29 800 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2005

nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 oktober 2004

Bij een algemeen overleg over de Contourennota modernisering rechterlijke organisatie heeft mijn ambtsvoorganger op 13 december 2001 toegezegd uw Kamer te informeren over de stand van zaken rond het Zevende Protocol bij het EVRM, in het bijzonder het al dan niet ratificeren daarvan1.

Bij de beantwoording van de vragen van de vaste commissie van Buitenlandse Zaken bij de Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 20032 had mijn toenmalige ambtgenoot van Buitenlandse Zaken op 25 oktober 2002 bericht dat de tijd nog altijd niet rijp was voor ratificatie van het Zevende Protocol.

Mede namens mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken bericht ik u thans als volgt.

Inmiddels zijn alle mogelijke gevolgen van het Zevende Protocol voor de verschillende rechtsgebieden bezien.

Zoals bekend worden in het protocol de volgende rechten gewaarborgd:

– procedurele waarborgen bij de uitzetting van vreemdelingen (artikel 1);

– het recht op hoger beroep in strafzaken (artikel 2);

– het recht op schadeloosstelling in geval van gerechtelijke dwaling (artikel 3);

– het recht om niet tweemaal te worden berecht en gestraft voor hetzelfde strafbaar feit (artikel 4);

– gelijke rechten van echtgenoten (artikel 5).

Het recht op hoger beroep in strafzaken, zoals dat is vormgegeven in artikel 2 van het protocol, geeft mij aanleiding om de ratificatie van het protocol onwenselijk te achten. Mijn bezwaren houden verband met mijn opvatting dat niet in alle gevallen hoger beroep dient open te staan. De beperking die de wet aanbrengt in de gevallen waarin hoger beroep openstaat – zie ook artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering – acht ik onontbeerlijk met het oog op het streven de rechterlijke macht niet onnodig te belasten. Dat de rechterlijke macht niet onnodig wordt belast is van belang voor een ander door het EVRM gewaarborgd recht, te weten: het recht op afdoening van een procedure binnen redelijke termijn.

Ik ben mij ervan bewust dat artikel 2, tweede lid, van het Zevende Protocol toestaat lichte overtredingen en gevallen waarin de betrokkene in eerste aanleg is berecht door het hoogste gerecht of is veroordeeld na een beroep tegen vrijspraak, uit te sluiten van het hoger beroep. Niettemin meen ik dat deze bepaling gelet op de dynamische uitleg van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zodanig kan evolueren dat slechts in een bijzonder beperkt aantal gevallen het recht op hoger beroep kan worden uitgesloten.

Overigens merk ik op dat de Nederlandse regering binnen de Raad van Europa en de Europese Unie niet alleen staat in haar behoedzaamheid ten aanzien van ratificatie van dit protocol. Zo is het protocol niet ondertekend door Andorra, België, Liechtenstein en het Verenigd Koninkrijk. Naast Nederland hebben Duitsland, Portugal, Spanje en Turkije het protocol niet geratificeerd.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Kamerstukken II, 2001/02, 26 352, nr. 53, p. 7.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2002/03, 28 600, nr. 7.

Naar boven