29 800 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2005

nr. 105
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 januari 2005

In antwoord op uw brief van 21 december 2004 onder kenmerk 204-134 deel ik u, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Buitenlandse Zaken, mee dat ik graag langs deze weg aan het verzoek van een aantal leden van uw Kamer tijdens het ordedebat diezelfde dag voldoe en dat de bij uw brief van 23 december jl. ingediende schriftelijke vragen van het lid Van Velzen over de zaak Van A. onder kenmerk (Aanhangsel der Handelingen II, vergaderjaar 2004–2005, nr. 772) en (idem, nr. 771) worden beantwoord zoals aangegeven in de bijlage bij deze brief.

In uw brief heeft u mij met name gevraagd alsnog de schriftelijke vragen van het lid Van Velzen van 19 februari 2004 onder kenmerk 2030408680 te beantwoorden. Ik heb uw Kamer op 10 maart 2004 (zie Handelingen, 2003–2004, 1064, p. 2249) bericht dat het onderzoek naar mogelijke strafbare feiten nog niet was afgerond en dat deze vragen daarom nog niet konden worden beantwoord. Zoals bekend zal zijn, is de betrokken Nederlandse zakenman inmiddels op 6 december 2004 gearresteerd. Hij wordt verdacht van medeplichtigheid aan genocide en misdrijven als strafbaar gesteld in de Wet oorlogsstrafrecht in de periode van 1986 tot en met 1988. De verwachting is dat het strafrechtelijk onderzoek eind 2005 zal kunnen worden afgerond. Ik vertrouw erop hiermee aan dat verzoek van uw Kamer te hebben voldaan.

Naar aanleiding van de vraag van het lid Kalsbeek kan tenslotte worden opgemerkt dat de zaak Van A. in het geheel geen rol heeft gespeeld bij het besluit om politieke steun te verlenen aan het militaire ingrijpen in Irak.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven