nr. 65
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juni 2005
Op 21 december 2004 heeft uw Kamer bij motie de regering verzocht
om in overleg met openbaar vervoerbedrijven te komen tot een uniform boetesysteem
voor zwartrijders en tot een landelijk gecoördineerde invoering van een
treinverbod voor notoire zwartrijders en agressieve reizigers. Mede namens
mijn ambtgenoot van Justitie bericht ik u over de wijze waarop ik uitvoering
heb gegeven aan deze motie.
Samen met de decentrale OV-autoriteiten en de OV-bedrijven wordt sterk
ingezet op een sociaal veilig openbaar vervoer. Elke partij heeft hierin een
eigen rol en verantwoordelijkheid. Eén van de onderdelen van de vergroting
van de sociale veiligheid is het in de motie genoemde aspect van de bestrijding
van het zwartrijden in het Openbaar Vervoer.
In de Wet en het Besluit Personenvervoer 2000 is voor zwartrijden een
sanctie opgenomen, die na de verhoging per 1 januari 2005 op € 351 is gesteld.
Door de meeste vervoerders wordt deze sanctie ook direct gehanteerd. Een
aantal van hen – waaronder de Nederlandse Spoorwegen – biedt de
reiziger nu nog de mogelijkheid alsnog een kaart tegen verhoogd tarief aan
te schaffen. Maakt de reiziger daar geen gebruik van, dan wordt ook in die
gevallen de sanctie van € 35 opgelegd.
De sociale veiligheid in het openbaar vervoer acht ik uitermate belangrijk
en ik erken dat een uniform boetesysteem, zoals door u bepleit, daaraan kan
bijdragen. Echter ook moet worden onderkend dat de aanpak van sociale veiligheid
en de bestrijding van zwartrijden moet zijn ingepast in de hele keten van
normen, handhaving en vervolging. De verantwoordelijkheid voor de sociale
veiligheid en voor de aansturing van de vervoerder op dit aspect, ligt voor
het stads- en streekvervoer bij de decentrale OV-autoriteiten. Het is voor
deze OV-autoriteiten wenselijk om de sociale veiligheid in het openbaar vervoer
te bezien en in te richten in relatie tot de veiligheid van het personeel,
de afstemming met de politie, de situatie ter plaatse en de aanpak van de
sociale veiligheid in de regio in bredere zin. Dit kan reden zijn
om te kiezen voor lokaal maatwerk, hetgeen ik ook gepast acht.
Voor het hoofdrailnet ligt een uniforme toepassing van het boetesysteem
voor de hand. De NS hebben het voornemen om per 1 oktober 2005 het boeteregime
te wijzigen, waarmee aan de in de motie geuite wens voor meer uniformiteit
wordt tegemoetgekomen. Een kopie van het persbericht van de NS voeg ik bij
deze brief1.
Ten aanzien van het tweede element van de motie, namelijk de treinverboden
merk ik op dat op basis van de huidige regelgeving het voor de OV-bedrijven
mogelijk is om een reis- en/of verblijfsverbod op te leggen. Om bij de OV-bedrijven,
maar ook politie, Openbaar Ministerie en andere betrokken partijen, de kennis
daarover te verbreden, is als een van de maatregelen uit het Aanvalsplan Sociale
Veiligheid Openbaar Vervoer een «Handreiking voor reis- en verblijfsverboden
in het openbaar vervoer» opgesteld. Bij het opstellen van deze handreiking
is onder meer gebruik gemaakt van de (eerste) ervaringen van een aantal experimenten,
zoals de «pilot Treinverbod Fryslân». Deze pilot is succesvol
verlopen en heeft inmiddels naast een afname van het zwartrijden en een aantal
treinverboden ook geleid tot een veroordeling tot gevangenisstraf van een
notoire zwartrijder. Van deze aanpak in Friesland lijkt een preventieve werking
uit te gaan. Bekende notoire zwartrijders worden niet of nauwelijks meer in
de trein aangetroffen. Als ze wel met de trein reizen is dit vaak met een
geldig vervoersbewijs. Een exemplaar van de handreiking is als bijlage bij
deze brief gevoegd1.
Tenslotte kan ik u nog melden dat het College van procureurs-generaal
in 2004 het Bureau Verkeershandhaving Openbaar Ministerie (BVOM) voor de NS
heeft aangewezen als coördinatiepunt voor de vervolging van zwartrijders.
Door het BVOM wordt in samenwerking met de NS gekeken naar een totaalaanpak.
Het doel is om gezamenlijke specifieke kennis op te doen over de plegers,
de omstandigheden en de mogelijke manieren om zwartrijden en overlast terug
te dringen.
Op langere termijn zal met de invoering in het grootste deel van het openbaar
vervoer van een gesloten instapregime – door middel van de OV-chipkaart
in combinatie met Beheerste Toegang Systemen – het zwartrijden verder
worden teruggedrongen. Ten behoeve van de handhaving na invoering van dit
gesloten instapregime wordt momenteel in opdracht van het Ministerie van Justitie
en het Ministerie van Verkeer en Waterstaat een onderzoek verricht naar de
juridische aspecten. Een van de uitgangspunten van dit onderzoek is de in
het Nationaal Veiligheidsarrangement vastgelegde afspraak tussen het Openbaar
Ministerie en de NS, namelijk dat vanaf 2008 in beginsel geen strafrechtelijke
behandeling van zwartrijden op het spoor door het Openbaar Ministerie zal
plaatsvinden, met dien verstande dat de restcategorie van notoire zwartrijders
en degenen die zich niet wensen te identificeren door het Openbaar Ministerie
effectief zal worden aangepakt.
Met de OV-autoriteiten en de OV-bedrijven vindt nog overleg plaats over
de invulling van het toezicht na invoering van de OV-chipkaart en de Beheerste
Toegang Systemen. De proef met de OV-chipkaart in de stadsregio Rotterdam
zal praktijkinformatie opleveren die voor het toezicht in deze nieuwe situatie
nuttig is. Op basis van onderzoek en ervaringen zal de bestrijding van zwartrijden
en het overige toezicht ten behoeve van sociale veiligheid tijdig nader worden
ingevuld.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
K. M. H. Peijs