29 822
Wijziging van de Wet op de jeugdzorg (herstel van enige onvolkomenheden)

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 18 augustus 2004 en het nader rapport d.d. 24 september 2004, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie, mede namens staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 21 juni 2004, no.04.002421, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg (herstel van enige onvolkomenheden), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel strekt tot het wegnemen van onvolkomenheden met name waar dit betreft de rechtspersoon die als (gezins)voogdij-instelling is aangewezen over de kinderen van hen die zich in een asielprocedure bevinden (Stichting Nidos).

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen met betrekking tot nog ontbrekende aanpassingen en onduidelijkheden in de toelichting. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Blijkens mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 21 juni 2004, nr. 04.002421, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 18 augustus 2004, nr. W03.04.0247/I, bied ik U hierbij aan.

1. Ontbrekende bepalingen

a. Artikel 69

Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg (WJZ)2 worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld omtrent de hoogte van de bijdrage, die naar de leeftijd van de jeugdige en de aard van de zorg verschillen.

De hoogte van deze ouderbijdrage is geregeld in het Ontwerpbesluit bijdragen in de kosten van jeugdzorg, waarover de Raad onlangs advies heeft uitgebracht.3 In artikel 2 van dat besluit is bij het bepalen van de hoogte van de ouderbijdrage wel een onderscheid naar leeftijd van de jeugdige aangebracht, maar is een differentiatie naar de aard van de zorg achterwege gelaten.

Indien ervan moet worden uitgegaan dat aan een verder onderscheid in de praktijk geen behoefte bestaat, geeft de Raad in overweging artikel 69 zodanig aan te passen dat de verplichting gewijzigd wordt in een mogelijkheid («kunnen regels worden gesteld»).

b. Artikel 77

De in artikel 254 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek(BW) aangebrachte wijziging, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel G, van het wetsvoorstel (dat betrekking heeft op artikel 77 WJZ)1, heeft ook gevolgen voor artikel 265, eerste lid, van Boek 1 van het BW. Op grond van dit artikellid dient het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige, zoals geregeld in artikel 254, schriftelijk te worden gedaan. Door de voorgestelde wijzigingen van artikel 254 klopt de verwijzing in artikel 265, eerste lid, niet langer. Derhalve dient de in artikel 77, onderdeel K, WJZ vermelde wijziging2aangepast te worden: het daar bedoelde verzoek is nu opgenomen in artikel 254, vijfde lid, van Boek 1 BW3.

Het wetsvoorstel behoeft op dit punt aanvulling.

c. Artikel 83

Artikel 83 van de WJZ voorziet in aanpassing van artikel 9, vierde lid, van de Algemene bijstandswet (Abw). In verband met de intrekking van de Abw per 1 januari 2004 dient artikel 83 te vervallen.4

Het wetsvoorstel behoeft op dit punt aanvulling.

d. Artikel 93

Artikel 93 WJZ geeft uitvoering aan de wijziging van artikel 16, zesde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.

De geldende tekst van artikel 16 bevat reeds een verwijzing naar de Beginselenwet justitiële inrichtingen, zodat wijziging achterwege kan blijven, dan wel zonodig in aansluiting daarop kan worden verfijnd door te verwijzen naar het betreffende artikelonderdeel.

Gelet hierop behoeft het wetsvoorstel aanvulling.

e. Artikelen 99 en 105

De wijzigingen met betrekking tot de rechtspersoon die als (gezins)voogdij-instelling is aangewezen over de kinderen van hen die zich in een asielprocedure bevinden (Stichting Nidos), geven de Raad aanleiding tot de vraag of in artikel 99 WJZ, dat voorziet in wijziging van artikel 21, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), niet eveneens naast de daar genoemde stichting bedoeld in artikel 1, onder f, van de wet, ook melding gemaakt zou moeten worden van de door de Minister van Justitie aanvaarde rechtspersoon, bedoeld in artikelen 254 en 302 van Boek 1 van het BW. Thans geldt het verbod om persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid te verwerken niet voor bedoelde rechtspersoon.

Voorts lijkt artikel 105 WJZ voor wijziging in aanmerking te komen, zodat terzake van de rechtsbescherming op grond van de Wbp met betrekking tot beslissingen van de rechtspersoon slechts één rechterlijke instantie bevoegd is.5

De Raad geeft in overweging deze punten nader te bezien en zonodig de WJZ aan te passen.

1. Ontbrekende bepalingen

De door de Raad van State gesuggereerde aanpassingen zijn aangebracht.

2. Overige ontbrekende bepalingen die nog niet zijn opgenomen in de WJZ.

Met betrekking tot een tweetal wetten blijkt dat afstemming op de WJZ nog niet heeft plaatsgevonden. Het betreft:

– artikel 15, eerste lid, van de Gratiewet, waarin wordt verwezen naar artikel 60, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de jeugdhulpverlening;

– artikel 71c, eerste lid, Wet op de expertisecentra, waarin nog melding wordt gemaakt van «jeugdhulpverlening».

De Raad geeft in overweging te bezien in hoeverre aanpassing dient plaats te vinden en het wetsvoorstel zonodig aan te vullen.

2. Overige ontbrekende bepalingen die nog niet zijn opgenomen in de Wet op jeugdzorg

Ook de in onderdeel 2 van het advies opgenomen suggesties tot wijziging zijn overgenomen, met uitzondering van de suggestie met betrekking tot artikel 71c, eerste lid, Wet op de expertisecentra, omdat de wijziging een te grote inperking van dit artikel zou meebrengen.

3. Memorie van toelichting

Artikel I, onderdeel G, brengt wijziging aan in artikel 77, onderdeel D, WJZ, waarmee artikel 254 van Boek 1 BW anders wordt geredigeerd. Daarbij is blijkens de memorie van toelichting1 de redactie afgestemd op het overeenkomstige artikel 302 van Boek 1 BW (dat betrekking heeft op de voogdij). Op een aantal punten lopen de teksten van de artikelen 254 en 302 evenwel om niet nader genoemde redenen uiteen.

Zo is in artikel 254, tweede lid, sprake van een minderjarige vreemdeling die in verband met de asielaanvraag nog in een COA-voorziening verblijft, terwijl artikel 302, tweede lid2, voorschrijft dat de minderjarige in verband daarmee in Nederland verblijft. In de toelichting wordt dit verschil niet verklaard.

Evenzo bestaat er verschil op het punt van de overgang naar de situatie waarin op de asielaanvraag van de desbetreffende minderjarige onherroepelijk is beslist. Het nieuwe vijfde lid van artikel 254 voorziet in vervanging van de door de Minister van Justitie aanvaarde rechtspersoon door de stichting in de provincie waar de minderjarige duurzaam verblijft, tenzij de kinderrechter voortzetting om reden van continuïteit noodzakelijk acht. Een voorschrift van die strekking bevat artikel 302 niet.

Nu de toelichting dit onderscheid niet verklaart geeft de Raad in overweging deze aan te vullen en zonodig het wetsvoorstel aan te passen.

3. Memorie van toelichting

In de memorie van toelichting is het verschil in de redactie van de artikelen 254 en 302, op beide door de Raad van State genoemde punten, toegelicht.

4. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

4. Redactionele kanttekeningen

De redactionele kanttekeningen zijn gevolgd.

5. Aanvullingen

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt het voorstel van wet aan te vullen met wijzigingen, waarvan de noodzaak is gebleken. Het gaat om het verbeteren van een verkeerde verwijzing (onderdelen F, T en U), het vervangen van een verwijzing naar de Wet op de jeugdhulpverlening door een verwijzing naar de Wet op de jeugdzorg (onderdeel O), het vervangen van een verwijzing naar de (gezins)voogdij-instelling door een verwijzing naar de stichting (onderdelen P en Q), tekstuele verbeteringen (onderdelen C en J) en het toevoegen van een overgangsjaar aan artikel 107 (onderdeel AA).

Tevens is de overgangsbepaling die betrekking heeft op de overgang van de voogdij en gezinsvoogdij van (gezins)voogdij-instellingen aan de stichting aangepast (onderdeel X, wijziging van artikel 102). De thans voorgestelde regeling vermindert in die gevallen waarin een stichting als de onmiddellijke rechtsopvolger van een (gezins-)voogdij-instelling is te beschouwen de administratieve lasten voor die stichting, doordat niet voor alle minderjarigen afzonderlijk behoeft te worden bepaald bij welke stichting zij worden ondergebracht.

Gebleken dat de rechtspersoon die naar verwacht zal worden aanvaard als de in artikel 302, tweede lid, Boek 1 BW bedoelde rechtspersoon, de Stichting Nidos, op dit moment ook de voorlopige voogdij krijgt over bepaalde minderjarigen, met name die welke onbegeleid op Schiphol aankomen. Deze mogelijkheid blijft met de voorgestelde wijziging, opgenomen in onderdeel K, gehandhaafd. Met deze wijziging houden die in de onderdelen B, onder 1, en G (was E) verband. Tevens is de redactie van artikel 302 (onderdeel N) in overeenstemming gebracht met de omschrijving van de doelgroep voorlopige voogdij.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W03.04.0247/I met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

Voorstel van wet

– In het opschrift de woorden «Voorstel van wet« achterwege laten (aanwijzing 106 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar).

– De volgorde van de onderdelen G en H van artikel I in verband met de te wijzigen onderdelen A en D van artikel 77 omdraaien.

– In artikel I, onderdeel G (wijziging van artikel 77, onder D), het te wijzigen artikel 254 Burgerlijk Wetboek Boek 1 volledig uitschrijven.

– In artikel I, onderdeel J, (wijziging van artikel 102, tweede lid) na artikel 257 invoegen: van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

– Artikel II redigeren overeenkomstig aanwijzing 180, eerste lid, onderdeel J, Ar.

Memorie van toelichting

– De laatste volzin van de eerste alinea van het algemeen gedeelte van de toelichting achterwege laten.

– In de toelichting op artikel II in de eerste volzin de zinsnede «waartoe het onderhavige wetsvoorstel naar wij hopen zal leiden» achterwege laten. Voorts het slot van deze volzin «en dan qua volgorde onmiddellijk voorafgaan aan de Wet op de jeugdzorg» vanwege onjuistheid eveneens achterwege laten. Tenslotte de laatste volzin van deze passage als volgt redigeren: Teneinde tijdige inwerkingtreding zeker te stellen is expliciet verwezen naar artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.

Bijlage

Tekst van artikel 254 Burgerlijk Wetboek boek 1, zoals deze komt te luiden na de in dit wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen:

1. Indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, kan de kinderrechter hem onder toezicht stellen van een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg.

2. De kinderrechter kan een in het eerste lid bedoelde minderjarige door of voor wie een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 is ingediend en die in verband daarmee in een opvangcentrum als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers verblijft, onder toezicht stellen van een daartoe door Onze Minister van Justitie aanvaarde rechtspersoon.

3. Onze Minister van Justitie kan voorwaarden stellen bij of voorschriften verbinden aan de aanvaarding, bedoeld in het tweede lid, en de rechtspersoon voor een bepaalde tijd aanvaarden.

4. De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen op verzoek van een ouder, een ander die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, de raad voor de kinderbescherming, of het openbaar ministerie.

5. Op verzoek van de stichting, dan wel op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaren of ouder, kan de kinderrechter de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg, die het toezicht heeft, vervangen door een zodanige stichting in een andere provincie. De raad voor de kinderbescherming is bevoegd het in de vorige volzin bedoelde verzoek in te dienen, indien de raad van oordeel blijft dat de uithuisplaatsing niet op de voet van artikel 263, eerste lid, dient te worden beëindigd. Indien ten tijde van een verlenging van de duur van de ondertoezichtstelling niet meer wordt voldaan aan de eisen voor benoembaarheid, bedoeld in het tweede lid, vervangt de kinderrechter ambtshalve de door Onze Minister van Justitie aanvaarde rechtspersoon door een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg, tenzij voortzetting van de taken door bedoelde rechtspersoon hem om reden van continuïteit noodzakelijk voorkomt.

6. Op een rechtspersoon als bedoeld in het tweede lid zijn de bepalingen van de afdelingen 4 en 5 alsmede artikel 326 van overeenkomstige toepassing. In geval van vervanging op de voet van het vijfde lid van de in het tweede lid bedoelde rechtspersoon, wordt de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg in de provincie waar de desbetreffende minderjarige duurzaam verblijft benoemd.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Stb. 2004, 306.

XNoot
3

Advies van 3 augustus 2004, nr. W13.04.0210/III.

XNoot
1

De tekst van artikel 254 van Boek 1 van het BW is volledig uitgeschreven en opgenomen in een bijlage bij dit advies.

XNoot
2

In Stb. 2004, 306, blz. 33 wordt nog verwezen naar artikel 254, derde lid.

XNoot
3

Zie onderdeel G, onder 5.

XNoot
4

Zie Artikel 2, eerste lid, Invoeringswet Wet werk en bijstand. De aanpassing van de Wet werk en bijstand (artikel 13, derde lid) aan de WJZ heeft plaatsgevonden bij Wet van 9 juli 2004 (Stb. 363).

XNoot
5

Kamerstukken II 2001/02, 28 168, nr. 3, blz. 85.

XNoot
1

Blz. 2, onderaan.

XNoot
2

Stb. 2004, 306, blz. 34.

Naar boven