29 814
Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 in verband met een gewijzigde organisatie van de deskundige bijstand bij het arbeidsomstandighedenbeleid en de daarmee samenhangende bepalingen

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 mei 2007

Bij deze bied ik u aan een tussenevaluatie van de wetswijziging arbodienstverlening. Per 1 juli 2005 is de Arbeidsomstandighedenwet gewijzigd wat betreft de ondersteuning van werkgevers bij hun arbo- en verzuimaanpak. Oogmerk is meer keuze en regie voor branches en bedrijven. Deze wetswijziging wordt te zijner tijd geëvalueerd, met de bredere wetsherziening van 1 januari jl. Een tussenevaluatie van de wetswijziging arbodienstverlening is toegezegd met het oog op eventueel wenselijke verdere versterking van de vraagsturing van de arbodienstverlening1.

Bureau Astri heeft hiertoe reguliere (monitor)onderzoeken gebundeld, en aangevuld met vraaggesprekken met ruim 20 sleutelpersonen in het veld, in het bijzonder ook sociale partners. De resultaten van het onderzoek bied ik u hierbij aan.2

In deze brief geef ik een overzicht van de voornaamste onderzoeksresultaten, waarna ik inga op de beleidsmatige conclusies die ik daaraan verbind.

Voornaamste onderzoeksresultaten

Preventiemedewerker

De wetswijziging verplicht tot een preventiemedewerker in het eigen bedrijf, om de werkgever te ondersteunen bij de dagelijkse zorg voor veilig en gezond werken. Dit ook vanuit de gedachte dat intern georganiseerde zorg meer op maat en effectiever is dan extern ingehuurde. Werkgevers met ten hoogste 25 werknemers kunnen nu zelf deze taken verrichten, mits ze de nodige deskundigheid hebben.

Dit deel van de wetswijziging blijkt bekend bij ruim 80% van de bedrijven. In tenminste 54% van alle bedrijven is er een dergelijke medewerker in dienst, of doet de werkgever zelf de taken; in middelgrote bedrijven (10–100 werknemers) is dat 73%. In 9 cao’s staan bepalingen over een preventiemedewerker, dat betreft 18% van alle werknemers in Nederland.

CAO-afspraken voor vervallen ri&e-toets

De wetswijziging introduceert de mogelijkheid dat cao-partijen een instrument afspreken voor de per bedrijf wettelijk verplichte risico-inventarisatie en -evaluatie (ri&e). Bij gebruik van zo’n ri&e-instrument zijn nu bedrijven met in de regel ten hoogste 25 werknemers niet meer verplicht hun ri&e te laten toetsen door een arbodienst of arbodeskundige. Een dergelijk ri&e-instrument is opgenomen in 13 cao’s, dat betreft 17% van de werknemers.

Arbodiensten en sociale partners hadden al eerder een verwant initiatief genomen. Arbodiensten passen een lichtere toets toe op de ri&e van bedrijven met maximaal 25 werknemers, wanneer dat document is opgesteld met een in de branche door sociale partners erkend ri&e-instrument. Inmiddels zijn er dergelijke instrumenten voor ruim 95 sectoren.

Arbodienst of alternatief

De wetswijziging maakt een alternatief mogelijk voor de inschakeling van een arbodienst bij arbo- en verzuimaanpak. Dit op basis van een cao-afspraak of overeenstemming van werkgever met ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging. Daarbij is wettelijk vereist inschakeling van een bedrijfsarts en eventueel een andere arbodeskundige. Dit wordt aangeduid als de maatwerkregeling, ter onderscheiding van de vangnetregeling, inschakeling van een arbodienst als vanouds.

De mogelijkheid van een maatwerkregeling is bekend bij twee derde van alle bedrijven. Er zijn afspraken over in 5 cao’s, die 6% van de werknemers betreffen. Het aandeel bedrijven dat de maatwerkregeling gebruikt wordt geschat op minimaal 4%.

Het aandeel bedrijven met een arbodienst dat verandering van arbodienst overweegt is 13%. Eenzelfde aandeel is in 2005 of 2006 van arbodienst of pakket veranderd. Die wisseling van arbodienst is hoger dan in het verleden.

De meeste bedrijven, circa 60 procent, hebben eind 2006 een contract met de arbodienst die ze al eerder hadden. De onderzoekers stellen vast dat de bestaande arbodiensten, mede door de concurrentie van nieuwe aanbieders, hun dienstenpakket hebben aangepast, en uitgebreid zoals met gezondheids- en ouderenbeleid. Er is veel meer sprake van snelheid, efficiëntie, korte communicatielijnen, en van casemanagement in de 1e lijn van verzuimbegeleiding. Klantgerichtheid heeft een veel prominenter plaats gekregen in de dienstverlening, die veel meer gericht is op het midden- en kleinbedrijf. Geïnterviewde sleutelpersonen zien een toename in de tevredenheid van werkgevers met hun arbodiensten.

Het aandeel cao’s met bepalingen over arbodienstverlening is ook gestegen; van eind 2005 naar eind 2006 ging het van 9 naar 17%, d.i. van 7 naar 22% van alle werknemers.

Van alle bedrijven heeft 16% geen contract met een arbodienstverlener, een deel heeft het ook nooit gehad. Het betreft zeer kleine bedrijven, met een of enkele werknemers. Blijkens nadere bevraging zijn deze werkgevers in meerderheid niet voornemens alsnog een dienstverlener te contracteren. Men zegt niet of nauwelijks verzuim te hebben, en als bedrijfseigenaar zelf de arbodienstverlening te kunnen verzorgen.

Beleidsmatige conclusies

Een aantal bedrijven veranderde van dienstverlener en/of pakket, een aantal andere overweegt dat. Er is sprake van een nieuwe dynamiek op de arbomarkt. Ook verzekeraars en nieuwe aanbieders zijn actief. Er wordt op de arbomarkt meer maatwerk geleverd dan enkele jaren geleden, overigens niet alleen met de nieuwe wettelijke opties. Het onderzoek wijst uit hoe er volop maatwerk is in «de vangnetregeling».

Gezien de cao-afspraken en de oriëntatie van werkgevers op alternatieven kunnen zich in de toekomst grotere bewegingen op de markt aan vraag- en aanbodzijde voordoen. Dat wijst op blijvende dynamiek.

Belangrijk aandachtspunt is dat een aantal zeer kleine bedrijven niet beschikt over structurele ondersteuning voor met name ziekteverzuimbegeleiding. Ook zijn de kleinste bedrijven minder goed bekend met de wetswijziging en de diverse opties. Dit wordt aangepakt. Het departement ondersteunt MKB-Nederland in een project «maatwerk». Daarin worden brancheorganisaties gefaciliteerd in de ontwikkeling van branche-arrangementen arbodienstverlening op maat van de behoeften van kleine bedrijven in hun sector.

De cijfers over de preventiemedewerker duiden op een toename van bedrijfsinterne verantwoordelijkheid voor arbeidsomstandigheden. Geïnterviewde sleutelpersonen ervaren ook een hoger activiteitsniveau binnen bedrijven zelf voor arbo- en verzuimaanpak.

Sociale partners brachten vele branchespecifieke instrumenten tot stand voor de wettelijk verplichte risico-inventarisatie enevaluatie. Er valt te verwachten dat zij deze systematische insteek in arbo-aanpak meer gemeengoed doen worden, juist ook in het kleinbedrijf dat nog achterblijft in dit opzicht.

Met de onderzoekers stel ik vast dat de wetswijziging goed past in de bredere ontwikkeling waarbij afspraken rond arbo- en verzuimbeleid verschuiven naar sociale partners, waarmee meer maatwerk mogelijk wordt. Marktpartijen ontwikkelen hierop een passend aanbod.

Vragers en aanbieders op de arbo- en reïntegratiemarkt hebben zich verenigd voor bevordering van transparantie op de markt. Hun Stichting Blik op Werk ontwikkelt een keurmerk voor arbo- en re-integratiedienstverleners. Uit het onderzoek blijkt discussie over een mogelijke dubbeling met de wettelijk verplichte certificatie van arbodiensten. De brancheorganisatie en sociale partners overleggen nu over voorstellen voor oplossingen.

Het beleid beoogt uiteindelijk actieve inzet voor veilig en gezond werk, en versterking van de goede resultaten van de laatste jaren in voorkómen van verzuim en arbeidsongeschiktheid. De bijdrage van de wetswijziging arbodienstverlening is moeilijk afzonderlijk te bezien, en het is nu nog te vroeg voor een eindoordeel. Duidelijk is wel dat de ontwikkelingen op de arbomarkt, juist ook in de ogen van sociale partners, hebben bijgedragen aan ruimer en meer gevarieerd aanbod. Er zijn meer sturingsmogelijkheden op de markt. Met sociale partners beschouw ik dit als vooruitgang, een verbetering van de arbodienstverlening. Uiteraard zal ik de komende jaren volgen of er sprake is van blijvende effecten.

Ingevolge een motie van het toenmalig Kamerlid Bakker vermeld ik dat de kosten (inclusief BTW) van het Astri-onderzoek een bedrag van € 47 360 beliepen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Kamerstukken II, 2004–2005, 29 814, nr. 3.

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven