29 815
Jeugdzorg 2005–2008

nr. 102
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 mei 2007

Inleiding

In uw brief van 21 maart 2007 (07-VWS-B-020) vraagt u mij om een reactie op de uitzending van het TV-programma Radar van 19 maart 2007 over wachtlijsten in de jeugdzorg en de visitaties bij civielrechtelijk geplaatste jongeren die in een gesloten setting moeten verblijven.

Ook vraagt u een reactie op enkele concrete vragen en op de internetpublicatie «Zonder strafblad in de cel». Hierbij reageer ik op uw verzoek.

De wachtlijsten: stand van zaken

U vraagt mij hoe ik de uitspraak beoordeel van mijn ambtsvoorganger dat de wachtlijsten in de jeugdzorg het afgelopen jaar vrijwel helemaal weggewerkt zijn. U vraagt voorts naar de stand van zaken van de wachtlijsten op dit moment.

Uit de opgave van de provincies aangaande wachtlijsten in hun domein (jeugdzorg vallende onder de Wet op de Jeugdzorg), blijkt dat er op 31 december 2006 nog 284 kinderen waren die langer dan negen weken na het afgeven van de indicatie moesten wachten op de start van een behandeling. Op 1 januari 2006 waren dit er nog 4 978. Provincies en zorgaanbieders hebben hiermee een formidabele prestatie neergezet. Wellicht ten overvloede merk ik hierbij op dat mijn ambtsvoorganger alleen sprak over het feit dat de wachtlijsten in de provinciaal gefinancierde jeugdzorg nagenoeg waren weggewerkt. De uitzending ging vooral over knelpunten bij justitiële jeugdinrichtingen, in het bijzonder over jeugdigen die op civielrechtelijke titel in justitiële jeugdinrichtingen verblijven. Met uw Kamer deel ik de mening dat deze jongeren zo spoedig mogelijk binnen de gesloten jeugdzorg moeten kunnen worden behandeld. Daarom is het traject van wetswijziging ingezet waardoor gesloten aanbod binnen de jeugdzorg mogelijk wordt. In het vervolg van deze brief ga ik hier verder op in.

De Radaruitzending roept de vraag op of de mogelijkheid bestaat dat de wachtlijsten cosmetisch zijn weggewerkt. Als voorbeeld van zo’n cosmetische operatie wordt genoemd het registreren van een kennismakingsgesprek als een ambulant hulpverleningstraject.

Indien het kennismakingsgesprek de start is van een ambulant hulpverleningstraject bij een jeugdzorgaanbieder, dan is het juist dat een jeugdige vanaf dat moment niet meer op de wachtlijst staat. Het is echter niet de bedoeling dat wachtlijsten worden «opgelost» door middel van een kort gesprekje. De provincies moeten er op toezien dat dit niet gebeurt. Zij leveren mij daarom bij de verantwoording over de besteding van de wachtlijstmiddelen een verklaring van Gedeputeerde Staten (GS) over de juistheid van de gegevens. Hiermee geeft GS aan dat zij er voor instaat dat er met de gegevens niet is gemanipuleerd. Veel provincies hebben mij al een dergelijke verklaring toegestuurd. Andere hebben ervoor gekozen de wachtlijstgegevens aan extra onderzoek te onderwerpen door een accountantsdienst. Hieruit mag blijken dat de provincies de prestatieafspraken, die mijn ambtsvoorganger met hen heeft gemaakt, zeer serieus hebben genomen. De suggestie van manipulatie wordt niet ondersteund door signalen van provincies, zorgaanbieders, of cliënten in de jeugdzorg, en acht ik om die reden ongegrond.

Voor de volledigheid merk ik op dat in het kader van het aanvalsplan een deel van de cliënten ambulante zorg heeft ontvangen in plaats van de eerst aangewezen zorg. Dit speelde in die situaties waarin niet direct een geschikt pleeggezin beschikbaar was of een plaats in een residentiële voorziening. Ik vind het dan wel belangrijk dat kinderen en/of hun ouders in ieder geval zorg ontvangen, ter overbrugging van de periode dat de eerst aangewezen zorg start. Daarmee is er ook toezicht op de wijze waarop de situatie zich ontwikkelt. Mijn ambtsvoorganger heeft u hierover in haar brief van 22 februari 2007 (DJB/JZ-2748231) geïnformeerd.

De wachtlijsten: het perspectief

U vraagt naar mijn verwachtingen omtrent de wachtlijsten in de toekomst.

In het kader van de Wet op de Jeugdzorg zijn de provincies verantwoordelijk voor een voldoende en kwalitatief verantwoorde jeugdzorg. Zij moeten scherp het oog houden op ontwikkelingen in de vraag om hier vervolgens adequaat op in te spelen. Gezien de verwachte groei van de vraag heeft het kabinet vanaf dit jaar structureel € 40 miljoen extra uitgetrokken.

Met GGZ Nederland en Zorgverzekeraars Nederland zijn prestatieafspraken gemaakt met betrekking tot de geestelijke gezondheidzorg. Het streven is om met ingang van 2008 alle kinderen binnen de Treeknormen de noodzakelijke hulp te bieden binnen de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen. De Treeknormen gelden binnen de GGZ-sector als maximaal aanvaardbare wachttijden.

Zoals ik in het Kamerdebat d.d. 26 april 2007 heb aangegeven, zal ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, in elk geval vòòr het debat van 4 juli aanstaande, de meest recente cijfers over de wachttijden bij de provinciaal gefinancierde jeudgzorg doen toekomen.

De kwaliteit van de hulpverlening

U vraagt mijn reactie op de stelling dat de kwaliteit van de hulpverlening in de jeugdzorg te laag is.

Mijn uitgangspunt is dat ouders en kinderen ervan op aan moeten kunnen dat de hulpverleners goed toegerust zijn om het werk te verrichten. Daar is men ook hard mee aan de slag. Ik verwacht hierover nog voor de zomer afspraken te maken met de sector. Ik zal uw Kamer over deze afspraken informeren.

Uitdeelvoorraadlijsten

In de uitzending van Radar is door een statenlid van de SP aangegeven dat er van het AMK in Noord-Holland signalen zijn gekomen dat de wachtlijsten hier zijn weggewerkt door het uitdelen van dossiers aan medewerkers zonder dat er gestart wordt met het onderzoek.

Allereerst wil ik kort ingaan op de procedures bij het AMK. Vaak kan een vraag of zorg direct worden beantwoord met een telefonisch advies of consult. Er is dan geen sprake van een wachttijd. Daarnaast kan een melding doorgeleid worden naar een multidisciplinair team dat binnen vijf dagen na de melding besluit of er een onderzoek moet worden gestart. Bij 30% van het totaal aantal meldingen is dit het geval. Het AMK mag volgens het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg1 maximaal dertien weken over een dergelijk onderzoek doen. Het AMK stelt vervolgens vast of er sprake is van kindermishandeling. Indien dit het geval is, zorgt het AMK er voor dat er hulpverlening komt via lokale instanties, geïndiceerde vrijwillige jeugdzorg of het gedwongen kader met betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming. Bij acute crisissituaties wordt er direct door het AMK gereageerd en is er geen sprake van een wachtlijst of wachttijd.

Naar aanleiding van de uitzending van Radar heb ik mij door de provincie Noord-Holland laten informeren over het al dan niet bestaan van uitdeelvoorraadlijsten. In januari en februari 2007 is er blijkbaar een piek ontstaan in het aantal meldingen. De Raad van Bestuur van het bureau jeugdzorg heeft daarop bepaald dat een aantal meldingen, waarbij in de screening (binnen vijf dagen na melding) geen acuut risico is geconstateerd, tijdelijk aan de teamleiders kon worden toebedeeld. De teamleiders hebben contact opgenomen met de melders en afgesproken dat bij verandering van de situatie de melder telefonisch contact kon opnemen met de teamleider. Zesendertig zaken hebben, gemiddeld twintig kalenderdagen, onder toezicht van de teamleider gestaan. In totaal liepen er medio februari ruim 400 onderzoeken.

Gezien de fluctuatie in het aantal meldingen kan een tijdelijke wachtlijst niet altijd worden voorkomen. Het contact van teamleiders of medewerkers met de melders in de korte periode voor de start van het onderzoek is dan juist aan te bevelen. Daarnaast is het van belang dat de doorlooptijd van de onderzoeken fors wordt teruggebracht, zodat een onderzoek binnen een aantal weken kan worden afgerond en er indien nodig hulp kan worden verleend.

In het debat met uw Kamer van 26 april 2007, heb ik aangegeven dat ik de cijfers over de wacht- en doorlooptijden bij de AMK’s over het eerste kwartaal van dit jaar spoedig verwacht en dat ik deze na ontvangst direct aan uw Kamer zal doen toekomen.

Visitatie van onder toezicht gestelde jeugdigen in justitiële jeugdinrichtingen en gesloten jeugdzorg

U vraagt om mijn standpunt op de praktijk van visitatie in justitiële jeugdinrichtingen.

Vanuit veiligheidsoverwegingen wordt er momenteel geen onderscheid gemaakt tussen jeugdigen die op strafrechtelijke titel zijn geplaatst en jeugdigen die op civielrechtelijke titel zijn geplaatst. Ik zal met mijn collega minister Hirsch Ballin bespreken of er, vooruitlopend op de scheiding van strafrechtelijke en civielrechtelijke jeugdigen, mogelijkheden zijn om per individuele jeugdige te bezien of visitatie noodzakelijk is.

Vanaf 2008 worden er steeds minder en vanaf 2010 helemaal geen jeugdigen meer op civielrechtelijke titel in justitiële jeugdinrichtingen geplaatst. Deze jongeren gaan dan naar de gesloten jeugdzorg. In het voorstel voor de wijziging van de Wet op de jeugdzorg is eveneens de mogelijkheid opgenomen om te visiteren, omdat niet uit te sluiten is dat dit soms toch noodzakelijk is. Visitatie zal – naar verwachting – echter met grote terughoudendheid worden toegepast. De mogelijkheid om deze controlemaatregel toe te passen moet expliciet in het hulpverleningsplan, dat is toegespitst op de persoon van de jeugdige en zijn problematiek, worden opgenomen. Het kan dus niet standaard bij iedereen worden toegepast.

Motie Voordewind

Zoals gesteld in de internetpublicatie «Zonder strafblad in de cel», dat onder andere op 30 maart 2007 is gepubliceerd in het Leidsch Dagblad, verblijven veel civielrechtelijk geplaatste jongeren in justitiële jeugdinrichtingen. In de motie Voordewind wordt de regering verzocht om zo spoedig mogelijk, bij voorkeur voor 1 januari 2008, civielrechtelijke jongeren onder een civielrechtelijk regime te brengen. Tijdens de Begrotingsbehandeling is deze motie met algemene stemmen aangenomen.

Om de motie uit te kunnen voeren is het allereerst noodzakelijk dat de wijziging van de Wet op de jeugdzorg, waarmee het aanbieden van gesloten jeugdzorg mogelijk wordt, in werking treedt. De nota naar aanleiding van het verslag is onlangs aan de Tweede Kamer gezonden, zodat het wetsvoorstel kan worden behandeld.

Daarnaast moet er voldoende capaciteit zijn om deze doelgroep ook daadwerkelijk te kunnen behandelen. Deels gebeurt dit door middel van het realiseren van nieuw intersectoraal zorgaanbod. Per 1 januari 2008 zal tweederde van het toegezegde aantal van 350 plaatsen gerealiseerd zijn. Bij sommige initiatieven is sprake van een combinatie met orthopsychiatrische AWBZ-gefinancierde plaatsen, waardoor het totaal aantal beschikbare plaatsen groter zal zijn. De resterende capaciteit zal in verband met nieuwbouw in de loop van 2008 en 2009 beschikbaar komen.

Naast nieuw aanbod zal ook een deel van de huidige justitiële capaciteit worden overgedragen naar de gesloten jeugdzorg. Dit gaat om 417 plaatsen per 1 januari 2008 en 365 per 1 januari 2009. Omdat versnelling van het overdragen van de justitiële capaciteit niet alleen een forse operatie zou betekenen voor de desbetreffende inrichtingen, maar ook gevolgen heeft voor de continuïteit van de behandeling van de betrokken jeugdigen, moet zorgvuldig worden gekeken naar de haalbaarheid van een versnelling.

Het mag duidelijk zijn dat ik, net als u, wil dat de jongeren die thans op civielrechtelijke titel in de justitiële jeugdinrichtingen verblijven zo snel mogelijk binnen de jeugdzorg behandeld kunnen worden.

De minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet


XNoot
1

Artikel 54 lid 2 Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg.

Naar boven