29 817 Sociale werkvoorziening

Nr. 133 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 september 2014

Hierbij informeer ik u dat ik uitvoering heb gegeven aan de motie Heerma (CDA) en Schouten (CU) (Kamerstuk 33 400 XV, nr. 74).

De motie verzoekt de regering om, gelet op het feit dat er bij gemeenten terugvordering van participatiebudget kan plaatsvinden, samen met de VNG te onderzoeken of en hoe het terugvorderingsbeleid met betrekking tot het participatiebudget meer ruimte zou kunnen bieden voor proportionaliteit, en de wet- en regelgeving daar indien nodig op aan te passen.

Naar aanleiding van de motie is met de VNG overleg gevoerd over oplossingen en mogelijke maatregelen.

Het gedeelde uitgangspunt is dat de rechtmatige besteding van aan de gemeenten toegekende middelen steeds vooropstaat en geborgd moet zijn. Bij de vaststelling daarvan baseert het Rijk zijn oordeel op de door de gemeente zelf aangeleverde informatie, gecertificeerd door de gemeentelijke accountant. Dit is een beproefde en goed werkbare systematiek. In de praktijk is gebleken dat terugvorderingen vaak worden veroorzaakt doordat de door de gemeente aangeleverde informatie op een later moment door de gemeente onvolledig of onjuist werd bevonden. Dat probleem kan niet worden opgelost door de regelgeving ter zake van het terugvorderingbeleid aan te passen. Met de VNG zijn afspraken gemaakt hoe terugvorderingen zo veel mogelijk kunnen worden voorkomen. Onderstaand ga ik hier nader op in.

Zoals aangegeven is in de praktijk gebleken dat in veel gevallen dat er terugvordering plaatsvindt, de door de gemeente aangeleverde informatie op een later moment onvolledig of onjuist werd bevonden door de gemeente.

Uiteraard geldt dat de gemeente op het moment dat de informatie werd aangeleverd dat inzicht niet had of dat de juiste personen binnen de gemeente dat niet hadden. Immers, aanlevering van gegevens geschiedt nadat het College van burgemeester en wethouders en/of de Gemeenteraad en accountant beoordelen, goedkeuren en verklaren dat de opgegeven informatie juist is.

Overeenkomstig de geldende wetgeving mag (en moet) SZW uitgaan van de op die wijze opgegeven gegevens, waarbij gemeenten overigens nog de mogelijkheid hebben om, mits verschoonbaar, correcties door te voeren. Deze mogelijkheid tot aanpassing vindt zijn logische begrenzing op het moment dat de opgegeven gegevens gebruikt (moeten) worden door SZW om wettelijke budgetverdelingen en eindberekeningen te maken.

Het bieden van mogelijkheden om langjarig achteraf de opgegeven gegevens te herzien of aan te passen zou betekenen dat er voortdurende onzekerheid zou bestaan over de financiële stromen naar alle gemeenten, omdat er voortdurend herberekening zou moeten plaatsvinden. Het zou ook de noodzaak om vanaf de eerste opgave juiste cijfers te leveren, wegnemen. De maximale termijnen voor aanpassingen, mits verschoonbaar, vloeien dan ook daaruit voort en zijn om die reden proportioneel.

Dit laat onverlet dat in veel gevallen waarin terugvordering plaatsvindt, deze door een grotere zorgvuldigheid te voorkomen zou zijn geweest.

De met de VNG afgesproken maatregelen zijn er daarom op gericht om de informatie-uitwisseling te optimaliseren, onder meer via gerichte voorlichting om terugvordering vanwege administratieve onvolledigheid of herziening te voorkomen. Ik heb er samen met de VNG vertrouwen in dat hiermee het aantal terugvorderingen om administratieve redenen kan verminderen. Hierbij moet tevens worden bedacht dat met de start van de Participatiewet per 2015 terugvordering niet of veel minder aan de orde zal zijn, doordat bijvoorbeeld de taakstelling voor Wsw plekken verdwijnt en de middelen breder besteed kunnen worden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven