nr. 173
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 september 2005
In vervolg op mijn brief van 14 september jl. (29 800 VI, nr.
170), waarbij ik u de antwoorden heb doen toekomen op de vragen van de door
de vaste commissie voor Justitie gestelde vragen inzake de Schiedammer parkmoord,
bericht ik u het volgende.
Op de vraag (vragen 48. en 56.) of ik – kort samengevat –
bereid ben een verslag van een bespreking op 19 januari 2001 en drie
verslagen van een bespreking op 17 januari 2002 aan de Kamer te zenden
heb ik geantwoord dat ik mij nog beraad op de toezending van de gevraagde
stukken. Ik heb inmiddels besloten uw Kamer de gevraagde documenten1 te doen toekomen teneinde iedere speculatie omtrent de
inhoud ervan te voorkomen. Ik heb uit het oogpunt van zorgvuldigheid jegens
de betrokkenen de in de conceptverslagen voorkomende achternamen, behoudens
de eerste letter, onleesbaar gemaakt.
Ik hecht er aan te benadrukken dat het conceptverslag van de bespreking
op 19 januari 2001 (bijlage I) uitsluitend de weergave van een aantal
losse aantekeningen en impressies betreft van één van de aanwezigen.
Niet vast staat wie de weergave heeft opgesteld; de weergave is niet rondgezonden
en derhalve evenmin vastgesteld. Uit de weergave wordt niet duidelijk wie
aanwezig was bij de bespreking en wie wat heeft gezegd. De essentie van de
inhoud is reeds weergegeven in het evaluatierapport.
Met betrekking tot de drie verslagen van de bespreking op 17 januari
2002 merk ik op dat ook ten aanzien van deze verslagen geldt dat het uitsluitend
de persoonlijke weergave betreft van hetgeen volgens de opsteller is besproken.
De conceptverslagen zijn eveneens niet rondgezonden en derhalve ook niet vastgesteld.
Het eerste conceptverslag (bijlage II) is opgesteld door de advocaat-generaal
(of haar juridisch medewerker) en het tweede concept (bijlage III) is opgesteld
door een medewerker van het NFI. Het derde verslag (bijlage IV) is eerst in
2005 op verzoek van mr. Posthumus ten behoeve van het onderzoek opgemaakt
door een politieambtenaar van de CRI (thans: DNRI) aan de hand van zijn aantekeningen.
Van de bespreking op 10 juli 2001 tussen de officier van justitie
en het NFI bestaat geen (concept)verslag.
Tenslotte is mij gebleken dat in het antwoord op vraag 36 een gedeelte
van de tekst is weggevallen. Hieronder treft u de vraag en het volledige antwoord
aan:
Vraag 36
Ligt het niet in de rede om de bevindingen van de NFI in meer gevallen
ter beschikking te stellen aan de verdediging?
Antwoord 36
Het is vaste praktijk dat het NFI alle relevante bevindingen die het wetenschappelijk
verantwoord en naar de regelen der kunst heeft opgesteld neerlegt in rapportage
ten behoeve van het strafdossier, die ter beschikking komt van verdediging,
OM en rechter.
Het uitzonderlijke in deze zaak is dat het NFI kennelijk behoefte had
een nadere toelichting te geven naar aanleiding van de rapportage, aangezien
er twijfels bestonden over de betrokkenheid van de heer B gezien het volledig
ontbreken van technisch bewijs tegen hem en er twijfels van wetenschappelijke
aard bestonden over de bruikbaarheid van een aantal DNA-sporenanalyses waarover
de deskundige en de onderzoeker van mening verschilden.
Ik verwijs voor een eventuele nadere wettelijke regeling naar mijn antwoord
op vraag 22.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner