29 816
Verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften

nr. 50
VERSLAG OVER HET ADRES1 VAN E. T. THEUNISSEN TE CUYK BETREFFENDE HET HANDELEN VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Vastgesteld 8 september 2005

De commissie2, gelet op de door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer verstrekte inlichtingen,

overwegende,

dat adressant zich er in de eerste plaats over beklaagt dat de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer niet heeft voldaan aan zijn in augustus 2004 gedane verzoek om een besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Cuyk uit maart 2003 tot het verlenen van een bouwvergunning voor een woning, te vernietigen,

dat adressant van mening was/is dat dat besluit van het College van B. en W. in strijd is met wet- en regelgeving en voortkomt uit samenspanning tussen bestuurders en begunstigden,

dat adressant vergeefs gebruik heeft gemaakt van de middelen van bezwaar en beroep en zich tot indiening van het verzoek om spontane vernietiging van het besluit genoodzaakt zag omdat hij als niet-belanghebbende door de rechter niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn beroep,

dat de minister tot de conclusie is gekomen dat het besluit van het College van B. en W. correct is en er geen enkele reden is om kwade trouw of samenspanning te vermoeden en dat derhalve niet is voldaan aan de wettelijke en beleidsmatige voorwaarden die spontane vernietiging van dat besluit kunnen rechtvaardigen,

dat, voorzover adressant aanvoert dat de minister op basis van oppervlakkig onderzoek tot haar conclusie is gekomen, hij daarin niet kan worden gevolgd,

dat adressant zich er in de tweede plaats over beklaagt dat de regionale inspectie VROM, waartoe hij zich reeds in juni 2002 voor het eerst heeft gewend om op het besluit van het College van B. en W. te attenderen, zich ondeskundig en laks heeft gedragen,

dat aanvankelijk een reactie van de inspectie is uitgebleven en eerst na rappel van adressant in april 2003 een antwoord op zijn brief is gekomen, inhoudende dat de inspectie zich terughoudend pleegt op te stellen zolang rechtsmiddelen (kunnen) worden benut,

dat adressant in november 2003 opnieuw aandacht van de inspectie heeft gevraagd, hoewel op dat moment nog niet was beslist op zijn beroepschrift tegen de afwijzing van zijn bezwaarschrift doch wel te verwachten was dat hij niet-ontvankelijk zou worden verklaard, waarna de inspectie in december 2003 voor het eerst vragen heeft gesteld aan het College van B. en W.,

dat deze handelwijze van de regionale inspectie inderdaad niet kan worden gekenschetst als (procedureel) voortvarend doch dat hieruit niet volgt dat (inhoudelijke) deskundigheid ontbreekt,

dat adressant zich in februari 2004 heeft gewend tot de centrale inspectie VROM met klachten over het optreden van de regionale inspectie, welke brief vervolgens is doorgezonden naar en in maart 2004 beantwoord door de betreffende regionale inspectie,

dat, hoewel de minister aanvoert dat deze brief van adressant niet direct herkenbaar is als een formele klacht en de brief is beantwoord namens de centrale inspectie, het zorgvuldiger en verkieslijker was geweest om de centrale inspectie zélf de klachten te laten onderzoeken en beantwoorden,

dat adressant zich vervolgens in juli 2004 tot de minister heeft gewend met onder andere een klacht over deze handelwijze van de centrale inspectie, welke brief in augustus 2004 wederom door de regionale inspectie is beantwoord, zij het namens de minister,

dat het wederom zorgvuldiger en verkieslijker was geweest indien de minister zelf deze brief had beantwoord of althans niet door de centrale inspectie had laten beantwoorden,

dat, voorzover adressant stelt dat de wijze waarop zijn klachten zijn behandeld als onzorgvuldig moet worden gekenschetst, hij daarin tot dusver kan worden gevolgd,

dat de minister echter, in reactie op een nieuwe klachtbrief van adressant eind 2004, zijn klachten door niet-betrokken ambtenaren heeft laten onderzoeken, en adressant in februari 2005 op het ministerie is gehoord nadat hij op de conclusies uit dat onderzoek had gereageerd, waarna de minister in mei 2005 haar standpunt uitvoerig schriftelijk heeft toegelicht,

dat deze reactie van de minister als adequaat kan worden beschouwd;

van oordeel,

dat adressant van overheidswege deels onzorgvuldig is behandeld, doch dat er voor de Kamer geen aanleiding is in deze aangelegenheid verder te treden,

stelt de Kamer voor ten aanzien van dit adres over te gaan tot de orde van de dag.

De voorzitter van de commissie,

Mosterd

De griffier van de commissie,

Van Dijk


XNoot
1

Dit adres en de stukken welke de commissie bij haar onderzoek ten dienste hebben gestaan, liggen op het commissiesecretariaat Verzoekschriften, Lange Poten 4, Den Haag, ter inzage van de leden.

XNoot
2

De commissie bestaat uit de leden: Kalsbeek (PvdA), Tichelaar (PvdA), De Wit (SP), Van Gent (GL), Van der Staaij (SGP), Mosterd (CDA) (Voorzitter), Van Fessem (CDA), Kraneveldt (LPF) en Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD) en de plaatsvervangende leden Slob (ChristenUnie), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Vietsch (CDA), Varela (LPF) en Van Miltenburg (VVD).

Naar boven