Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 29800-X nr. 100 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 29800-X nr. 100 |
Vastgesteld 9 juni 2005
De vaste commissie voor Defensie1, voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2, voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap3, voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport4, voor Verkeer en Waterstaat5 en voor Economische Zaken6 hebben naar aanleiding van de brief inzake de rapportage over de resultaten van het vervolgoverleg over de beleidsagenda van Twente (29 800 X, nr. 76) een aantal vragen aan de regering gesteld.
De vragen zijn door de regering beantwoord bij brief van 9 juni 2005.
Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie voor Defensie,
Albayrak
De voorzitter van de commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Buijs
De voorzitter van de commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Cornielje
De voorzitter van de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Blok
De voorzitter van de commissie voor Verkeer en Waterstaat,
Atsma
De voorzitter van de commissie voor Economische Zaken,
Hofstra
De adjunct-griffier van de commissie,
Kok
Is de regering bereid om de economische situatie en de werkgelegenheid in Twente mee te wegen in het objectieve verdeelmodel in het kader van de Wet Werk en Bijstand?
In het objectief verdeelmodel voor de Wet werk en bijstand (WWB) wordt nu al rekening gehouden met de economische situatie en de werkgelegenheid op lokaal niveau. Voorbeelden van de variabelen in het objectief verdeelmodel zijn: de werkzame beroepsbevolking, de banen in handel en horeca, de banengroei en het aantal banen per hoofd van de beroepsbevolking.
Kan de regering de indruk wegnemen, dan wel bevestigen, dat de samenwerking met Twente vanuit de verschillende departementen nogal verkokerd en «hap snap» tot stand is gekomen? Waarom is niet gekozen voor een samenhangende reactie op de Twente-initiatieven en nota, om alleen daarmee al waardering uit te drukken voor de wijze waarop in de regio wèl is samengewerkt en over diverse deelbelangen is heen gesprongen? Was een dergelijke benadering niet beter geweest dan de nu gevolgde benadering van «een miljoen hier, een miljoen daar»?
Al in mijn brief van 6 september 2004 heb ik mijn waardering geuit voor de gebundelde en breed gedragen aanpak van Twente, die aan rijkszijde wordt gehonoreerd met eenzelfde gecoördineerde benadering. Voor drie clusters – zorg en technologie, ruimtelijke ordening en mobiliteit en Europese programma's – coördineren de betrokken ministeries hun standpunten, onder leiding van respectievelijk de ministeries van OCW, VROM en EZ. De algehele afstemming berust bij het interdepartementale regieteam Feniks. Op die manier is ook de brief van 4 april 2005 tot stand gekomen. Van een verkokerde aanpak is dan ook geen sprake.
Gaat het bij het nieuw op te richten Human Resources Management Service Centrum (HRM SC) om 200 nieuwe arbeidsplaatsen of is er sprake van een verschuiving van arbeidsplaatsen? Zo ja, in welke regio vervallen deze arbeidsplaatsen?
Het nieuw op te richten HRM SC zal gefaseerd uitgroeien tot een organisatie met een nu voorziene omvang van ongeveer 350 deels nieuwe, deels bestaande arbeidsplaatsen. Het HRM SC is een voorloper van het nog op te richten Diensten Centrum Personeel. Het is niet uit te sluiten dat hierdoor de omvang uiteindelijk zal groeien tot zo'n 600 arbeidsplaatsen. De opbouw van het Diensten Centrum Personeel verloopt parallel met de herinrichting van de P&O functiegebied binnen Defensie. Deze herinrichting gaat gepaard met een defensiebrede personele afbouw en verschuiving van arbeidsplaatsen.
Maakt het nieuw op te richten HRMSC onderdeel uit van het nog op te richten Shared Service Centrum HRM waarover de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties in zijn brief van 30 juni 2004 (28 610 nr. 5) schrijft?
Nee, het HRM SC gaat deel uitmaken van het Commando DienstenCentra van het ministerie van Defensie. Zie ook mijn brief van 20 augustus 2004 over de kosten van de herinrichting van het personele functiegebied Defensie (29 200 X, nr. 105).
Kan de regering aangeven wanneer de benodigde voorzieningen zoals ICT gereed kunnen zijn zodat dit geen extra verstoring voor het HRM-proces oplevert?
Het personele functiegebied wordt tot en met 2008 in een aantal fasen heringericht. De opbouw van het HRM SC verloopt parallel met de uitbouw van de functionaliteiten van het geautomatiseerde personeelsinformatiesysteem PeopleSoft. Gedurende dit traject worden de processen en de systemen heringericht.
Waarom kiest de regering niet voor een locatie van het HRM SC in het midden van het land? Zijn hieraan nog te verwachten procesrisico's verbonden? Zo ja, welke?
In de Kamerbrief van 4 april 2005 wordt de keuze voor Enschede in verband gebracht met de wens tot spreiding van defensie-activiteiten en met de goede mogelijkheden die provinciale en lokale bestuurders zien voor de lokale arbeidsmarkt en voor een relatie met het Kennispark Twente en de Universiteit Twente. De keuze voor Enschede brengt een zeker risico met zich mee met betrekking tot de personeelsvulling. Dit risico is echter beheersbaar vanwege de goede bereikbaarheid van de locatie, de goede mogelijkheden om defensiepersoneel in de regio te huisvesten en de goede lokale arbeidsmarkt.
Is bij de afweging van de locatie in Twente ook rekening gehouden met de bestaande gebouwen en voorzieningen op de vliegbasis Twenthe, zoals het hoofdgebouw C1 en de voorzieningen op locatie Zuidkamp?
Welke beletselen zijn er op dit moment nog om het HRM SC dit najaar in Enschede van start te laten gaan? Heeft er onderzoek plaatsgevonden naar de benutting van de bestaande gebouwen op vliegbasis Twenthe voor dit doel? Zo ja, wat waren hiervan de resultaten? Welk onderdeel «van veel bescheidener omvang» zal mogelijk ook in de regio worden gevestigd? Wordt daarbij een relatie verondersteld met de bestaande kenniscentra in Twente, in het bijzonder de Universiteit Twente?
Wanneer is er meer duidelijkheid over «het Defensie-onderdeel» dat mogelijk ook in Twente wordt gevestigd? Kan de regering een indicatie geven van het te verwachten aantal nieuwe arbeidsplaatsen bij dit onderdeel?
Verspreid over de vliegbasis en Zuidkamp staat een aantal kantoorgebouwen. Uiteraard is eerst bezien of deze gebouwen in aanmerking zouden komen voor de huisvesting van het HRM SC. Maar ze zijn stuk voor stuk te klein om het gehele HRM SC te huisvesten. Een verspreide huisvesting van de dienst over al deze gebouwen of een aantal daarvan zou de interne werkprocessen verstoren en leiden tot een ondoelmatige werkwijze van het HRM SC. Gebruik van het C1 gebouw in combinatie met nieuwbouw zou betekenen dat de dienst-in-oprichting tijdelijk elders zou moeten worden gehuisvest. Dat zou de opbouw van het HRM SC verder compliceren, met alle risico's van dien.
Op dit moment wordt hard gewerkt om het HRM SC zo spoedig mogelijk van start te laten gaan. Cruciaal zijn de verwerving en inrichting van een geschikt gebouw en de instemming van de medezeggenschap.
Een deel van de bestaande legeringsgebouwen op Zuidkamp wordt betrokken in de afweging van de mogelijkheden voor de legering van HRM SC-personeel (zie ook antwoord 13).
In de tweede helft van 2005 kan over het defensie-onderdeel dat mogelijk ook in Twente wordt gevestigd meer duidelijkheid worden geboden. Bij de inventarisatie van mogelijkheden wordt gekeken naar een eenheid met minder dan honderd medewerkers, die nu nog elders in het land geplaatst is. Er is geen relatie met de bestaande kenniscentra in Twente.
Is het ministerie van Justitie ook betrokken bij de uitvoering van de motie Bakker c.s. (29 200 X, nr. 37)? Wat kan in dat opzicht worden gemeld over de mogelijkheid om een extra beveiligde inrichting (EBI) te vestigen in Almelo? Wat kan gemeld worden over de mogelijkheid om een extra beveiligde zittingszaal (EBZ) te vestigen in Almelo?
Het ministerie van Justitie heeft gehoord van de mogelijkheid, geopperd door het lokale bestuur, om in Almelo een extra beveiligde inrichting (EBI) in combinatie met een extra beveiligde zittingszaal te vestigen. In die zin is dit ministerie betrokken bij de uitvoering van de motie Bakker.
In beginsel lijkt de infrastructuur op de vliegbasis Twenthe zich goed te lenen voor de vestiging van een EBI. Maar hieraan bestaat geen behoefte. Onlangs heeft het ministerie van Justitie, in het kader van de modernisering van de sanctietoepassing en het streven naar een functionele uitvoering daarvan, een penitentiaire landkaart opgesteld. Daaruit kwam naar voren dat in het oosten van het land geen extra EBI-capaciteit nodig is.
Ook bestaat geen behoefte aan een extra beveiligde zittingszaal ter plaatse. Met de extra beveiligde zittingszalen in Amsterdam en Rotterdam beschikt de rechterlijke macht over voldoende capaciteit. Bovendien vloeit uit het feit dat een verdachte zijn voorlopige hechtenis doorbrengt in een EBI niet noodzakelijkerwijs voort dat een zitting waarvoor hij wordt opgeroepen moet worden gehouden in een extra beveiligde zittingszaal. Daarvoor zijn andere mogelijkheden voorhanden.
Welke concrete projecten kan de minister van VROM benoemen met betrekking tot de grensoverschrijdende samenwerking met de steden Osnabrück en Münster?
De samenwerking in de stedendriehoek Münster, Osnabrück, Twente kent een aantal projectvoornemens in de sfeer van wetenschap, technologie, economie, recreatie, cultuur en infrastructuur. Voor infrastructuur worden vooral de A1-as en de Berlijnlijn door de regio Twente als kansrijk getypeerd. Vooralsnog heeft dit niet geleid tot concrete projecten. Dit grensoverschrijdend perspectief maakt deel uit van de ruimtelijke ontwikkelingsagenda (zie ook antwoord 17) en wordt ook in dat kader nader verkend.
Kan de staatssecretaris van Economische Zaken een opsomming geven van de projecten die binnen het nieuwe INTERREG-programma mogelijk door Twente ontwikkeld kunnen worden?
Nee. De uitwerking van de werkwijze van het nieuwe Interreg-programma is nog onderwerp van bespreking met de betrokken regio's. In de voorstellen van de Europese Commissie voor het nieuwe programma kan wel een aantal beleidsthema's worden onderscheiden, waaronder de kennisintensieve industrie, het universitair onderwijs en onderzoek en de zorgsector. In het huidige Interreg-programma stellen de betrokken regionale overheden, instellingen of het bedrijfsleven de projecten voor. Wordt deze werkwijze gehandhaafd, dan blijft het moeilijk tevoren een opsomming van projecten te geven. Bij de selectie van projecten van Nederlandse zijde wordt in het huidige programma in toenemende mate rekening gehouden met de prioriteiten in het rijksbeleid, zoals onder andere neergelegd in «Pieken in de Delta». Dat zal ook bij de nieuwe Interreg-programma's het geval zijn.
Kan de regering aangeven waarom voor de locatie Eibergen is gekozen voor legering en ondersteunende functie? Wordt de locatie Eibergen gezien diverse risico's niet ten sterkste ontraden?
In de Kamerbrief van 4 april 2005 staat dat wordt onderzocht of voor ondersteunende functies, zoals legering, gebruik kan worden gemaakt van bestaande faciliteiten op kamp Holterhoek in Eibergen. Hieraan kleven voor- en nadelen. Verschillende opties worden nog onderzocht op voor- en nadelen, zodat op grond van een gedegen afweging een keuze kan worden gemaakt.
Is er bij de eisen aan de behoeftestelling huisvesting rekening gehouden met de taakstelling en voorgestane bemensing? Welke eisen zijn dit?
Ja. Er zijn criteria in de behoeftestelling opgenomen die betrekking hebben op een goede bereikbaarheid en op een relevante arbeidsmarkt, die tijdig en flexibel personeel kan leveren voor de beschikbare werkplekken. Ook zijn meer technische criteria genoemd met betrekking tot bekabeling, werkplekinrichting en legering.
Hoe heeft de regering de bereikbaarheid gewaarborgd voor zowel de burger als militaire medewerkers?
Een voorwaarde bij de keuze van het gebouw is een goede bereikbaarheid.
Heeft de staatssecretaris van Defensie rekening gehouden met het grote aantal vrouwelijke medewerkers dat over het algemeen in dit soort service centra werkzaam is? Zo ja, op welke wijze?
Het bij Defensie geldende genderbeleid is ook hier van toepassing. Het criterium van een goede bereikbaarheid is mede ingegeven vanuit de praktijk dat een deel van de vrouwelijke medewerkers in deeltijd wil werken.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Ruimtelijke ontwikkelingsagenda Twente? Is de ontwikkelingsagenda een meerjarenperspectief? Maakt de gebiedsontwikkeling vliegveld Twenthe hier onderdeel vanuit? Kan de regering de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Sterk (29 800 XI, nr. 52) geven?
De ruimtelijke ontwikkelingsagenda Twente is in concept gereed en is onderwerp van het bestuurlijk overleg in de regio. Deze agenda, waarvan de gebiedsontwikkeling vliegveld Twente deel uitmaakt, strekt zich uiteraard over een aantal jaren uit.
De motie Sterk heeft betrekking op het project «Hart van Zuid» in Hengelo, dat ook deel uitmaakt van de ruimtelijke ontwikkelingsagenda Twente. Tijdens het AO op 10 maart 2005 is aan de Kamer toegezegd dat vier miljoen euro zal worden geoormerkt voor Hart van Zuid, maar dat de besteding hiervan een goede «business case» vereist. Inmiddels heeft de gemeente Hengelo daarvoor een eerste concept opgesteld. Het voornemen is op basis van een beoordeling van deze business case na de zomer nadere afspraken te maken.
Wat heeft de verkenning van de mogelijkheden tot ontwikkeling van virtuele klinische werkplaatsen concreet opgeleverd? Kunnen daaruit reeds conclusies worden getrokken?
Het verkennend gesprek waarvan in de Kamerbrief sprake was, behoort tot de vele gesprekken die zijn gevoerd en nog zullen worden gevoerd over de ontwikkeling van virtuele klinische werkplaatsen. Die verkennende gesprekken moeten worden gezien tegen de achtergrond van de toenemende behoefte aan klinische werkplaatsen, vanwege het toenemend aantal studenten die gedurende hun opleiding klinische stages lopen. Maar een exclusieve positie voor Twente is hierbij niet aan de orde. Wel zou de Twentse regio vanwege de specifieke expertise op het snijvlak van zorg en technologie hierbij een bijzondere rol kunnen spelen. Uit de gesprekken is in elk geval helder naar voren gekomen dat het initiatief voor de ontwikkeling van virtuele werkplaatsen bij de instellingen zelf behoort te liggen.
Is de regering van mening dat ten aanzien van de combinatie van zorg en technologie het Twentse netwerk van wetenschappelijke en zorginstellingen reeds vele jaren een uitmuntende staat van dienst heeft? Waarom gaan de ministeries van OCW en SZW dan pas binnenkort een «discussie op gang brengen»? Zijn op dit punt reeds concrete stappen gezet? Zal, mede gelet op de tekorten aan medici en de noodzaak de numerus fixus af te schaffen, overwogen worden om te komen tot een volwaardige negende medische faculteit in Twente?
Het is duidelijk dat de Twentse regio ambitieus is op het gebied van zorg en technologie. De regio is uitgenodigd om, in het kader van de discussies over de beroepskolom, zijn ambities naar voren te brengen. Twente heeft van die mogelijkheid nog geen gebruik gemaakt.
Het kabinet heeft enkele jaren geleden een tweesporenbeleid ingezet voor oplossingen voor de personeelsproblematiek in de zorg: meer mensen opleiden voor bestaande beroepen en opleidingen tot ontwikkeling laten komen voor nieuwe beroepen in de zorg, het zogenaamde «substitutiebeleid». Een negende medische faculteit is niet aan de orde. De Universiteit Twente ontwikkelt de opleiding klinische technologie en de Saxion Hogescholen ambiëren een opleiding voor «advanced nursing practice».
Kan de regering nader uiteenzetten waarom «de gewenste innovatieversnelling in het publieke domein» tot nu toe achterwege is gebleven? Waaruit bestaat hier concreet de technologische en organisatorische versnippering?
In de zorgsector zijn vernieuwingen aan de orde van de dag. Kenmerkend is dat zij vooral op lokaal niveau van de grond komen en slechts nauwelijks zijn gebaseerd op ervaringen elders. In veel gevallen wordt het wiel opnieuw uitgevonden, terwijl men op een andere plek met dezelfde vinding al aan de slag is. Gevolg is ook dat de onderlinge aansluiting van initiatieven vaak niet wil vlotten. Ook bij ICT-toepassingen in de zorg valt dit waar te nemen. Het is belangrijk dat initiatieven van het lokale naar het landelijke niveau worden getild. Het voeren van meer regie op dergelijke onderwerpen draagt eraan bij dat het ontwikkelvermogen groeit. Daarom wordt gewerkt aan het inrichten van een landelijke basisinfrastructuur voor ICT in de zorg en wordt de invoering van ICT verder ondersteund. Daartoe is onder meer het Nationaal Instituut voor ICT in de zorg (Nictiz) opgericht. Nictiz heeft een regiefunctie. De in Twente ontwikkelde aanpak met het Izit-programma (Innovatie van Zorg en Technologie in Twente) past goed in deze werkwijze. In Twente wordt gewerkt met een set grondig uitgewerkte «business cases». Het Twentse programma en de regelmatige afstemming met Nictiz vormen een goed voorbeeld van de versnellingspotentie.
Op welke termijn kunnen resultaten verwacht worden van het overleg over de aanpak van het IZIT-programma? Ziet de regering mogelijkheden om projecten in Twente als pilot te laten dienen voor ICT en zorg, in het kader van de vijf moties die hierover zijn aangenomen? Is de regering ervan op de hoogte dat er in Twente veel onderzoek wordt gedaan naar hulpmiddelen en is zij bereid dit te faciliteren door auto-certificering ter plaatse mogelijk te maken?
Het overleg over de aanpak van het Izit-programma met de regio Twente heeft plaatsgevonden en heeft geleid tot een aantal concrete afspraken. Die betreffen de volgende zaken.
– voor het ontwikkelen van financierings- en businessmodellen voor de exploitatie van ICT-diensten zal gebruik gemaakt worden van de ervaringen uit het Izit-programma van Twente. Daarmee fungeert het project in Twente als een «pilot»;
– ten behoeve van de ontwikkelingen in Twente is bovendien een afzonderlijk bestuurlijk aanspreekpunt voor deze materie ingericht bestaande uit vertegenwoordigers van het ministerie van Economische Zaken, het ministerie van VWS, het College tarieven gezondheidszorg /Zorgautoriteit in oprichting en het College voor zorgverzekeringen;
– de regio Twente heeft zich aangemeld als aspirant «koploper» bij de invoering van het Elektronisch medicatie dossier. Koplopers moeten veel extra inspanningen leveren om het elektronisch medicatie dossier en het waarneemdossier huisartsen in te voeren en om aan te sluiten op het Landelijk Schakelpunt en het identificerende stelsel. Om het implementatieproces op gang te brengen en te stimuleren zal zowel praktische als financiële ondersteuning worden geboden. Op basis van prestatiecontracten zullen de koplopers financieel ondersteund worden. Als Twente inderdaad wordt aangewezen (besluitvorming daarover wordt deze maand verwacht), zal de ondersteuning ook voor Twente gelden;
– op dit moment is onder leiding van de minister van Economische Zaken een programma «ICT en sectoren» in voorbereiding. Binnen dit programma komt er een deelprogramma «zorg». Financiële prikkels voor samenwerking in de zorg zullen een belangrijk onderdeel kunnen gaan vormen van dat deelprogramma. Het deelprogramma legt de nadruk op de doorontwikkeling naar een elektronisch patiëntendossier en op invoering van ICT-toepassingen in de zorg. Indien voor het deelprogramma de benodigde middelen beschikbaar komen, zal ook de regio Twente hiervan kunnen profiteren.
Ten slotte is het de regering inderdaad bekend dat er in Twente het nodige onderzoek wordt gedaan naar hulpmiddelen ten behoeve van de zorgsector. Het certificeren van hulpmiddelen is een methode om de kwaliteit van zowel het productieproces als het product zelf te optimaliseren. Het Besluit medische hulpmiddelen houdt de mogelijkheid open om naast een verplichte CE-markering tevens private keurmerken op medische hulpmiddelen aan te brengen, mits deze keurmerken aanvullende informatie bieden ten opzichte van de CE-markering en niet verwarrend zijn ten opzichte van de gebruiker. Eventuele invoering van dergelijke aanvullende systemen van «autocertificering» is volledig de verantwoordelijkheid van de betrokken producenten zelf in samenspraak met patiëntenorganisaties, voorschrijvers, verzekeraars en de Inspectie voor de Gezondheidszorg.
In hoeverre wordt bij de ondersteuning van de grensoverschrijdende samenwerking ook de langjarige expertise van de Euregio betrokken? Waarom wordt in het Triangle-concept, zoals opgenomen in «Pieken in de Delta», naast Noordrijn-Westfalen ook de aangrenzende deelstaat Nedersaksen niet opgenomen?
De drie Euregio's in het grensgebied van Nedersaksen, Noordrijn Westfalen en Oost-Nederland zijn via het gemeenschappelijk secretariaat van de Euregio's intensief betrokken bij de ondersteuning van de grensoverschrijdende samenwerking.
Het Triangle-concept is een concept van de regio Oost-Nederland, dat door het ministerie van Economische Zaken van harte wordt ondersteund. In een aantal symposia over deze thematiek (onder andere in Arnhem en Enschede) heeft de staatssecretaris van Economische Zaken uitbreiding van het Triangle-concept over de grens bepleit. Grensoverschrijdende samenwerking biedt immers vele kansen. De regio is dan ook van plan aan dit pleidooi gevolg te geven. Behalve Noordrijn-Westfalen betreft dit ook het gedeelte van Nedersaksen dat geografisch bij het Triangle-concept past.
Op welke concretere termijn kan besluitvorming over vestiging van een Technologisch Topinstituut (TTI) worden verwacht? Hoe is het oordeel over de kwaliteit die Twente met betrekking tot de uitgangspunten op dit specifieke terrein op dit moment al biedt? Kan de regering nader concretiseren wat bedoeld wordt met het «aanzienlijke deel» dat MESA+ aan subsidie voor NanoNed mag ontvangen?
Waarom valt een besluit over nanotechnologie pas «over enkele jaren» te verwachten?
In het algemeen zal besluitvorming over meerjarige, publiek-private programmatische samenwerking, waar TTI's een vorm van zijn, plaatsvinden binnen het pluspakket dat beschreven staat in de brief aan de Tweede Kamer van 30 mei 2005 over de herijking van het financiële EZ-instrumentarium. De aanpak op geselecteerde onderzoeksgebieden zal het komende jaar worden geformuleerd met inbreng van alle belanghebbenden, zowel bedrijven als kennisinstellingen.
Daarnaast kunnen bedrijven samen met kennisinstellingen een beroep doen op de «Smart Mix», bedoeld om de combinatie van excellent onderzoek en toepassing te stimuleren. EZ en OCW publiceren dit jaar de procedure voor een beroep op deze Smart Mix. Met ingang van 2006 kunnen voorstellen voor publiek-private R&D-programma's worden ingediend.
Van de in totaal € 117,7 miljoen aan subsidie voor NanoNed en NanoImpuls zal Mesa+ € 36,5 miljoen ontvangen. Vanuit het programma MicroNed met een subsidie van € 28 miljoen ontvangt Mesa+ nog eens € 4,5 miljoen extra. Beide programma's zijn aan een grondige review procedure onderworpen. Daarin hebben onafhankelijke deskundigen de kwaliteit van de onderzoeksvoorstellen beoordeeld. De hoge score in beide programma's onderstreept de kwaliteit van het onderzoek van Mesa+.
Is de regering op de hoogte van de forse directe investeringen in nanotechnologie in onder andere Duitsland, Engeland en de Verenigde Staten? Is zij van mening dat de ontwikkeling van nanotechnologie zo snel gaat dat het van het allergrootste belang is om snel een Nederlands TTI op te starten?
De wereldwijde ontwikkelingen gaan zo snel dat het van het grootste belang is om vaart te maken en de krachten van kennisinstellingen en bedrijven op nationaal niveau te bundelen. Vanuit dat besef zijn NanoNed en MicroNed opgericht en heeft de overheid deze programma's voor meer jaren een forse investering gegeven van ongeveer € 145 miljoen. Het is uiterst belangrijk dat NanoNed zijn ambities met betrekking tot samenwerking, valorisatie en verankering de komende jaren verwezenlijkt. Alleen zo kan Nederland internationaal een vooraanstaande positie op het gebied van nanotechnologie behouden. Het voortouw bij de oprichting van een TTI ligt bij het bedrijfsleven.
Hoe beïnvloedt de recente Duitse beslissing om de Europese middelen voor interregionale samenwerking meer aan de Oostgrens van Duitsland te willen inzetten de Twentse situatie?
In een recente brief aan haar Duitse ambtgenoot heeft de staatssecretaris van Economische Zaken haar zorg uitgesproken over dit standpunt van de Bondsregering. Zij zal de consequenties van dit Duitse standpunt nauwgezet volgen en het belang van interregionale samenwerking, ook in de Nederlands-Duitse grensregio, blijven onderstrepen. Ook de meeste Duitse deelstaten zijn overigens niet gelukkig met het voornemen van de Bondsregering.
Is het ministerie van Defensie van plan een redelijke termijn in acht te nemen om de transformatie van een militaire vliegbasis naar een civiel luchtvaartterrein kansrijk te laten verlopen? Hoe verloopt op dit moment het overleg met de provincie Overijssel, de gemeente Enschede en in het bijzonder EAT omtrent de overdacht van wezenlijke functies? Kan de EAT blijven rekenen op inzet van het ministerie van Defensie danwel het Rijk na 1 januari 2007? Hoe verhoudt de omschrijving dat de verkooponderhandelingen op een zakelijke basis zullen plaatsvinden zich met het «harde gegeven» de verkoopopbrengsten in te boeken? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de nieuwe wet Regelgeving Regionale Burgerluchthavens en Militaire terreinen?
Dit voorjaar is Defensie een overleg begonnen met de provincie Overijssel, de gemeente Enschede, Enschede Airport Twente (EAT) en Verkeer en Waterstaat over de vergunningprocedure voor een burgerluchthaven. In beginsel moet die procedure zijn afgerond voor het einde van 2007, wanneer de Koninklijke luchtmacht de vliegbasis verlaat. Dat is het best denkbare moment voor de overdracht van het luchtvaartterrein aan een civiele exploitant.
Een tweede overleg, met de gemeente Enschede, EAT, de Nederlandse Academie van Verkeersvliegers, een andere civiele medegebruiker, en de Koninklijke luchtmacht, betreft de «transitiefase» van 1 januari 2006 tot 1 januari 2008. In deze periode neemt het aantal militaire vliegbewegingen drastisch af. De vliegbasis wordt dan gaandeweg ontmanteld, terwijl voor de civiele medegebruikers het voortgaande gebruik van de luchthaven moet worden gegarandeerd. Het overleg gaat over de functies die daarvoor nodig zijn, over wie die functies verzorgt en wie betaalt. Het lijkt erop dat dit overleg op korte termijn kan worden afgerond en dat Defensie vervolgens kan garanderen dat Twente tot eind 2007 voor civiel luchtverkeer open blijft.
De twee citaten liggen in elkaars verlengde. Het terrein van de vliegbasis inclusief omliggende terreindelen als Zuidkamp en het Bernhardkamp, zullen niet «om niet» worden overgedragen. In de eerste plaats verkoopt de staat (de dienst Domeinen) overtollige defensie-objecten altijd op marktconforme basis. Een andere benadering zou indruisen tegen de Europese regels tegen staatssteun aan ondernemingen. In de tweede plaats zou zo'n gebaar niet stroken met het «harde gegeven» van de financiële taakstelling, die onder andere met de verkoop van een aantal defensieterreinen moet worden gehaald.
Op 26 mei 2005 heeft het Interprovinciaal Overleg positief geadviseerd over het wetsvoorstel Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens, met een voorbehoud ten aanzien van burgermedegebruik op Eindhoven. Het wetsvoorstel wordt in juni besproken in de Ministerraad en naar verwachting nog voor de zomer aan de Raad van State aangeboden voor advisering. Het streven is dat de wet per 1 januari 2007 van kracht wordt.
Wat zijn de meest voor de hand liggende opties qua hergebruik van het terrein van de voormalige vliegbasis Twenthe wanneer een civiele luchthaven niet tot de mogelijkheden blijkt te behoren?
Het is vooral aan de regio en in het bijzonder de gemeente Enschede om te bepalen wat de bestemming van het terrein wordt. In 2004 is in opdracht van de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente onderzoek gedaan naar drie mogelijke toekomstige bestemmingen, namelijk:
– een groene variant, waarbij het terrein een natuurbestemming krijgt, met eventueel beperkte woningbouw en algemene voorzieningen;
– de «general aviation variant»: een vliegveld voor kleine luchtvaart, en tenslotte
– de «commercieel civiele luchtvaart variant» voor grote luchtvaart, «waarbij eveneens de mogelijkheden blijven bestaan om een deel van de gronden alternatief, groen en bebouwing, te ontwikkelen», aldus de managementsamenvatting van deze studie.
De huidige optie van een burgerluchthaven past binnen de derde variant. Op dit moment zijn geen alternatieve opties aan de orde.
Kan de regering aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de realisatie van verkoopopbrengsten voor het geheel van de bezuinigingsoperatie door Defensie, tot op dit moment, afgezet tegen de oorspronkelijke ramingen?
De belangrijkste bezuinigingsoperatie in deze kabinetsperiode kreeg vorm in de Prinsjesdagbrief van september 2003. De afstotingsmaatregelen uit de Prinsjesdagbrief krijgen hun beslag over een reeks van jaren, al naar gelang het af te stoten materieel en de infrastructuur beschikbaar komt en er een koper is. Aan de hand van de afstotingsplannen worden voor het totaal van de verkopen opbrengstramingen gemaakt, die in de meerjarenramingen en in de begroting worden gepresenteerd. De begroting bevat ook de realisatiecijfers. Om commerciële redenen worden ramingen en realisatiecijfers alleen voor het totaal aan verkopen gegeven. De opbrengsten voor de vier Feniks-objecten zijn pas in latere jaren ingeboekt: al deze objecten zijn immers nog in gebruik.
Samenstelling:
Leden: De Vries (PvdA), Bakker (D66), Koenders (PvdA), Van Beek (VVD), Karimi (GL), Timmermans (PvdA), Van Bommel(SP), Albayrak (PvdA), voorzitter, Balemans (VVD), Van Baalen (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), van Winsen (CDA), Van den Brink (LPF), Mastwijk (CDA), Herben (LPF), ondervoorzitter, Duyvendak (GL), Kortenhorst (CDA), Huizinga-Heringa (CU), Van Velzen (SP), Algra (CDA), Haverkamp (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Straub (PvdA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Brinkel (CDA), Szabó (VVD).
Plv. Leden: Van Dam (PvdA), Van der Laan (D66), Waalkens (PvdA), Cornielje (VVD), Halsema (GL), Fierens (PvdA), De Ruiter (SP), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Oplaat (VVD), De Haan (CDA), Nawijn (LPF), Smilde (CDA), Hermans (LPF), Vendrik (GL), Bruls (CDA), Van der Staaij (SGP), De Wit (SP), De Vries (CDA), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Van Heemst (PvdA), Tichelaar (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Jonker (CDA), Veenendaal (VVD).
Samenstelling:
Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GL), Geluk (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GL), Huizinga-Heringa (CU), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Fierens (PvdA), ondervoorzitter, Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Samsom (PvdA), Hermans (LPF), Veenendaal (VVD).
Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GL), Luchtenveld (VVD), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Hessels (CDA), Van den Brink (LPF), Ten Hoopen (CDA), Vergeer (SP), Vos (GL), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Koser Kaya (D66), Gerkens (SP), Boelhouwer (PvdA), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Varela (LPF), Oplaat (VVD.
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), Cornielje (VVD), voorzitter, Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Smeets (PvdA), ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GL) en Roefs (PvdA).
Plv. Leden: Ferrier (CDA), Rijpstra (VVD), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), Vacature (SP), Tonkens (GL), Brinkel (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adelmund (PvdA), Aptroot (VVD), Halsema (GL) en Kalsbeek (PvdA).
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Kalsbeek (PvdA), Rijpstra (VVD), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Blok (VVD), voorzitter, Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), ondervoorzitter, Vergeer (SP), Vietsch (CDA), Tonkens (GroenLinks), Joldersma (CDA), Van Heteren (PvdA), Smilde (CDA), Nawijn (LPF), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Hermans (LPF), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA) en Koser Kaya (D66).
Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Verdaas (PvdA), Ferrier (CDA), Çörüz (CDA), Blom (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Gerkens (SP), Veenendaal (VVD), Hamer (PvdA), Weekers (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), De Ruiter (SP), Ormel (CDA), Van Gent (GroenLinks), Koomen (CDA), Waalkens (PvdA), Mosterd (CDA), Varela (LPF), Bussemaker (PvdA), Heemskerk (PvdA), Oplaat (VVD), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD), Eski (CDA) en Bakker (D66).
Samenstelling:
Leden: Duivesteijn (PvdA), Dijksma (PvdA), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Atsma (CDA), voorzitter, Van Gent (GroenLinks), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Oplaat (VVD), Geluk (VVD) Dijsselbloem (PvdA), Depla (PvdA), Van As (LPF), Mastwijk (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Bruls (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Boelhouwer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Hermans (LPF), Dezentjé Hamming (VVD) en Van Hijum (CDA).
Plv. leden: Heemskerk (PvdA), Samsom (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Hessels (CDA), Vos (GroenLinks), Smeets (PvdA), De Ruiter (SP), Slob (ChristenUnie), Aptroot (VVD), Szabó (VVD), Van Dijken (PvdA), Waalkens (PvdA), Herben (LPF), Van Winsen (CDA), Halsema (GroenLinks), Jager (CDA), Vergeer (SP), Ten Hoopen (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Bakker (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Van Dam (PvdA), Van Beek (VVD), Dubbelboer (PvdA), Van den Brink (LPF), Luchtenveld (VVD) en Buijs (CDA).
Samenstelling:
Leden: Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Slob (CU), Van den Brink (LPF), Duyvendak (GL), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Egerschot (VVD), Jonker (CDA).
Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Dittrich (D66), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GL), Joldersma (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van Gent (GL), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Vacature (SP), De Ruiter (SP), Van As (LPF), De Haan (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD), Weekers (VVD), Van Dijk (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29800-X-100.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.