29 800 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2005

24 587
Justitiële Inrichtingen

28 979
Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet in verband met verruiming van de mogelijkheden van meerpersoonscelgebruik

nr. 106
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 25 januari 2005

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 6 oktober 2004 overleg gevoerd met minister Donner van Justitie over zijn brieven:

– d.d. 7 juni 2004 inzake Visie modernisering sanctietoepassing (29 200 VI, nr. 167);

– d.d. 19 juli 2004 inzake Jaarbericht DJI 2003 (Just040755);

– d.d. 30 juni 2004 inzake Meerpersoonscelgebruik (24 587, nr. 106);

– d.d. 27 augustus 2004 inzake Incidenteel versneld ontslag gedetineerden (24 587, nr. 110);

– d.d. 31 augustus 2004 inzake Jaarverslag 2003 van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (Just040805);

– d.d. 6 september 2004 inzake Beleid over meerpersoonscelgebruik (28 979/24 587, nr. 9);

– d.d. 17 september 2004 inzake het WODC-rapport «Prognosemodel Justitiële Ketens» (Just04070).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Jager (CDA) is het eens met het offensief tegen criminaliteit, overlast, geweld en fraude, waardoor de celcapaciteit en daardoor de executie van de opgelegde straffen onder grote druk staat, terwijl de afgelopen tijd de sanctiecapaciteit behoorlijk is uitgebreid. Hij vindt het zorgelijk dat de minister aangeeft dat bij onveranderd beleid er in 2007 sprake zal zijn van een tekort van ca. 3000 plaatsen. Er zal zijns inziens voor moeten worden gezorgd dat in ieder geval de sancties geloofwaardig blijven, in welke vorm ze ook worden opgelegd en uitgevoerd. Volgens hem is voor de oplossing van dit probleem een grote omslag in denken en benadering nodig, waarbij het van groot belang is om alle betrokkenen, met name het personeel, daarbij te betrekken. Tot nu toe is er al veel veranderd, maar er moet en staat ook nog veel te veranderen.

Hoewel met de IVO's (incidenteel versneld ontslag) en de VI's (vervroegde invrijheidsstelling) wordt geprobeerd de druk op de sanctiecapaciteit zo klein mogelijk te houden, moet toch worden bezien of die niet aan striktere voorwaarden moeten worden verbonden en dan ook echte voorwaardelijke invrijheidsstellingen worden met de daarbij behorende nazorg.

Alternatieve sancties zullen meer moeten worden benut, want de toevloed van zaken blijkt steeds groter te worden. Overigens vraagt hij zich in dit verband af of de druk op de capaciteit ook niet groter wordt als gevolg van zwaardere straffen en hoe het staat met de voorbereiding van de wetsvoorstellen bestuurlijke boetes en afdoening OM.

Bij de wat lichtere zaken wordt de bestuurlijke boete al veel toegepast, maar belast dat ook niet het gehele circuit? In dit verband wijst de heer Jager op de Lex Mulder. In hoeveel gevallen wordt tot gijzeling overgegaan, waardoor gebruik moet worden gemaakt van de celcapaciteit? Zou niet op een andere manier kunnen worden geprobeerd om de boetes te innen? Zou je iemand niet kunnen laten kiezen tussen het ondergaan van de vervangende hechtenis ofwel de alternatieve maatschappelijke taakstraf, waarbij de hechtenis dan als het ware als een zwaard van Damocles boven het hoofd blijft hangen?

Door dit alles komt de resocialisatie ook onder druk te staan. De minister schrijft dat veel meer nadruk zal worden gelegd op de zgn. ketenbenadering. Onder andere bij de aanpak van de zgn. veelplegers is gebleken dat in het kader van de nazorg veel wordt gedacht aan het inschakelen van gemeentelijke, vrijwilligers- en private organisaties. In hoeverre is het dan denkbaar dat al die organisaties goed samenwerken in het uitgeleiden van mensen uit de gevangenissen? Moet in het laatste deel van de detentie en de eerste tijd in de samenleving toch niet in eerste instantie worden gedacht aan samenwerking tussen reclasseringsambtenaren en gemeentelijke maatschappelijke werkers, waarbij de regiefunctie overigens wel in handen van het gevangeniswezen moet blijven?

In het kader van de resocialisatie wordt kritiek geuit op de knip op de leeftijd van 18 jaar. Op dit moment gaan persoonsdossiers van minderjarigen niet mee naar de staat van meerderjarigheid, waardoor reclasseringsinstellingen vaak een nieuw onderzoek moeten instellen naar de achtergronden die een dader tot bepaalde delicten hebben gebracht en zijn sociale en maatschappelijke achtergronden. Als het streven is gericht op die persoonsgerichte benadering, zou het ook goed zijn als die knip niet meer werd aangebracht.

De oprichting van het shared service centrum betekent een vernieuwing van de dienst vervoer en ondersteuning. Vinden daar dan alle administratieve werkzaamheden plaats, waardoor op de overhead van de nu nog afzonderlijke diensten kan worden bespaard? Is het beperkte of een brede backoffice die normaal gesproken op elke locatie aanwezig is? Op zich vindt de heer Jager een vernieuwing wenselijk om te voorkomen dat ongewenst vervoer plaatsvindt en te bewerkstelligen dat gedetineerden zoveel mogelijk worden geplaatst in de arrondissementen waar de feiten zijn gepleegd of de daders woonachtig zijn. Kan die dienst door deze efficiëntere inzet dan worden gebruikt voor andere doeleinden, bijvoorbeeld voor bewaking of, zoals verleden jaar door de CDA-fractie gesuggereerd, voor het proberen te innen van tot dan toe oninbare geldboetes in specifieke periodes – zoals is gebeurd bij de wereldkampioenschappen voetbal – dus als een soort deurwaarder met beperkte bevoegdheden?

In het basale activiteitenprogramma wordt gesproken over een samenhang met de kostendekkende arbeid. Aan welke arbeid moet in dit verband dan worden gedacht? Bestaat niet het risico dat het ook arbeid kan zijn die van belang is voor andere sectoren, met name de sociale werkvoorzieningschappen, zoals de heer Jager nu al eens in de praktijk is gebleken?

In het detentieconcept van Lelystad wordt gesproken over ruime bezoektijden. Past dat wel binnen het sobere regiem en denkt de minister dan ook aan andere arbeidstijden voor het personeel, zodat mensen ook op bezoek kunnen komen op tijden waarop kinderen naar school gaan? Kunnen de huidige bloktijden van acht tot vijf niet worden verschoven naar bijvoorbeeld tien tot zeven?

Mevrouw Örgü (VVD) vindt IVO voor plegers van geweldsmisdrijven een noodventiel voor een noodmaatregel en zegt dat dit dan ook met uiterste terughoudendheid zal moeten worden toegepast. Om hoeveel gevallen gaat het per jaar? Er wordt gesteld dat, indien nodig gebruik wordt gemaakt van gecontroleerde thuisdetentie, maar waarom is dit niet de normale gang van zaken? In een ander overleg heeft zij de minister vandaag nog concreet gevraagd naar de mogelijkheden van elektronisch toezicht bij jeugdigen die met verlof gaan. Kan hij daar nu wellicht wat uitgebreider op ingaan en aangeven wat zijn opvattingen daarover zijn? Desgevraagd merkt mevrouw Örgü nog op dat de algemene lijn van de VVD nog steeds is dat taakstraffen niet bij geweldsmisdrijven horen, maar dat daar wel enkele uitzonderingen op mogelijk zijn.

Het recente rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau over de prestaties van de publieke sector toont nog eens duidelijk aan dat in landen met een repressieve strafrechtelijke keten de criminaliteit aanzienlijk lager is. Het gevangeniswezen is een essentieel onderdeel van die keten en dus zal de capaciteit moeten worden uitgebreid. Wat is de reactie van de minister op de bevindingen van het planbureau en welke beleidsconsequenties trekt hij daaruit?

Een falend strafrechtstelsel wordt niet geduid als een zelfstandige factor voor de toenemende criminaliteit, maar is de minister het er niet mee eens dat er alles aan moet worden gedaan om te voorkomen dat een strafrechtelijke reactie op delinquent gedrag slechts bij een aanzienlijke minderheid van de gepleegde feiten volgt? Vindt hij het geen algemeen uitgangspunt dat er voldoende detentiecapaciteit moet zijn?

In Nederland is enige ervaring opgedaan met een publiekprivate samenwerking in de gevangenissen die heel succesvol blijkt te kunnen zijn. Ziet de minister daarin aanleiding om deze vormen van samenwerking in het gevangeniswezen veelvuldiger te gaan toepassen?

De VVD-fractie was, is en blijft voorstander van het meerpersoonscelgebruik en onderschrijft derhalve dat dit een reguliere en volwaardige vorm van tenuitvoerlegging van straffen is, zoals dat ook is afgesproken. Buiten Nederland is meerpersoonscelgebruik vrijwel overal de regel en niet de uitzondering. Wat de VVD-fractie betreft zou dat ook in Nederland het geval moeten zijn, maar dat kan natuurlijk niet van de ene op de andere dag worden gerealiseerd. Wat doet de minister eraan om het meerpersoonscelgebruik zoveel mogelijk te gaan toepassen, zowel waar het gaat om de nieuwbouw als om de aanpassingen van de bestaande capaciteit?

Het onderzoeksrapport «Kiezen voor delen?» bevestigt wat de VVD-fractie altijd al heeft gezegd, namelijk dat arbeidsomstandigheden van het personeel en het welbevinden en de veiligheid van zowel personeel als gedetineerden geen aanleiding kunnen zijn om af te zien van landelijke invoering van het meerpersoonscelgebruik. Verhalen over de onmenselijkheid van de maatregel gaan volgens mevrouw Örgü niet op. Reden voor enigerlei vorm van compensatie voor het verblijf in een meerpersoonscel is er volgens haar niet. Criminelen hebben straf verdiend en geen geldelijke compensatie.

De minister wacht op de uitwerking van plannen, bijvoorbeeld van die uit Lelystad, waarbij zes personen op een cel worden geplaatst. Kan daarover iets meer worden verteld?

Mevrouw Örgü wijst ten slotte op de afspraken die in het Hoofdlijnenakkoord zijn neergelegd, waaronder die over uitbreiding van de celcapaciteit. Door selectie in het aanbod van verschillende regimes kan bovendien nog wat doelmatiger worden gewerkt. De VVD-fractie steunt het kabinet in dezen en ziet vanaf dit moment het meerpersoonscelgebruik als reguliere en volwaardige sanctievorm.

De heer Straub (PvdA) is niet alleen verrast door de visie van de minister op de modernisering van de sanctiecapaciteit maar is daardoor ook voor een dilemma geplaatst. Het is een doorwrochte visie die zeer nastrevenswaardig is en heel duidelijk maakt dat strafrecht het ultimum remedium is, dat er veel wegen zijn die naar Rome leiden, dat er dan ook veel andere vormen van straftoepassing denkbaar zijn en dat wij eens af moeten van het idee dat iedereen maar moet worden opgesloten, maar meer moeten zoeken naar andere wegen die het gedrag kunnen beïnvloeden, toch heeft hij met name na de invoering van twee gedetineerden op één cel een naar gevoel overgehouden. Op zich kon zijn fractie voor die maatregel begrip opbrengen en heeft zij er ook mee ingestemd, maar zij heeft daarbij wel nadrukkelijk aangegeven dat dit niet gepaard moet gaan met allerlei andere maatregelen waardoor de gedetineerden bijvoorbeeld langer in de cel zouden moeten verblijven. Het afgelopen jaar zijn er inderdaad in meer cellen twee gedetineerden geplaatst maar is tegelijkertijd de duur toegenomen dat zij in die cel moeten verblijven door de beknotting op recreatie- en avondprogramma's. Het is toch niet voor niets dat er de laatste weken vanuit Krimpen aan den IJssel, Groningen, Veenhuizen en Dordrecht signalen komen dat de situatie er absoluut niet beter op is geworden, signalen die overigens al eerder zijn afgegeven door degenen die binnen het gevangeniswezen werken.

De PvdA-fractie heeft verleden jaar overigens ook gepleit voor meer experimenten van meerpersoonscelgebruik om te bezien bij welk aantal de veiligheid voor zowel gedetineerden als medewerkers optimaal zou kunnen worden gegarandeerd. Nu de heer Straub verneemt dat er in Lelystad een bajes wordt gebouwd met cellen voor zes gedetineerden, lijkt hem dat wat prematuur. Door de grote investering zal men dat hoe dan ook toch een succes willen laten worden.

Met zijn visie vraagt de minister nog wel het een en ander aan de andere partners in de keten. Mensen met een psychische gestoordheid of ernstig verslaafden zouden volgens de minister niet in aanmerking komen voor die meerpersoonscellen, maar hij geeft niet aan hoe de andere partners dat dan moeten opvangen. Met de wet Maatschappelijke opvang worden de gemeenten aansprakelijk gesteld, maar wat krijgen zij daarmee voor hun kiezen terwijl dat bovendien niet gepaard gaat met voldoende financiële middelen? Zal het er niet toe leiden dat genoemde categorieën niet meer door de justitiële keten worden opgenomen, maar ze ook in de «gewone» samenleving niet worden opgevangen? De minister loopt wel erg vooruit, maar zou er ook voor moeten zorgen dat hij andere ministeries meekrijgt, zodat als hij iets bij de ene weghaalt, dat bij de ander klaar staat. De heer Straub heeft er op dit moment onvoldoende vertrouwen in dat dit een op een het geval zal zijn.

Datzelfde geldt zijns inziens voor de reclassering. Hij kan zich goed voorstellen dat dit een outputgeorganiseerde organisatie is waar de nodige druk op de ketel staat. Uit diverse onderzoeken blijkt echter dat de reclassering essentieel is als men gedetineerden via de resocialisatie in de maatschappij terug wil brengen. Als men zich dan vooral gaat richten op de kansrijken, hoe gaat het dan met degenen die minder kansrijk zijn? De minister heeft in een vorige vergadering gezegd dat via een quick-scan zal worden bezien wiens gedrag het beste kan worden beïnvloed, maar dat dit vooral zal worden gedaan bij degenen die een straf van langer dan drie maanden krijgen. Er zijn echter veel meer mensen die korter hoeven te zitten, waaronder een groot aantal veelplegers. Waarom wordt die quick-scan ook niet voor die groep toegepast opdat in ieder geval kan worden vastgesteld of ze voor gedragsbeïnvloeding in aanmerking komen? Het lijkt de heer Straub belangrijk om zo vroeg mogelijk te signaleren wiens gedrag kan worden beïnvloed. Misschien is de gevangenis wel niet het aangewezen middel daarvoor, maar zijn er andere programma's voor noodzakelijk.

De minister wil ook buiten de sfeer van het strafrecht optreden. Iemand zou bijvoorbeeld verboden kunnen worden om in bepaalde gebieden te komen of zou bepaalde voorrechten kunnen worden afgenomen. Op zich spreekt de heer Straub dat wel aan, maar wat doet de minister om de partners in de keten ervan te overtuigen dat dit nuttige instrumenten kunnen zijn? Hoe wil hij dat bijvoorbeeld de rechterlijke macht – die toch onafhankelijk is – duidelijk maken? Vanmorgen stond er in een van de kranten een artikel waarin stond dat de politie de scooteroverlast stevig aanpakt, maar dat de rechterlijke macht nog niet één scooter aan het verkeer heeft onttrokken.

De heer Straub vraagt zich af, of het wel zo verstandig is om de reclassering slechts in een zeer beperkt aantal gevallen te laten optreden. De minister geeft zelf aan dat resocialisatie in de gevangenis moet beginnen, maar daar heeft de «gewone» reclassering geen taken meer. Hij heeft vanuit het gevangeniswezen gehoord dat die taak intern in ieder geval nog niet voldoende is overgenomen. Het WODC geeft aan dat enkele mensen na hun straf toch nog begeleiding behoeven. Dat moet dan door het maatschappelijk werk of andere instanties gebeuren.

Met de visie van de minister op zich kan de heer Straub het wel eens zijn, maar hij heeft grote zorgen over de haalbaarheid en de andere acties van de minister om de andere partners in de keten mee te krijgen.

Hij spreekt er zijn verwondering over dat in een WODC-rapportage in het kader van de ontwikkeling van de detentie staat dat de criminaliteit zal toenemen, terwijl uit de cijfers van de politie over de afgelopen jaren – dus uit de praktijk – toch blijkt dat het aantal misdaden daalt. Wie heeft er volgens de minister gelijk?

De heer Eerdmans (LPF) merkt op dat het cellentekort in 2005 1400 stuks bedraagt, terwijl het vertrouwen in de rechtsstaat steeds meer afbrokkelt: 42% van de bevolking heeft daar helemaal geen vertrouwen in. Mensen begrijpen niet dat mensen die straf opgelegd hebben gekregen door het cellentekort op straat blijven rondlopen. Tot september dit jaar zijn 18 gevangenen per dag losgelaten door IVO, VI, strafonderbreking en zelfs kwijtschelding. Zelfs een moordenaar komt na drie van de zeven opgelegde jaren vrij. De minister zegt weliswaar dat er geen sprake meer is van heenzendingen aan de poort, maar hij zet de deur aan de achterkant wel wagenwijd open. Hij past allerlei kunstgrepen toe: boetes voor zware delicten, steeds meer taakstraffen die door veel delinquenten ook nauwelijks als straf worden ervaren, en er komt ook steeds meer elektronisch toezicht. Wat dit betreft, kan de heer Eerdmans moeilijk van een visie spreken, meer van een zwaktebod. Zware delicten moeten zwaar gestraft worden en straffen moeten ook ten uitvoer worden gelegd. Straffen hebben van oudsher een functie, zoals het verwijderen van de dader uit de samenleving, de preventieve werking van straffen en tegemoetkoming aan het rechtsgevoel en gevoel van vergelding. Dat laatste wordt steeds meer vergeten bij de vonnissen.

De minister had toegezegd voor het voorjaar te komen met onorthodoxe maatregelen, maar jammer genoeg heeft de heer Eerdmans daar verder niets meer van gehoord. Zo dacht de minister bijvoorbeeld aan het gebruik maken van flatgebouwen, zodat alleen de liften en het trappenhuis hoeven te worden bewaakt. Kan dit soort maatregelen nog van de minister worden verwacht? De LPF zou daar in ieder geval wel voorstander van zijn. De voormalige luchthavens Soesterberg en Twente waren uitermate geschikt voor het opsluiten van criminelen, maar helaas zijn die inmiddels in private handen gekomen. Er staan op dit moment ook nog de nodige kazernes leeg. Waarom zouden die niet worden gebruikt? Kan de minister een overzicht geven van alle op dit moment leegstaande gebouwen die in handen van de staat zijn en waarin gevangenen zouden kunnen worden ondergebracht?

Met privatisering van het gevangeniswezen zou zo'n 50 mln per jaar kunnen worden bespaard. De heer Eerdmans hoopt dat de minister ook op dit punt wat meer lef zal tonen. In de VS kost een gevangene per nacht € 30, in Nederland € 180. Hij wil hiermee niet pleiten voor het Amerikaanse systeem, maar vindt het verschil wel erg groot. Een gevangene kost in Nederland € 65 000 per jaar. Daar zouden zich twee gezinnen een heel jaar van kunnen onderhouden!

Het uitgangspunt van de LPF is heel simpel: geen geweldplegers, geen zedendelinquenten mogen wegkomen met een taakstraf of elektronisch toezicht. Dat zijn prima aanvullende maatregelen, maar in feite verdienen deze mensen een vrijheidsstraf. Er zullen dus veel meer cellen bij moeten komen. Recent is in Rotterdam de gevangenisboot geopend. Gelet op de lange Nederlandse kust zouden er best nog wat boten bij kunnen en hopelijk kan dat snel. Het is eigenlijk schandalig dat er 18 gevangenen per dag vrij worden gelaten omdat er geen celruimte is. Daar komt nog bij het verschijnsel van de schijnstraf: er gaat direct eenderde van de opgelegde celstraf af. Dat blijft de heer Eerdmans ergeren. De minister laat in zijn begroting toch weer doorschemeren dat, zij het onder voorwaarden, wellicht toch de helft van de straf kan worden kwijtgescholden. De heer Eerdmans vindt dat ongelooflijk en kan zich daar absoluut niet in vinden. Zijn desbetreffende motie heeft de Kamer overigens aangenomen en hij begrijpt dan ook niet dat de minister die motie volledig aan zijn laars lapt. Parkeerboetes moeten volledig worden betaald, maar bij gevangenen gaat er meteen al eenderde van de straf af en wellicht zelfs nog de helft. In 2005 zal de minister met een wetsvoorstel inzake de VI komen en de heer Eerdmans zal dan opnieuw met zijn motie komen, nu in de vorm van een amendement, zodat de minister het wel zal moeten uitvoeren.

Volgens het recente rapport van het WODC vormen pedoseksuele delinquenten een grote risicogroep, vooral psychotische waarvan 85% vervalt in nieuwe misdrijven, terwijl de gemiddelde recidive op 62% ligt. In Nederland worden jaarlijks 1000 verdachten van pedoseksuele feiten opgepakt. In aansluiting op het voorstel van de heer Wolfsen zal de heer Eerdmans voorstellen om die groep in de proeftijd van 10 jaar onder permanent toezicht te plaatsen met behulp van satellieten. Hij zou dat ook graag zien voor de herhaaldelijke plegers van huislijk geweld. Een dergelijk toezicht werkt op dit moment al goed in Engeland en de VS. Wat vindt de minister van deze manier van toezicht op dergelijke criminelen ook na het uitzitten van hun straf?

De heer De Wit (SP) vindt de ideeën van de minister om onder andere vanwege het tekort aan sanctiecapaciteit mensen buiten de gevangenis te houden maar toch te straffen wel interessant. Daardoor zou de druk op de gevangeniscapaciteit in ieder geval minder kunnen worden. Het grootste probleem is volgens hem voor degenen die dan nog wel in de gevangenis terechtkomen. De minister legt een duidelijke scheiding aan tussen degenen waarvan wel en niet mag worden verwacht dat resocialisatie ertoe kan bijdragen dat zij zich in de toekomst minder aan misdragingen schuldig zullen maken. Het is opvallend dat de minister degenen met een korte vrijheidsstraf in feite van resocialisatie uitsluit, hetgeen wil zeggen dat degenen die in principe voor resocialisatie in aanmerking komen langdurig gestraften zijn. De minister stelt in zijn brief dat intramurale sancties waar mogelijk in een basisregiem ten uitvoer zullen worden gelegd en alleen daar waar dat kansrijk is. Dat is een aanzienlijke beperking waardoor veel gevangenen aan hun lot zullen worden overgelaten; de kort gestraften maar ook degenen waarvan nog niet op voorhand duidelijk is of zij wel of geen baat zullen hebben bij resocialisatie. Deze mogelijkheid baart de heer De Wit grote zorgen, met name gelet op de rapporten die de minister aandraagt, waaronder dat van het WODC die toch kritische kanttekeningen plaatst bij de door de minister voorgestelde versoberingsmaatregelen. Alle studies wijzen op negatieve effecten voor het leefklimaat in de gevangenissen. Hoe reageert de minister daarop?

Recidive komt over het algemeen vaker voor bij kort gestraften. Zijn zij dan niet juist gebaat bij resocialisatieprogramma's? Uit de literatuur blijkt toch heel duidelijk dat arbeidstoeleidingsprogramma's juist bij kort gestraften zo succesvol zijn? Is het dan niet vreemd dat juist zij aan hun lot worden overgelaten?

De minister zegt dat zal worden bezien van wie mag worden verwacht dat zij door resocialisatie minder in herhaling zullen vallen. Die inschatting zal heel moeilijk te maken zijn. Vaak is duidelijker voor wie het hopeloos zal zijn, maar hoe kunnen mogelijkheden in andere gevallen reëel worden ingeschat?

De minister stelt dat de reclassering een belangrijke functie heeft in de voorkoming van recidive, maar het is bij uitstek de reclassering die erop wijst dat de plannen van de minister de kwaliteit van het reclasseringswerk zullen aantasten en contraproductief zijn voor het veiligheidsbeleid.

De heer De Wit is van mening dat moet worden geprobeerd om iedere gevangene te resocialiseren, behalve dan die gevangenen waarvan het vaststaat dat het zinloos zal zijn, om in ieder geval het risico van recidive zo klein mogelijk te maken. Het onderscheid tussen lang en kort gestraften gaat zijn fractie te ver en bovendien is zij het er niet mee eens dat bij degenen die voor resocialisatie in aanmerking ook nog eens wordt gekeken naar de slagingskans.

Het plaatsen van meer gevangenen op één cel blijft de heer De Wit een uitermate slecht idee vinden, zeker nu er geen sprake meer hoeft te zijn van vrijwilligheid. Ook in het WODC-rapport wordt in feite de vraag gesteld of wel voldoende rekening wordt gehouden met de wetenschappelijke inzichten op dit punt die toch de nodige vraagtekens zetten bij de veiligheid van de gedetineerden en de penitentiaire medewerkers en de kans op resocialisatie die bij meerpersoonscelgebruik toch aanzienlijk kleiner blijkt te worden, zoals overigens ook al uit de praktijk in België blijkt. Vindt de minister het gelet op al deze geluiden uit de wetenschap en de praktijk niet wenselijk om zijn voorstellen te heroverwegen?

De minister komt nu zelfs met de mogelijkheid om drie of zes mensen op één cel te plaatsen. De heer De Wit dacht toch dat hij in tot nu toe gevoerde debatten over het meerpersoonscelgebruik altijd heeft toegezegd niet te denken aan meer dan twee gevangenen op één cel. Ook al is het bedoeld als een experiment, de heer De Wit vindt dat de verkeerde weg. Het zal de problemen alleen maar groter maken en zeker de mogelijkheden voor resocialisatie kleiner maken.

De heer Van der Staaij (SGP) is geschrokken van het feit dat het aantal gedetineerden in Nederland sinds 1989 is gestegen met 182% en dat Nederland daarmee tot de koplopers in Europa behoort qua aantal gedetineerden per 100 000 inwoners. Op zich is het dan ook goed dat er meer detentiecapaciteit beschikbaar komt. Als er vaker en zwaarder wordt gestraft, zijn daar over het algemeen ook goede redenen voor aan te voeren, maar is ook wel kenmerkend voor de morele staat van het land. Je kunt er niet aan voorbijgaan dat misdaden blijkbaar steeds vaker en gemakkelijker worden gepleegd en dat kan niet met zwaarder straffen alleen worden opgelost. Het bestrijden van de achterliggende oorzaken vindt zijn fractie dan ook van groot belang en op dat punt zou zij dan ook graag het woord «onorthodox» gebruiken. In dat verband wijst hij op het Amerikaanse onderzoek naar 20 000 adolescenten waaruit blijkt dat het risico van crimineel gedrag bij kinderen uit eenoudergezinnen het grootst is.

De minister stelt dat straffen veel meer zouden moeten worden toegesneden op de mate van reële beïnvloedbaarheid van de desbetreffende justitiabelen. Kan dat tot gevolg hebben dat mensen voor eenzelfde vergrijp verschillend worden gestraft? In hoeverre mag bijvoorbeeld worden meegewogen dat allochtone jongeren over het algemeen straffen lichter ervaren dan allochtone jongeren?

Als het gaat om resocialisatie ademt de brief van de minister een wat sombere sfeer. Bij heel veel gedetineerden valt gedragsverandering niet of nauwelijks te realiseren. Daarom pleit hij voor een meer selectieve benadering: richt je op de meer kansrijke doelgroep, maak een adequate kosten-batenanalyse. Er moet sprake zijn van een reële verwachting tot succes. Bij het lezen hiervan bekruipt de heer Van der Staaij de vrees dat te snel wordt ingezet op een kleine kansrijke bovenlaag en de rest wordt afgeschreven. Dat heeft alles te maken met de wijze waarop de resocialisatie zal worden uitgevoerd. Ligt er in de praktijk nog niet steeds een veel te grote kloof tussen wat er binnen de celmuren gebeurt op het terrein van resocialisatie en wat er op dat punt gebeurt na het uitzitten van de straf? Komt het nog steeds niet te vaak voor dat gedetineerden abrupt uit de gevangenis worden vrijgelaten en het zelf maar moeten redden? De heer Van der Staaij was er eigenlijk van overtuigd dat dit verleden tijd zou zijn, maar uit werkbezoeken is hem gebleken dat dit helaas nog steeds de werkelijkheid is. Wil er van resocialisatie ook maar iets terecht kunnen komen, zal er volgens hem ook voldoende maatschappelijke opvang na de gevangenis moeten zijn. Uit recent onderzoek is gebleken dat bepaalde behandelmethodes de recidive met 40% kunnen terugdringen, maar dat die om allerlei redenen in de praktijk nog niet worden gebruikt.

De minister stelt dat voor heel veel gedetineerden geldt dat hun verblijf in de cel gewoon te kort is voor een doeltreffende resocialisatie. Dat is toch geen voldoende reden om dan maar helemaal af te zien van resocialisatie van die groep? Ook na het verblijf in de cel is het van belang om erop te blijven toezien dat men niet in het oude gedrag vervalt. Waarom inderdaad niet meer geïnvesteerd op meer verplichtende vormen van toezicht na het verblijf in de gevangenis?

De heer Van der Staaij wijst in dit verband ook op de waarde van geestelijke verzorgers die vaak een cruciale positie innemen en in sommige gevallen ook heel wel in staat zijn om mensen die weinig kansrijk in het kader van resocialisatie worden geacht toch te motiveren.

Hij heeft er begrip voor dat gedacht wordt aan alternatieve straffen om de druk op de celcapaciteit te verminderen. Daarbij moet echter wel worden bezien tot hoe ver die differentiatie kan doorgaan zonder het karakter van straf te kort te doen. Financiële redenen of celtekort mogen geen doorslaggevende argumenten zijn om van vrijheidsstraf af te zien terwijl die toch geïndiceerd zou zijn.

Zijn fractie ondersteunt het fenomeen van meerpersoonscellen mits de veiligheid van zowel gedetineerden als personeel niet in het gedrang komt. De minister geeft gelukkig aan dat hij welwillend kijkt naar de aanbevelingen die hem in dit verband vanuit de praktijk worden aangereikt.

De heer Van der Staaij herhaalt dat zijn fractie het buitengewoon onwenselijk vindt dat mensen versneld op straat worden gezet door het gebrek aan cellen. Dat geldt vooral voor plegers van geweldsdelicten. Dat mag ook niet als een soort noodventiel in het systeem blijven bestaan. Hij heeft er begrip voor dat het celtekort niet van de ene op de andere dag kan worden weggewerkt, maar IVO en VI mogen niet blijvend worden ingegeven door het tekort aan cellen.

Hij heeft gelezen dat het geweld tegen gevangenispersoneel in vrij korte tijd vrijwel is verdubbeld. Kan de minister die cijfers onderschrijven en, zo ja, wat denkt hij op korte termijn te doen om die zorgwekkende trend te keren?

Mevrouw Vos (GroenLinks) heeft de minister voor de zomer nog gecomplimenteerd omdat hij eerlijk toegaf dat niet eeuwig kon worden doorgegaan met het bouwen van steeds meer cellen. Hij herhaalt dat in zijn laatste brief waarin hij een vergelijking maakt met de VS waar tienmaal meer mensen op de 100 000 inwoners vastzit en zegt dat dit feit alleen er niet toe leidt dat de VS zoveel veiliger zijn. Zij vindt dat zeer wijze woorden waarin zij zich goed kan vinden, maar zij vraagt zich wel af, waar die opvatting is gebleven als zij zijn brieven leest. Zij vindt dat de nadruk wel heel sterk ligt op vrijheidsbenemende sancties en heeft het idee dat de alternatieve straffen veel te weinig aandacht krijgen. Verdienen die niet veel meer prioriteit en dus ook beleid? Uiteraard is ook haar fractie van mening dat bij sommige delicten een vrijheidsstraf moet worden opgelegd en dat ook een langdurige vrijheidsstraf in sommige gevallen heel terecht kan zijn, maar dat wil niet zeggen dat niet goed moet worden gekeken naar de effectiviteit van al die strafrechtelijke interventies. In een bijlage bij het WODC-rapport staat dat interventie zonder vormen van behandeling en begeleiding duidelijk minder effectief zijn.

Zij is het ook met de minister eens als hij zegt dat het strafrecht ultimum remedium is, maar welke consequenties verbindt hij daaraan? Wordt niet te snel overgegaan tot het vastzetten van mensen? Volgens de minister moet ervoor worden gewaakt dat psychiatrische patiënten niet worden opgesloten en als gedetineerden worden behandeld, maar worden op dit moment first offenders van lichtere delicten al niet direct opgesloten? Is de minister het er niet mee eens dat ook bezuinigingen op verschillende instanties, zoals Halt Nederland, negatieve effecten hebben op de toepassing van alternatieve straffen?

Als de minister schrijft over alternatieven voor toepassing van het strafrecht begrijpt mevrouw Vos dat hij daarmee wil zeggen dat in sommige situaties in plaats van detentie uitsluiting een effectieve invulling kan zijn van de sanctietoepassing, maar wat kan daarmee nu worden bereikt. Uitsluiting is inderdaad een andere vorm van straf, maar als die niet leidt tot een bepaalde vorm van begeleiding en resocialisatie, wat komt er dan van die mensen terecht en wat betekent dat uiteindelijk voor de samenleving? De weinige aandacht voor en de beperkte inzet op resocialisatie en reïntegratie baart haar niet alleen grote zorgen maar ook veel anderen die in de keten werkzaam zijn. Afgelopen maandag heeft de Kamercommissie een rondetafelgesprek gehad met velen die in de strafrechtketen werken en vrijwel allen hebben gewezen op de bezuinigingen die negatieve effecten hebben. Voor de motivatie van gedetineerden is aandacht voor begeleiding, onderwijsmogelijkheden, activiteiten, e.d. essentieel. Als daarop steeds meer wordt bezuinigd, kunnen alleen maar grotere problemen het gevolg zijn. Er zal daarin moeten worden geïnvesteerd in plaats van bezuinigd! Als de minister bijvoorbeeld resocialisatie alleen maar wil richten op mensen waarvan kan worden verwacht dat zij er baat bij hebben, is het risico levensgroot dat een heel grote groep wordt afgeschreven, langdurig wordt opgesloten en daarna zonder wat dan ook terugkeren in de samenleving, hetgeen alleen maar grotere problemen tot gevolg zal hebben. De minister wijst op het belang van nazorg, maar wat doet hij daar zelf aan? Ook op dat punt ziet mevrouw Vos alleen bezuinigingen en grotere problemen voor bijvoorbeeld reclassering en andere instellingen die zich met die nazorg bezighouden.

Haar fractie heeft ook de nodige vragen over de IVO en de VI. Haars inziens zouden die moeten worden verbonden aan strikte voorwaarden. Als de minister die eens aan de Kamer zou willen voorleggen, is zij best bereid daarover met hem verder van gedachten te wisselen.

Mevrouw Vos vindt het erg ver gaan dat de minister in Lelystad een experiment wil doen met zes mensen op één cel en in Zwolle drie. Het lijkt haar heel onverstandig om nu al die kant op te gaan. De minister spreekt over contra-indicaties voor het plaatsen van meer mensen op één cel. Kan hij die op dit moment al nader duiden?

Het antwoord van de minister

Met zijn brief over de modernisering van de sanctietoepassing heeft de minister geprobeerd een antwoord te geven op de problemen die sinds 2001 wel heel duidelijk zijn geworden. De druk op de sanctiecapaciteit is uiteraard nog meer vergroot door het veiligheidsprogramma van het kabinet. Tegelijkertijd heeft hij die brief benut om aan te geven dat het noodzakelijk is om eens fundamenteel na te denken over de sancties die moeten worden toegepast. Als het effect van een bepaalde straf is dat mensen daarna weer snel vervallen in hun oude gedrag, terwijl je met een andere straf kunt bewerkstelligen dat veel minder mensen recidiveren, dan moet dat zijns inziens toch zeker een punt van overweging zijn. Daarmee wil hij niet wegpoetsen het belang van het rechtsgevoel, maar aspecten als het verwijderen uit de samenleving en het mogelijk beïnvloeden van het gedrag zijn functionele aspecten van de sanctietoepassing met het oog op de recidive. Als hij die met andere straffen kan verminderen, verdient dat alleszins aanbeveling.

De minister kan natuurlijk niet ontkennen dat de brief mede is ingegeven door problemen in de sfeer van de sanctiecapaciteit, maar ook los daarvan moet zijns inziens worden gekeken naar de manier waarop en welke sancties worden toegepast, want uit geen enkel onderzoek of praktijkervaring blijkt dat mensen als het ware vanzelf hun gedrag veranderen als ze langer in de gevangenis moeten blijven. Ofwel je sluit mensen op voor de rest van hun natuurlijk leven, ofwel je gebruikt de sancties mede om herhaling te voorkomen.

In 2001 werd voor 2006 nog een overschot voorspeld van circa 700 plaatsen, bij de jeugdgevangenissen een tekort van eveneens ongeveer 700 plaatsen en bij de tbs een tekort van ongeveer 40 plaatsen. Op dat moment dacht men dat de bouwprogramma's wel konden worden gestopt en werd de meerjarige extra financiering ook stopgezet. Zo zou bijvoorbeeld het programma voor de opvang van drugskoeriers in 2004 aflopen, maar het probleem was daarna nog niet opgelost.

Om een dergelijke gang van zaken in de toekomst te voorkomen, is besloten om dat hele systeem van prognoses eens goed te bezien en te combineren met de prognoses voor andere ketens. Wat dit betreft verwijst de minister naar het verslag over de opzet van de prognosesystematiek. Als je constateert dat er op dit moment sprake is van een daling van de criminaliteit, mag je op termijn niet zonder meer van minder cellen uitgaan. Het uiteindelijke doel is dat er geen IVO's en IV's meer plaatsvinden vanwege een cellentekort. Met behulp van de arrestantencellen zijn de SOB's (de strafonderbreking) vanwege het cellentekort al tot nul gereduceerd. Ondanks de uitbreiding van het aantal cellen loopt het tekort toch nog op, waardoor het aantal IVO's op dit moment zelfs nog enigszins stijgt. Ook dat aantal moet zo snel mogelijk tot nul worden gereduceerd, want als een straf is opgelegd, moet die in beginsel inderdaad worden uitgezeten.

Dat na 2001 de problemen zo zichtbaar zijn geworden, ligt natuurlijk niet alleen aan een toename van de criminaliteit, maar ook aan de reactie op de groei, onder andere het al genoemde veiligheidsprogramma, en aan de autonome groei van het aantal sancties dat door de rechtspraak worden opgelegd. Ook mag het grote aantal drugkoeriers op Schiphol niet ongenoemd worden gelaten.

Volgens de minister is inmiddels wel gebleken dat preventie blijkt te werken als repressie verzekerd is. Het ingezette beleid moet daarom ook worden voortgezet. Het is de bedoeling om, zoals ook in het rapport-Bomhoff staat, een structurele overcapaciteit in het gevangeniswezen te hebben om ervan verzekerd te zijn dat als het nodig is, er iemand zijn straf in kan uitzitten.

Gegeven de beschikbare financiële middelen en de druk op de capaciteit heeft hij een keuze moeten maken. Moet hij doorgaan met het financieren van resocialisatie als dat geen effect heeft? Dat blijkt met name het geval te zijn bij de kort gestraften. Ook uit de literatuur blijkt dat men langer dan vier maanden moet zitten wil er sprake kunnen zijn van enige gedragsbeïnvloeding. In sommige gevallen overigens zijn zelfs de basismaatregelen van de resocialisatie al helemaal niet zinvol, bijvoorbeeld in het geval van vervangende hechtenis, waar mensen gaan zitten omdat ze een boete niet kunnen of willen betalen. Vaak hebben die mensen al een baan en een huis, dus is het niet nodig om bij het vinden daarvan behulpzaam te zijn. Bovendien is de gevangenis geen arbeids- of woningbureau. Waar resocialisatie perspectief heeft, zal dat uiteraard gebeuren, maar in andere gevallen kiest hij in plaats daarvan toch eerder voor meer sanctieplaatsen. Volgende week zal hij met de Kamer praten over totale problematiek van de nazorg, de resocialisatie en de extramurale opvang van gedetineerden en het lijkt hem dan ook beter om dit specifieke onderdeel dan verder te bespreken.

Het wetsvoorstel inzake de vervroegde invrijheidsstelling hoopt de minister begin maart 2005 aan de Kamer te kunnen aanbieden. Onderdeel daarvan is het voorstel om het automatisme om tweederde van de straf uit te laten zitten en het restant kwijt te schelden los te laten. Overigens is Nederland op dat punt geen koploper: in sommige landen wordt de straf al kwijtgescholden nadat men eenderde of de helft van de straf heeft uitgezeten. Praktisch gezien vindt dit wel een vertaling in de gemiddelde duur van de opgelegde straffen. Juist om na de VI voorwaarden te kunnen stellen en ook om, als het nodig is, bij een IVO voorwaarden te kunnen stellen die in de nazorg kunnen worden meegenomen, hetgeen op dit moment niet mogelijk is, is de in het wetsvoorstel neergelegde wijziging van een vervroegde naar een voorwaardelijke invrijheidstelling noodzakelijk.

Het doel van het shared service centrum is primair om de bedrijfsvoering van de inrichtingen te verbeteren. Het heeft dus zeker niet alleen een financieel oogmerk. Een van die services is de inmiddels gereorganiseerde dienst vervoer gepaard gaande aan het streven om zeker in de preventieve hechtenis zoveel mogelijk te detineren in de regio van de rechtbank waar de zaak zal dienen. Op dit moment wordt zelfs overwogen om logeerplaatsen te creëren in de arrondissementen waar de zaak dient. Klachten dat zittingen moeten worden uitgesteld omdat de verdachten niet op tijd aanwezig kunnen zijn, zullen hiermee voor een groot deel worden voorkomen. Wat er gebeurt met het personeel dat door deze reorganisatie beschikbaar komt, zal mede afhangen van hun kwaliteiten.

De capaciteit die nodig is voor gijzelingen legt inderdaad een extra beslag op het sanctiesysteem, maar er zijn daarvoor weinig alternatieven. Er moeten daarvoor dan ook cellen beschikbaar zijn. Op dit moment zijn dat er 1200. Dit vormt overigens onderdeel van de plannen in Lelystad. Wellicht is het mogelijk meer van dit soort mensen in een cel te plaatsen en dat met minder bewakingspersoneel kan worden volstaan. Op de vrouwenafdeling in Zeist wordt dit al in de praktijk gebracht en heeft het tot op heden nog geen enkel probleem opgeleverd.

In 2005 zal in Lelystad een pilot starten met een variatie van bezoeken bloktijden. Bij de jeugdprogramma's wordt de mogelijkheid bezien om de uren van de programma's te verdelen over een hele week.

Als het gaat om de overdracht van dossiers bij het bereiken van het 18e jaar blijft er volgens de minister sprake van een misverstand. Er bestaat echt geen wettelijke belemmering voor, het ligt meer aan de organisatie van de begeleiding. Zeker bij veelplegers gaan de dossiers met de betrokkenen mee. Dat ligt anders bij het zgn. strafregister. In het debat over de jeugdsancties is al ingegaan bij het doorlopen van regimes bij het bereiken van het 18e jaar.

De minister is ervan overtuigd dat invoering van het meerpersoonscelgebruik, zeker de eerste maanden, effect zal hebben op het aantal IVO's. Dat is op dit moment weer wat hoger omdat een aantal cellen uit de roulatie is genomen om ze geschikt te maken voor het meerpersoonscelgebruik. In de plannen voor 2005 is voorzien in 1500 meerpersoonscellen, een stijging van 50% ten opzichte van de aanvankelijke plannen. De beperking op dit moment is dat het alleen maar zinvol kan worden geïntroduceerd als de totale capaciteit van de penitentiaire inrichtingen daardoor niet tekort gaat schieten. Dat betekent dat niet veel oudbouw daarvoor geschikt kan worden gemaakt. Bij nieuwbouw ligt dat anders en dat is dan ook de reden dat er in Lelystad zoveel aan wordt gedaan. Er zijn daar zelfs celruimtes die door zes mensen kunnen worden gebruikt, waarbij dan vooral moet worden gedacht aan de reeds genoemde vervangende hechtenis en wellicht de gijzelingszaken. Het vooruitzicht dat men zelfs met vijf anderen op een cel kan komen te zitten, is wellicht zelfs nog afschrikwekkender dan het vooruitzicht dat men alleen op een cel komt te zitten. Hij heeft overigens nooit gezegd nooit te zullen denken aan meer dan twee mensen op een cel, maar wel beloofd dat als daartoe wordt overgegaan, daar eerst met de Kamer over zal worden gesproken. Men moet natuurlijk niet denken dat er zes mensen worden geplaatst op de cellen die men nu wel kent, men zal dan zeker moeten denken aan ruimtes van circa 55 vierkante meter. De contra-indicaties voor meerpersoonscelgebruik heeft hij al aangegeven in zijn brief van 6 september jongstleden.

De minister wijst er vervolgens op dat op dit moment een planning voor de herbestemming van gebouwen wordt gemaakt, de penitentiaire landkaart. Hij hoopt dat daarover eind dit jaar besluitvorming kan plaatsvinden. Met het oog daarop wordt er een pas op de plaats gemaakt met de verschillende uitbreidingsplannen.

Het SCP-rapport waaruit blijkt dat repressieve strafrechtstelsels effectiever zijn, lijkt de minister een simplificatie van de werkelijkheid. In zijn brief is hij zijns inziens voldoende op de effectiviteit van het sanctiestelsel ingegaan. In de VS neemt de criminaliteit inderdaad af, terwijl er toch 900 per 100 000 inwoners in de gevangenis zit, terwijl dat er in Nederland 115 per 100 000 inwoners zijn, waarmee het overigens wel in de top van Europa terechtkomt. Het is echter de vraag of de manier die in de VS is gevolgd wel zo goed in Nederland of Europa kan worden gevolgd, een vraag die hij in zijn brief ook niet heeft gesteld.

In zijn brief van 23 september jongstleden is de minister al concreet ingegaan op de mogelijkheden van elektronisch toezicht. Op dit moment wordt uitbreiding voorzien, met name in het verlengde van bijvoorbeeld de tbs-discussie. Het aantal is vooralsnog beperkt en wordt ingezet waar dat effectief is. Op dit moment zijn er ongeveer 439 enkelbandjes in gebruik, maar dat zullen er de komende tijd zeker meer worden. Een elektronisch volgsysteem kan een nuttig instrument zijn bij de tenuitvoerlegging van een opgelegde sanctie. Daarom wordt het gebruik ervan ook mede overwogen bij verloven in het kader van tbs. Er is volgens de minister geen enkele reden om toepassing van dit instrument te beperken tot pedoseksuele delinquenten. Op dit moment wordt in de jeugdinrichting te Zutphen daarmee een experiment uitgevoerd. In november wordt met de techniek van deze vorm van bewaking geëxperimenteerd. Toepassing ervan zal echter alleen plaatsvinden binnen de sfeer van de sanctie. Als men een straf heeft uitgezeten, kan dit soort systemen niet meer worden gebruikt. Dat kan overigens wel een onderdeel zijn van de wijziging van de VI, een van de voorwaarden die daarbij kunnen worden gesteld. Bij verlenging van proefperioden gaat het om voorwaardelijke straffen, vindt er geen concrete strafoplegging plaats en kan dit instrument derhalve op dit moment ook niet worden gebruikt. Echter, ook deze mogelijkheid kan worden besproken bij de aanstaande discussie over de VI.

De acties die in enkele penitentiaire inrichtingen hebben plaatsgevonden zijn gericht op een wijziging van de Penitentiaire maatregel per 15 september 2003. Dit is overigens ook al in de brief over de modernisering van het sanctiestelsel aan de orde gekomen, gelijktijdig met het vraagstuk van het meerpersoonscelgebruik. De huidige acties zijn volgens de bewindsman niet gericht op dat meerpersoonscelgebruik, maar op verkorting van de dagprogramma's en enkele versoberingen en zijn ook geen acties van het personeel maar van gedetineerden. Omdat deze kwestie nu onder de rechter is, wil hij er op dit moment niet verder op ingaan. Los daarvan spreekt hij zijn bereidheid uit om te bezien hoe een en ander in de praktijk uitpakt. Het is zeker niet de bedoeling om het regiem zonder meer zwaarder te maken, hij acht deze maatregel noodzakelijk na afweging van diverse belangen. Natuurlijk is hij bereid om hierover te discussiëren en te bezien hoe onnodige beperkingen kunnen worden voorkomen. Dat de dagprogramma's korter moeten worden, lijkt hem echter onvermijdelijk gegeven de aantallen die binnen het penitentiaire stelsel moeten worden geaccommodeerd.

In de discussie over onorthodoxe maatregelen is volgens hem niet alleen gewezen op het eventuele gebruik van flatgebouwen, maar ook op het detentiecentrum Zeist, de uitzendcentra op de vliegvelden, het meerpersoonscelgebruik, de thuisdetentie en de gevangenisboot. Hij hoopt dat in november een tweede boot in gebruik kan worden genomen. Hiermee wil hij maar zeggen dat men niet mag onderschatten de veranderingen die op dit moment binnen het totale penitentiaire systeem plaatsvinden. Dat vergt ook een grote omslag in het denken van alle medewerkers en de inzet van het personeel op dit punt verdient volgens hem dan ook alle waardering.

De minister erkent dat de IVO inderdaad een noodventiel is voor een noodmaatregel. Er moet gekozen worden tussen twee kwaden. Het gaat bovendien niet om een langdurige kwijtschelding, maar over het algemeen over enkele dagen. Het gaat natuurlijk niet om zware geweldplegers, maar meer om bijvoorbeeld tasjesdieven en bovendien om personen die al tweemaal met succes op proefverlof zijn geweest. Ook dan is er nog een apart oordeel nodig van het OM. Tot nu toe is slechts in vier gevallen tot een IVO overgegaan. Door invoering van het meerpersoonscelgebruik hoeft hiervan in de nabije toekomst waarschijnlijk geen gebruik meer te worden gemaakt.

De minister is het ermee eens dat bij toepassing van alternatieve straffen het strafkarakter niet uit het oog mag worden verloren. In dit verband wijst hij erop dat het ontnemen van de reismogelijkheid tussen Nederland en de Antillen van drugskoeriers als veel pijnlijker wordt ervaren dat een tijdelijk verblijf in een Nederlandse gevangenis.

De capaciteit voor werkstraffen is in tegenstelling tot die van de celstraffen de afgelopen jaren verdubbeld. Naar verhouding is het aantal taakstraffen groter geworden dan het aantal celstraffen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer,

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Justitie,

De Groot


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Klaas de Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GroenLinks), Rouvoet (ChristenUnie), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Kant (SP), Wolfsen (PvdA), Azough (GroenLinks), Jan de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD) en Lazrak (Groep Lazrak).

Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Vergeer (SP), Arib (PvdA), Karimi (GroenLinks), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Van As (LPF), Örgü (VVD), Lambrechts (D66) en Rijpstra (VVD).

Naar boven