluiting op het algemeen overleg van 19 april 2006 is er overleg geweest met het UWV.

In dat overleg is vastgesteld dat het intrekken van de Wet op de re-integratie (REA) mogelijk tot misverstanden heeft geleid. Schoolverlaters van het praktijkonderwijs kunnen echter nog steeds in aanmerking komen voor instrumenten zoals de no riskpolis en premie korting. Het UWV kan een verklaring af geven ten behoeve van jongeren zonder Wajonguitkering waarmee zij hun (toekomstig) werkgever er op kunnen attenderen dat zij in aanmerking komen voor de no-riskpolis en de premiekorting. Hierover zijn nu ook door het UWV interne instructies gemaakt.

Bij het UWV zijn geen signalen van misbruik van proefplaatsingen bekend. Het UWV heeft voorts aangegeven dat een werkgever bij proefplaatsing van een cliënt een verklaring moet tekenen met een clausule dat de werkgever er naar streeft na afloop van de proefperiode de UWV-cliënt een dienstverband van ten minste 6 maanden aan te bieden. Het UWV zou, wanneer dezelfde werkgever bij proefplaatsingen herhaald geen invulling aan deze clausule geeft, de relatie met deze werkgever voor wat betreft proefplaatsingen beëindigen.

5

Kunt u aangeven op welke wijze er uitvoering is gegeven aan het amendement Eijsink c.s. (Kamerstuk 30 300 VIII, nr. 116)? Welke ervaringen zijn er opgedaan in de gezamenlijke pilot om de nazorg voor praktijkschoolverlaters te verbeteren? Hoe kunnen deze ervaringen leiden tot een verdere verbetering van de kansen van praktijkschoolverlaters op de arbeidsmarkt?

In vervolg op mijn antwoord bij de behandeling van de Rijksbegroting 2007, Kamerstuk 30 800 VIII, nr. 10, Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden, nr. 62, kan ik u melden dat scholen op het einde van 2006 zijn gestart met de uitvoering van hun projectplan.

De projectleiding heeft een begin gemaakt met het bezoeken van de regiobijeenkomsten. In mei is een bijeenkomst geweest waarop de deelnemers aan de projecten ervaringen met elkaar hebben uitgewisseld.

Gelet op de looptijd van het project tot 1 augustus 2008 is nu nog geen definitief antwoord te geven op de vragen naar de ervaringen die al zijn opgedaan en hoe die kunnen leiden tot een verbetering van de kansen van de praktijkschoolverlaters op de arbeidsmarkt.

6

Wat is de reden dat het aantal deelnemende scholen beperkt is gebleven tot 59 scholen?

Het LWV-Pro heeft op de website www.praktijkonderwijs.nl bekend gemaakt dat de monitor webbased was gemaakt en dat scholen deze konden invullen.

Gelet op de datum van oplevering van het IVA-rapport moesten de data worden verzameld op het einde van het schooljaar. Veel scholen hebben geen kans gezien om deze enquête in te vullen vanwege de drukke periode voor het begin van de zomervakantie.

7

Is er iets bekend over de scholen die niet mee hebben gedaan aan het onderzoek, hetgeen de conclusies van dit onderzoek kan verstoren, aangezien de onderzoekers stellen dat het onderzoek niet representatief is?

Er is in het korte bestek dat het rapport moest worden opgeleverd geen non-respons analyse gedaan. De indruk bestaat dat scholen het instrument te gebruikersonvriendelijk vonden, teveel werk vonden om in te vullen of niet op de hoogte waren van de monitoring.

De Rotterdamse scholen monitoren jaarlijks hun eigen leerlingen (uitgevoerd door het Samenwerkingsverband Koers-VO) en hebben daarom nauwelijks deelgenomen aan de landelijke monitor. Een soortgelijke redenering geldt voor de Amsterdamse scholen.

8

Beantwoordt dit – niet representatieve – onderzoek de onderzoeksvragen op een deugdelijke wijze?

De monitor «uitstroom praktijkonderwijs» heeft tot doel de uitstroombestemmingen van leerlingen die uitstromen uit het praktijkonderwijs in kaart te brengen. Er liggen geen specifieke onderzoeksvragen aan ten grondslag, alleen de vraag: « waar komen deze leerlingen terecht na uitstroom?» Ik ben van mening dat deze vraag voldoende is beantwoord.

9

Zijn de vergelijkingen die in het onderzoek gemaakt worden vanwege de grote verschillen tussen de datasets wel voldoende betrouwbaar en valide? Kunnen op basis hiervan trends worden gesignaleerd?

In vervolg op het onderzoek dat naar de Kamer is gezonden, is vervolgonderzoek gedaan naar de uitstroom van leerlingen over het schooljaar 2005–2006. De trends die in 2004–2005 werden gesignaleerd (toename doorstroom vervolgonderwijs, afname uitstroom arbeid) worden hierin bevestigd. Dezelfde trends zijn terug te zien in de Rotterdamse monitor (rapportage Koers-VO) over het schooljaar 2005–2006.

10

Hoeveel deelnemers, die doorstromen naar regionale opleidingscentra (ROC), behalen daadwerkelijk een eindkwalificatie?

De Uitstroommonitor van het IVA heeft geen onderzoek gedaan naar de uitstroomresultaten van vervolgopleidingen, in dit geval niveau 1-opleidingen in het mbo.

Landelijk gezien zijn er in het schooljaar 2004–2005 687 leerlingen en in het schooljaar 2005–2006 814 leerlingen begonnen aan een opleiding in het mbo. Het is niet bekend hoeveel leerlingen ook daadwerkelijk een diploma hebben behaald omdat nog niet alle scholen voor praktijkonderwijs deelnemen aan het onderwijsnummer.

11, 13, 14, 25, 27 en 30

Gaat er nader onderzoek plaatsvinden naar de redenen waarom leerlingen meer doorstromen naar gesubsidieerde arbeid? Zo ja, hoe wordt dit vormgegeven? Zo neen, waarom niet?

In welke mate wijkt de instroom van jongeren uit het praktijkonderwijs in tijdelijke contracten af van jongeren in dezelfde leeftijd?

Is het mogelijk dat er een toename is geweest van leerlingen met de specifieke kenmerken die gesubsidieerde arbeid voor hen geschikt maakt, aangezien uit het onderzoek niet blijkt of de toename uitstroom naar gesubsidieerde arbeid ligt aan de kenmerken van de leerlingen of aan de werkgevers die hun weg beter weten te vinden? Indien dat het geval is, wat kan daar de oorzaak van zijn?

Welke initiatieven zullen er worden ontplooid om de positie van leerlingen in het praktijkonderwijs op de arbeidsmarkt verder te verbeteren?

Op welke manier wilt u ervoor zorgen dat jongeren die het praktijkonderwijs verlaten vaker een vast contract krijgen in plaats van tijdelijke baantjes? Welke bijdrage verwacht u hierbij van de scholen en/of de werkgevers?

Hoe wordt voorkomen dat leerlingen met gesubsidieerd werk, dat veelal tijdelijk werk is, een gebrek aan vastigheid hebben?

In het antwoord op vraag 15 wordt ingegaan op de monitor van het IVA en het CliëntVolgSysteem (CVS) van het UWV. Het CVS van het UWV zal informatie opleveren over de doorstroom van leerlingen op de arbeidsmarkt.

Bij de uitstroommonitor van het IVA is geen onderzoek gedaan naar de mate waarin de instroom van jongeren uit het praktijkonderwijs in tijdelijke contracten afwijkt van jongeren in dezelfde leeftijd.

Het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) heeft dit onderzocht voor een aantal andere schoolsoorten. De Statistische Bijlage bij het rapport van het ROA «Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt», tabel A 3.3, geeft aan dat gemiddeld 47 procent van de gediplomeerde schoolverlaters (1,5 jaar na verlaten school) een flexibele aanstelling heeft. Per onderwijssoort is dat: AVO (53%), VMBO (54%), MBO/BOL niveau 1 t/m 4 (47%, 46%, 43%, 43%), HBO (44%), WO (52%). Onder flexibele aanstelling wordt verstaan een tijdelijk contract, oproepkracht of uitzendkracht. Wanneer deze gegevens worden vergeleken met de gegevens uit de tabel 13 in het Uitstroomonderzoek IVA, valt daaruit af te leiden dat er meer leerlingen uit het praktijkonderwijs een tijdelijk contract hebben gekregen dan gediplomeerde schoolverlaters.

Door de departementen van SZW en OCW, betrokken instanties en organisaties, zijn veel initiatieven genomen die moeten bijdragen aan de verbetering van de arbeidsmarktpositie van praktijkschoolleerlingen op de arbeidsmarkt.

De regeling Doorontwikkeling praktijkonderwijs voorziet onder meer in de mogelijkheid om samen te werken aan het opstellen van een transitieplan waarin de maatregelen zijn beschreven die een specifieke jongere zo goed mogelijk voorbereiden op zijn intrede op de arbeidsmarkt. Scholen kunnen op grond van deze regeling ook samen met arbeidsmarktinstanties werken aan een «warme overdracht» van leerlingen zodat een maximale ondersteuning bij de overgang naar de arbeidsmarkt wordt bereikt.

Voorts werkt het UWV sinds 2005 met Jonggehandicaptenteams die beogen met scholen een netwerk te vormen die de overgang van school naar werk van leerlingen met een belemmering zo soepel mogelijk laten verlopen.

De arbeidsdeskundige «jonggehandicapte» van het UWV kan voor de jongere activiteiten ondernemen gericht op plaatsing bij een werkgever op de reguliere arbeidsmarkt, of verwijzing bevorderen naar het CWI voor indicatiestelling voor een plaats in het kader van de Wsw. Indien de jongere niet in aanmerking komt voor uitkering op grond van de Wajong kan de arbeidsdeskundige jonggehandicapte de jongere voor een eventuele uitkering en ondersteuning bij het verkrijgen van werk verwijzen naar de gemeente.

Het is belangrijk dat er zicht is op de instroom van jongeren op de arbeidsmarkt om zonodig bestaand beleid te kunnen bijsturen en aan te vullen. OCW ondersteunt de opzet van het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs om in samenwerking met het IVA tot een sluitende registratie van de jaarlijkse uitstroom van leerlingen te komen.

Daarnaast levert het ClientVolgSysteem (CVS) van het UWV hierover in de toekomst informatie.

Tenslotte is de Sociaal Economische Raad (SER) gevraagd te adviseren over de mogelijkheden om de arbeidsparticipatie van Wajonggerechtigden te bevorderen. Daarbij kijkt de SER ook hoe de overgang van school naar werk van (potentiële) Wajonggerechtigden nog verder kan worden verbeterd.

12

Kunt u al aangeven in hoeverre scholen voor praktijkonderwijs deelnemen aan ESF-projecten?

Er zijn 51 scholen voor praktijkonderwijs die over de periode 2005–2007 deelnemen aan ESF-projecten in het kader van de Subsidieregeling Europees Sociaal Fonds (ESF-3) voor onderwijsinstellingen 2000–2006. De nieuwe regeling van het ministerie van Sociale Zaken, gepubliceerd in de Staatscourant van 13 december 2006 biedt de scholen de gelegenheid in te schrijven voor deelname aan ESF-projecten die in de periode 2007– 2013 zullen worden gerealiseerd. Scholen kunnen zich hiervoor inschrijven in de periode van 1 april 2007 tot en met 30 april 2007. Het proces van beoordeling van de ingediende aanvragen is nog in volle gang. Wel blijkt dat er een aanzienlijke belangstelling is voor deelname aan de ESF-projecten.

15 en 20 t/m 24

In hoeverre is het netwerk van betrokken instanties voor leerlingen functioneel? Zijn er resultaten gemeten?

Welke afspraken zijn gemaakt met het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs, dan wel met onderzoeksinstituut IVA te Tilburg over het systematisch monitoren van de uitstroom van leerlingen van het praktijkonderwijs?

Op welke wijze bent u voornemens om mee te werken aan de verbetering van de uitstroomregistratie?

Welke maatregelen neemt u om de deelname aan de monitor te bevorderen?

Zal een nieuwe monitor-gebaseerd op het Rotterdamse model de gewenste en noodzakelijke gegevens opleveren? Waarom zijn in het Rotterdamse model gegevens over onder andere specialisaties niet meegenomen?

Vindt u het huidige instrumentarium om de uitstroom van leerlingen uit het praktijkonderwijs te monitoren voldoende? Zo neen, wat kan er nog verbeterd worden? Op welke wijze gaat u meewerken aan verbetering van de uitstroomregistratie? Zal verdere verbreding van het onderzoek naar de uitstroom hier een onderdeel van zijn?

De resultaten van de uitstroom naar de arbeidsmarkt van leerlingen uit het praktijkonderwijs zijn ondermeer afhankelijk van de netwerken waarin de scholen participeren. Verschillende partners in deze netwerken, zoals re-integratiebedrijven en arbeidsmarktinstanties bieden ondersteuning aan leerlingen die hun eerste schreden op de arbeidsmarkt hebben gezet. Daarnaast beheren scholen netwerken met soms meer dan 300 bedrijven om hun leerlingen stageplaatsen en een eerste positie op de arbeidsmarkt te bezorgen. Deze netwerken kunnen dus uitermate functioneel zijn voor de bevordering van de uitstroom van leerlingen naar de arbeidsmarkt. Er is geen onderzoek gedaan dat een landelijk beeld weergeeft.

Het is de bedoeling dat deze jaarlijkse monitor wordt gehouden om leerlingen na het verlaten van de school beter te kunnen volgen. Dit is in lijn met de behoefte van de Kamer om meer gegevens over de uitstroom van deze leerlingen ter beschikking te hebben om te bezien hoe het met hen vergaat nadat zij de school hebben verlaten.

Het Landelijk Werkverband heeft een voorstel tot verbetering ingediend om de kwaliteit van de monitor te verbeteren. Ik heb toegezegd om de kosten die ermee zijn gemoeid ten laste te brengen van de begroting van OCW.

Deelname aan de jaarlijkse monitor geschiedt vooralsnog op basis van vrijwilligheid. Er wordt wel gestreefd naar een zo volledig mogelijke deelname van de scholen vanwege het belang dat kennis van de uitstroom heeft voor het kwaliteitsbeleid van de scholen.

Bij een herziening van de vragenlijst voor de jaarlijkse monitor wordt mede gebruik gemaakt van het model dat in Rotterdam is ontwikkeld. Tussen IVA en de uitvoerders van het Rotterdamse model is intensief contact zodat verwacht mag worden dat vanaf 2006–2007 de gegevens goed vergelijkbaar zullen zijn.

In het Rotterdamse model zijn sommige gegevens, bijvoorbeeld specialisatie naar beroepssector niet opgenomen omdat niet alle deelnemende scholen op de betreffende vraag hadden geantwoord. Het vermelden van gegevens over dit onderwerp in de Rotterdamse monitor was dan onvoldoende betrouwbaar geweest.

Ik streef er naar om een zo getrouw mogelijk beeld van de uitstroom van de leerlingen uit het praktijkonderwijs in beeld te brengen. In die zin helpen aanvullende vragen om dit doel te bereiken. Daarnaast heeft het veld de behoefte om de monitor te gebruiken bij de verbetering van de eigen kwaliteitszorg. Uit dien hoofde zullen ook wijzigingen worden doorgevoerd.

Het Ministerie van OCW voorziet tevens in een bijdrage in de kosten van de afname van de monitor. Verder wordt in het kader van de Wet SLOA een mogelijkheid aan scholen geboden om docenten met de uitkomsten vertrouwd te maken zodat zij bij kunnen dragen aan het kwaliteitsbeleid van de school.

Het UWV heeft daarnaast in maart 2006 een CliëntVolgSysteem (CVS) geïntroduceerd ten behoeve van leerlingen van het praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, waarmee het mogelijk is om leerlingen die de school gaan verlaten te volgen.

Als de school de NAW-gegevens en enkele andere basisgegevens aanlevert aan het UWV, kan het UWV vervolgens de acties van het UWV voor die leerlingen registreren en ook de bereikte resultaten (mijlpalen). Met behulp van dat systeem kan gerichter ondersteuning worden geboden ter integratie op de arbeidsmarkt en kan ook uit de daarmee gegenereerde databank op geaggregeerd niveau informatie worden verstrekt waarmee een betere aansluiting tussen de gegevens van scholen en die van het UWV wordt bereikt. Er wordt naar gestreefd dat het CVS in 2008 de eerste landelijke gegevens oplevert.

De gegevens uit de genoemde registraties kunnen een indicatie geven voor de functionaliteit van het netwerk van betrokken instanties.

16

Kunt u bevestigen dat het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs de verantwoordelijkheid heeft voor de samenwerking tussen praktijkonderwijs en mbo om te zorgen voor minimale uitstroom van de leerlingen? Kunt u nader onderbouwen waarom u denkt dat deze verantwoordelijkheidstoedeling voldoende is om de uitstroom van leerlingen zo beperkt mogelijk te houden?

Het LWV-Pro heeft samen met de MBO-Raad een Handboek Samenwerking Pro-MBO opgesteld om de overgang van praktijkonderwijs naar een niveau 1 opleiding te verbeteren. Het doel is te bewerkstelligen dat de voortijdige uitstroom van leerlingen uit het praktijkonderwijs uit deze opleidingen minimaal is. Dit is op korte termijn de snelste manier om de uitval van leerlingen in vervolgtrajecten tegen te gaan. Op het ogenblik is nog niet het moment aanwezig om nadere stappen te zetten omdat scholen en instellingen actief bezig zijn om de uitval zoveel mogelijk te beperken. De minister van OCW blijft echter de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijsstelsel behouden. Dit impliceert dat nadere maatregelen moeten worden overwogen, mocht onverhoopt de samenwerking tussen scholen en instellingen onvoldoende van de grond komen.

17

Bent u bereid mee te werken aan het verbeteren van de nazorg aan leerlingen die hun diploma in het praktijkonderwijs hebben gehaald? Wat betekent het concreet dat scholen verplicht zijn enige nazorg te bieden in het vervolgtraject?

Scholen voor praktijkonderwijs zijn middels de Regeling doorontwikkeling praktijkonderwijs in de gelegenheid gesteld om in netwerken de samenwerking met arbeidsmarktinstanties te verbeteren. De huidige regeling doorontwikkeling praktijkonderwijs voorziet erin dat scholen kunnen werken aan de opstelling van een transitieplan dat tot doel heeft de toeleiding van leerlingen naar de arbeidsmarkt te verbeteren.

Scholen hebben geen wettelijke verplichting nazorg aan te bieden. Wel volgen de meeste scholen de leerlingen als zij de school hebben verlaten en zorgen tijdelijk voor begeleiding op de arbeidsmarkt, vaak in samenwerking met arbeidsmarktinstanties. De school is vrij om dit in te vullen, afhankelijk van de behoeften aan ondersteuning van de leerlingen. In het Algemeen Overleg van 16 april 2006 heeft mijn ambtsvoorganger benadrukt dat scholen de leerlingen eerder moeten loslaten en hun leerlingen tijdig moeten overdragen aan arbeidsmarktinstanties. De ketenverantwoordelijkheid voor deze leerlingen wordt zo versterkt. Dit is in lijn met de brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 november 2004 aan de Kamer (Kamerstuk 29 461, nr. 8).

18

Komt uit het onderzoek voldoende naar voren dat het praktijkonderwijs leerlingen voldoende voorbereidt op het bedrijfsleven? Deelt u de mening dat uit de praktijk nogal eens blijkt dat het onderwijs achterloopt bij de ontwikkelingen in het bedrijfsleven? Op welke manier wilt u zorgen voor een optimale wisselwerking tussen het praktijkonderwijs en het bedrijfsleven?

Het praktijkonderwijs heeft volgens artikel 10f, derde lid van de WVO, de taak om haar leerlingen voor te bereiden op een functie op de regionale arbeidsmarkt. Dit kan alleen als de samenwerking met het bedrijfsleven optimaal is. Scholen hebben succes als zij zoveel mogelijk leerlingen geplaatst krijgen in een functie op de arbeidsmarkt en hun leerlingen daar goed functioneren. Als scholen hierin niet slagen en hun onderwijs achterloopt, zijn werknemers niet bereid om leerlingen uit het praktijkonderwijs in dienst te nemen. Uit de monitor blijkt dat scholen goed in staat zijn om hun leerlingen op de arbeidsmarkt te plaatsen.

Scholen hebben via de Regeling aanvullende bekostiging praktijkonderwijs de gelegenheid gekregen om het onderwijs in hun praktijkvakken te versterken en de relaties met hun omgeving nauwer aan te halen. Dit betekent ook dat zij de relaties met het bedrijfsleven verder kunnen versterken. Daarnaast wordt in ESF-projecten en SLOA-activiteiten aandacht besteed aan netwerkvorming om de relaties met het bedrijfsleven optimaal te houden.

19

Welke mogelijkheden ziet u om de wachtlijsten met betrekking tot de Sociale Werkvoorzieningen aan te pakken? Hoe wilt u dit concreet gaan aanpakken?

Via de amendementen Irrgang (II 2006/07, 30 885 B, nr. 3) en Verburg/ Bussemaker (II 2006/07, 30 800 XV, nr. 34) is extra budget beschikbaar voor aanpak van de wachtlijsten. Het gaat om € 25 mln. in 2006 en € 25 mln. in 2007. In de brief van 17 april 2007 heeft de Staatssecretaris van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer over de uitvoering van deze amendementen geïnformeerd. Op verzoek van uw Kamer zal het amendement Verburg/Bussemaker anders worden uitgevoerd dan in deze brief staat vermeld. Het geld wordt niet via het gemeentefonds uitgekeerd, maar wordt toegevoegd aan het decentrale budget van de Wsw. Dit betekent dat het geld wordt toegekend via de Wsw-financieringssystematiek aan werkvoorzieningschappen Wsw en zelfstandig uitvoerende gemeenten.

De Staatssecretaris van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft u per brief van 21 mei jl. ook geïnformeerd over de voornemens van het Kabinet ten aanzien van de toekomst van de Wsw. Een van de voornemens is om de bij uw Kamer ingediende wetswijziging Wsw op een aantal punten aan te passen om de wachtlijstproblematiek te verzachten.

26

Wat vindt u van het verplicht stellen van stagebureaus op de scholen voor praktijkonderwijs die contacten met het werkveld onderhouden en zoeken naar voldoende en geschikte stageplaatsen voor hun leerlingen?

Scholen regelen op verschillende manieren de stages voor hun leerlingen. Sommige scholen hebben de organisatie en uitvoering van stages in een afzonderlijk bureau ondergebracht. Andere scholen hebben voor een minder formele benadering gekozen, echter wel met hetzelfde doel. Gelet op de huidige praktijk zie ik geen redenen om specifiek voor te schrijven op welke wijze scholen hun stages moeten organiseren.

28

Hoe komt het dat werkgevers niet goed weten wanneer en waar zij subsidie kunnen aanvragen wanneer zij leerlingen uit het praktijkonderwijs in dienst nemen? Op welke wijze bent u tot nu toe aan het werk gegaan om dit probleem te verhelpen? Wat is de reden dat dit tot nog toe onvoldoende is gelukt?

De uitspraak in het rapport is gebaseerd op uitlatingen van de scholen voor praktijkonderwijs. Ook in een rapport van de wetenschapswinkel in Groningen (Minnema, 2005) wordt gesteld dat werkgevers in het MKB niet op de hoogte zijn van subsidiemogelijkheden. Grotere bedrijven met een afdeling P&O zijn beter op de hoogte.

Het ministerie van SZW heeft op haar website alle relevante informatie beschikbaar om ondernemers op deze mogelijkheden te wijzen. Voor het UWV geldt hetzelfde. Daarnaast is er voor de scholen informatiemateriaal beschikbaar waarin, voor zover van toepassing, alle regelingen en subsidiemogelijkheden overzichtelijk op een rijtje zijn gezet. In contacten met werkgevers kunnen scholen deze erop attenderen welke mogelijkheden voor een subsidieaanvraag aanwezig zijn om hun leerlingen in het bedrijfsleven verder te helpen.

29

Zijn de leerlingen die uitstroomden van het praktijkonderwijs naar andere scholen, bijvoorbeeld naar het vmbo, gevolgd? Wat was het slagingspercentage van die leerlingen?

De uitstroommonitor laat zien dat een beperkt gedeelte van de leerlingen tussentijds de school verlaat en op een andere school voor voortgezet onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs de opleiding voortzet. De gegevens van deze leerlingen zijn vanwege de zeer beperkte aantallen niet verder onderzocht. Leerlingen die naar het vmbo toe gaan en daar een diploma behalen worden niet geregistreerd als een voormalige leerling uit het praktijkonderwijs.

Het IVA-onderzoek geeft alleen een beeld op het moment van uitstroom naar vervolgonderwijs. Hoe het leerlingen vergaat die doorstromen is niet bekend.

31

Is er een verband tussen de grootschaligheid van ROC’s en het vroegtijdig schoolverlaten van leerlingen die vanuit praktijkonderwijs zijn ingestroomd?

De problemen voor leerlingen uit het praktijkonderwijs die hun opleiding voortzetten op het ROC houden geen verband met de grootschaligheid. Zij zijn eerder te wijten aan onbekendheid met de leerlingen uit het praktijkonderwijs en de specifieke behoeften aan begeleiding die deze leerlingen nodig hebben.

32

Wat zijn de resultaten van het Pro-plus-jaar, zowel in cijfers als in beleving? Indien dat onbekend is, kan dit onderzocht worden?

Pro+ is een voorziening voor voortijdig schoolverlaters praktijkonderwijs in de leeftijd van 15 tot 18 jaar. Het is een 1 tot 2 jarig traject.

Er waren dit jaar 38 deelnemers, waarvan er 33 zijn uitgestroomd:

– 22 leerlingen zijn uitgestroomd met een arbeidsovereenkomst, met aanvraag voorziening uwv/wra;

– 7 leerlingen zijn in het bezit gekomen van een niveau 1 diploma, na het volgen van een aangepast traject;

– 4 leerlingen zijn uitgevallen door bovenmatig verzuim/psychiatrische problematiek, voor hen zijn zorgvoorzieningen aangevraagd;

5 leerlingen hebben het traject nog niet afgerond.

De school heeft een leerlingenenquête afgenomen. De leerlingen zijn over het algemeen tevreden over de veiligheid, de structuur en de opvang.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Voorzitter Depla (PvdA), Slob (CU), Remkes (VVD), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Dijk (CDA), Aptroot (VVD), Leerdam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), Ondervoorzitter Abel (SP), Van Leeuwen (SP), Verdonk (VVD), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Van Dijk (SP), Besselink (PvdA), De Rooij (SP), Ouwehand (PvdD) en Dibi (GL).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Gill’ard (PvdA), Anker (CU), Weekers (VVD), Atsma (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Ten Broeke (VVD), Van Dijken (PvdA), Hamer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van Bommel (SP), Langkamp (SP), Dezentjé Hamming (VVD), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Nicolaï (VVD), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Azough (GL).

Naar boven