Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 september 2014
Hierbij informeer ik u dat ik uitvoering heb gegeven aan de motie Heerma (CDA) en
Schouten (CU) (Kamerstuk 33 400 XV, nr. 74).
De motie verzoekt de regering om, gelet op het feit dat er bij gemeenten terugvordering
van participatiebudget kan plaatsvinden, samen met de VNG te onderzoeken of en hoe
het terugvorderingsbeleid met betrekking tot het participatiebudget meer ruimte zou
kunnen bieden voor proportionaliteit, en de wet- en regelgeving daar indien nodig
op aan te passen.
Naar aanleiding van de motie is met de VNG overleg gevoerd over oplossingen en mogelijke
maatregelen.
Het gedeelde uitgangspunt is dat de rechtmatige besteding van aan de gemeenten toegekende
middelen steeds vooropstaat en geborgd moet zijn. Bij de vaststelling daarvan baseert
het Rijk zijn oordeel op de door de gemeente zelf aangeleverde informatie, gecertificeerd
door de gemeentelijke accountant. Dit is een beproefde en goed werkbare systematiek.
In de praktijk is gebleken dat terugvorderingen vaak worden veroorzaakt doordat de
door de gemeente aangeleverde informatie op een later moment door de gemeente onvolledig
of onjuist werd bevonden. Dat probleem kan niet worden opgelost door de regelgeving
ter zake van het terugvorderingbeleid aan te passen. Met de VNG zijn afspraken gemaakt
hoe terugvorderingen zo veel mogelijk kunnen worden voorkomen. Onderstaand ga ik hier
nader op in.
Zoals aangegeven is in de praktijk gebleken dat in veel gevallen dat er terugvordering
plaatsvindt, de door de gemeente aangeleverde informatie op een later moment onvolledig
of onjuist werd bevonden door de gemeente.
Uiteraard geldt dat de gemeente op het moment dat de informatie werd aangeleverd dat
inzicht niet had of dat de juiste personen binnen de gemeente dat niet hadden. Immers,
aanlevering van gegevens geschiedt nadat het College van burgemeester en wethouders
en/of de Gemeenteraad en accountant beoordelen, goedkeuren en verklaren dat de opgegeven
informatie juist is.
Overeenkomstig de geldende wetgeving mag (en moet) SZW uitgaan van de op die wijze
opgegeven gegevens, waarbij gemeenten overigens nog de mogelijkheid hebben om, mits
verschoonbaar, correcties door te voeren. Deze mogelijkheid tot aanpassing vindt zijn
logische begrenzing op het moment dat de opgegeven gegevens gebruikt (moeten) worden
door SZW om wettelijke budgetverdelingen en eindberekeningen te maken.
Het bieden van mogelijkheden om langjarig achteraf de opgegeven gegevens te herzien
of aan te passen zou betekenen dat er voortdurende onzekerheid zou bestaan over de
financiële stromen naar alle gemeenten, omdat er voortdurend herberekening zou moeten
plaatsvinden. Het zou ook de noodzaak om vanaf de eerste opgave juiste cijfers te
leveren, wegnemen. De maximale termijnen voor aanpassingen, mits verschoonbaar, vloeien
dan ook daaruit voort en zijn om die reden proportioneel.
Dit laat onverlet dat in veel gevallen waarin terugvordering plaatsvindt, deze door
een grotere zorgvuldigheid te voorkomen zou zijn geweest.
De met de VNG afgesproken maatregelen zijn er daarom op gericht om de informatie-uitwisseling
te optimaliseren, onder meer via gerichte voorlichting om terugvordering vanwege administratieve
onvolledigheid of herziening te voorkomen. Ik heb er samen met de VNG vertrouwen in
dat hiermee het aantal terugvorderingen om administratieve redenen kan verminderen.
Hierbij moet tevens worden bedacht dat met de start van de Participatiewet per 2015
terugvordering niet of veel minder aan de orde zal zijn, doordat bijvoorbeeld de taakstelling
voor Wsw plekken verdwijnt en de middelen breder besteed kunnen worden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma