29 823
Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs om meer maatwerk mogelijk te maken bij de toelating tot het praktijkonderwijs onder vervallenverklaring van de grondslag voor de tijdelijke regeling van die toelating

29 399
Uitwerking lumpsumbekostiging

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 januari 2007

In het Algemeen Overleg op 19 april 2006 over het praktijkonderwijs (Kamerstuk 29 823/29 399, nr. 11) gaven leden van uw Kamer aan dat zij behoefte hadden aan meer informatie over de uitstroom van leerlingen van het praktijkonderwijs naar de verschillende sectoren van de arbeidsmarkt. Ik heb de Kamer toegezegd het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs in te schakelen bij de verzameling van uitstroomgegevens en de resultaten daarvan naar de Kamer te zenden. Het Landelijk Werkverband heeft het IVA verzocht dit uitstroomonderzoek ter hand te nemen. Bijgaand treft u het rapport aan dat het IVA heeft uitgebracht.1

Het IVA heeft haar onderzoeksresultaten gebaseerd op een drietal bronnen, namelijk uitstroomgegevens van tien scholen uit Rotterdam over het schooljaar 2003–2004, van tien scholen uit Amsterdam en de landelijke uitstroomgegevens van 39 scholen, verspreid over het hele land, over het schooljaar 2004–2005. Gelet op het feit dat er 173 scholen en afdelingen voor praktijkonderwijs zijn, is het vanuit kwantitatief oogpunt te betreuren dat niet meer scholen aan het onderzoek hebben meegedaan. Toch zijn er in dit onderzoek ontwikkelingen zichtbaar die de nodige aandacht vragen.

In het rapport is een vergelijking gemaakt met de uitstroomcijfers over het schooljaar 2001–2002. Het IVA heeft destijds op verzoek van het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs een uitstroommonitor gemaakt omdat er toen behoefte bestond te weten waar leerlingen na het verlaten van de school terecht waren gekomen. Het produceren van deze uitstroommonitor heeft een eenmalig karakter gehad.

In het IVA-rapport zijn vier ontwikkelingen zichtbaar die de aandacht vragen.

1. Ten opzichte van het onderzoek uit de periode 2001–2002 stromen meer leerlingen door naar het ROC

Leerlingen doen dat om op niveau 1 een diploma te behalen of één of meerdere certificaten waarmee hun positie op de arbeidsmarkt kan worden versterkt. De doorstroom van leerlingen uit het praktijkonderwijs naar een vervolgopleiding vraagt de nodige aandacht. Het gaat hier immers om leerlingen die kwetsbaar zijn en de nodige begeleiding behoeven bij het doorlopen van een onderwijstraject in het mbo. Indien de begeleiding onvoldoende wordt verzorgd, is de kans groot dat deze leerlingen de eindstreep niet halen. Scholen voor praktijkonderwijs maken daarom in toenemende mate afspraken met ROC’s om onnodige uitval te voorkomen. Het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs heeft de problematiek onderkend en heeft in de maand december in samenwerking met de MBO-Raad een handreiking het licht laten zien die scholen voor praktijkonderwijs op weg helpt om tot een goede samenwerking met het mbo te komen. Het Landelijk Werkverband gaat de samenwerking tussen praktijkonderwijs en mbo beleidsmatig ondersteunen.

2. Er stromen meer leerlingen door naar gesubsidieerde arbeid

Het onderzoek kan niet aangeven of werkgevers beter in staat zijn om van bestaande mogelijkheden gebruik te maken of dat meer leerlingen door specifieke persoonskenmerken voor gesubsidieerde arbeid in aanmerking komen. Ten opzichte van de periode 2001–2002 hebben werkgevers wel meer mogelijkheden om subsidie te krijgen als zij een leerling van het praktijkonderwijs in dienst nemen.

3. Meer leerlingen dan in het schooljaar 2001–2002 hebben een tijdelijk contract gekregen

Ik verwacht dat een zich herstellende economie een gunstige invloed heeft op het verlengen van deze contracten. De samenwerking tussen arbeidsmarktinstanties en scholen in netwerken acht ik van groot belang om de ketenverantwoordelijkheid voor deze leerlingen te versterken en een vangnet te bieden bij het functioneren op de arbeidsmarkt waar dat noodzakelijk is. Deze samenwerking wordt gestimuleerd door de mogelijkheden die de Regeling doorontwikkeling praktijkonderwijs biedt. Daarnaast zijn veel scholen voor praktijkonderwijs bezig om in samenwerking met arbeidsmarkt- en uitkeringsinstanties leerlingen middels een adequate begeleiding verder te helpen.

Scholen voor praktijkonderwijs hebben in de periode 2007–2013 de gelegenheid om deel te nemen aan ESF-projecten. De verdere uitwerking van deze projecten moet onder meer leiden tot een versterking van de toeleiding naar de arbeidsmarkt. De resultaten zullen ook beschikbaar komen voor niet-deelnemende scholen om bij te dragen aan voorbereiding op een functie op de regionale arbeidsmarkt.

De pilot die wordt uitgevoerd naar aanleiding van het amendement Eijsink (30 300 VIII, nr. 116) zal naar verwachting verder bijdragen aan een versterking van de ketenverantwoordelijkheid.

4. Veel leerlingen uit het praktijkonderwijs stromen door naar sectoren op de arbeidsmarkt die verband houden met de richting waarvoor zij in het onderwijs hebben gekozen

Het IVA trekt hieruit de conclusie dat leerlingen passend worden voorbereid op een toekomstige werkkring.

Het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs wil scholen beleidsmatig ondersteunen bij de uitvoering van meer duale projecten in het praktijkonderwijs. Het sluiten van een leerovereenkomst met de werkgever bindt de ex-leerlingen meer aan het bedrijfsleven. Leerlingen hebben daardoor voor een langere tijd zicht op het behoud van hun arbeidsplaats. Hier bestaat ook een mogelijkheid om na het aflopen van een tijdelijk contract een beter perspectief te bieden. Het Landelijk Werkverband wil de relatie tussen specialisatie in de school en het latere beroep verdiepen via de ESF-projecten.

Een verbeterde registratie van de uitstroom van leerlingen biedt zowel de scholen als het departement een beter en volledig inzicht in de knelpunten die zich voordoen bij jongeren nadat zij de school hebben verlaten. Goed de vinger aan de pols te houden is wezenlijk in hun belang. Het Landelijk Werkverband streeft ernaar, in samenwerking met het IVA om een zo sluitend mogelijke registratie van de jaarlijkse uitstroom te verwerkelijken. Ik ben bereid om mee te werken aan een verbetering van de uitstroomregistratie.

De bevindingen van het IVA geven aan dat scholen zich inspannen om hun leerlingen een plaats op de arbeidsmarkt of bij een vervolgopleiding te bezorgen die het beste bij hen past. Uit het onderzoek blijkt ook dat deze leerlingen kwetsbaar zijn als het gaat om het behoud van hun arbeidsplaats nadat zij de school hebben verlaten. Er zijn al maatregelen in gang gezet om scholen meer kansen te bieden de positie van hun leerlingen te versterken. Het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs heeft stappen gezet die hieraan verder zullen bijdragen. Waar nodig zal ik, eventueel in samenwerking met het ministerie van SZW, verdere initiatieven ondersteunen die deze leerlingen ten goede zullen komen.

In het onderzoek van Sardes, «De uitkomsten van de RMC analyse 2005» zijn gegevens gepresenteerd over het voortijdig schoolverlaten in het praktijkonderwijs. In dit rapport wordt melding gemaakt van 654 voortijdige schoolverlaters waaronder 102 oude en 525 nieuwe schoolverlaters.

Hoewel het hier om een beperkte groep leerlingen gaat, is het wenselijk dat aan deze leerlingen extra aandacht wordt besteed. Het zijn immers kwetsbare leerlingen die zonder extra steun weinig mogelijkheden hebben om een positie te verwerven op de arbeidsmarkt. Ik zal het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs verzoeken met voorstellen te komen om te bevorderen dat het aantal leerlingen dat vroegtijdig uitvalt zo spoedig mogelijk wordt teruggebracht.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven