29 800 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2005

nr. 100
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 december 2004

Hierbij informeren wij u in het eerste deel van deze brief over de wijze waarop wij voornemens zijn gevolg te geven aan de moties die uw Kamer heeft aangenomen bij de behandeling van de Justitiebegroting 2005.

Daarnaast reageren wij nader op de moties die uw Kamer heeft aangehouden bij de behandeling van de Justitiebegroting 2005.

Aangenomen moties Justitiebegroting 2005

Motie Eerdmans c.s. (TK vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VI, nr. 44) Dictum:

verzoekt de regering op korte termijn wederom een landelijke wapeninleveractie te houden.

Reactie:

In aanvulling op datgene wat ik tijdens de begrotingsbehandeling al aangaf, zal ik na het gereedkomen van het nieuwe onderzoek naar de aard en omvang van vuurwapengebruik, -bezit en -handel een gemotiveerd besluit nemen over de vraag of er een landelijke wapen inleveractie moet komen en zo ja hoe deze vormgegeven moet worden. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik eind februari 2005.

Motie Griffith (TK vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VI, nr. 46) Dictum:

verzoekt de regering te bevorderen dat:

– de toekomstige voorwaardelijke invrijheidstelling afhankelijk zal worden gemaakt van het tot stand komen en nakomen van een betalingsregeling met het slachtoffer;

– slachtoffers hun schade als eerste preferente vordering kunnen innen gedurende een termijn van maximaal 30 jaren;

– een absoluut aantal gelijk aan 70% van de vordering van slachtoffers binnen drie jaar wordt afgedaan en dit aantal jaarlijks aan de Kamer te melden.

Reactie:

De aangenomen motie van het lid Griffith behelst een aantal maatregelen die het voor het slachtoffer van een misdrijf eenvoudiger moet maken de geleden schade werkelijk vergoed te krijgen. Het gaat daarbij om drie maatregelen.

• Het verzoek om te bevorderen dat de toekomstige voorwaardelijke invrijheidstelling afhankelijk zal worden gemaakt van het tot stand komen en nakomen van een betalingsregeling met het slachtoffer, zal ik betrekken bij het conceptwetsvoorstel voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit wetsvoorstel zal ik u naar verwachting rond maart 2005 aanbieden.

• Het verzoek om te bevorderen dat slachtoffers hun schade als eerste preferente vordering kunnen innen gedurende een termijn van maximaal 30 jaren vergt nadere bestudering. In maart 2005 zal ik u daarover nader informeren.

• Het verzoek om te bevorderen dat een absoluut aantal gelijk aan 70% van de vordering van slachtoffers binnen drie jaar wordt afgedaan en dit jaarlijks aan de Kamer te melden. Tijdens de begrotingsbehandeling is al aangegeven dat het inningpercentage onder druk staat, dit komt onder meer doordat het aantal te innen schadevergoedingen de laatste jaren sterk stijgt en het gemiddelde bedrag van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel hoger wordt en daardoor de doorlooptijd toeneemt. Met het CJIB wordt bezien of en welke maatregelen er getroffen kunnen worden om aan het verzoek van uw Kamer te voldoen. In de financiële verantwoording aan de Tweede Kamer zal voortaan het resultaat met eventuele toelichting worden opgenomen.

Motie Van der Staaij c.s. (TK vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VI, nr. 63) Dictum:

Verzoekt de regering zolang er geen adequate regeling voorhanden is, financiering van vrijwillige reïntegratietrajecten te waarborgen.

Reactie:

Aanleiding voor de motie is gelegen in het feit dat er nog geen sluitende af-spraken zouden zijn gemaakt over toekomstige verantwoordelijkheidsverdeling en financiering van opvang en begeleiding van ex-gedetineerden. De motie is door mij ontraden. De volgende drie argumenten liggen daaraan ten grondslag:

Voor 2005 is de financiering nog gegarandeerd

Het geactualiseerd beleidskader d.d. 26 mei jl. (TK, 2003–2004, 27 834 en 29 325, nr. 34) voorziet in de overgangsregeling waarmee gedurende 2005 de financiering van de vrijwillige reïntegratietrajecten bij stichting Exodus, Ontmoeting, Door en Moria nog zijn gegarandeerd. De motie bij de begroting van 2005 heeft derhalve geen toegevoegde waarde.

Het geactualiseerd beleidskader heeft geleid tot goede afspraken met de organisaties over de uitvoering van extramurale reïntegratietrajecten.

Met de genoemde stichtingen is overeengekomen dat zij zich in 2005 zullen inspannen om zoveel mogelijk plaatsingen in een justitieel kader te laten plaatsvinden. Daartoe zijn de mogelijkheden om onder een justitiële titel te plaatsen, door mij verruimd. In 2006 zou dit moeten resulteren in het benutten van de huidige capaciteit door justitiële plaatsingen. Ik acht het niet nodig en niet verstandig vooruitlopend op de uitkomsten van dit traject te voorzien in financiering van vrijwillige plaatsingen

De verantwoordelijkheidsdeling is helder, meer sluitende afspraken zijn niet mogelijk

In mijn reactie op het plan van aanpak van het CDA over nazorg voor ex-gedetineerden (TK, 2004–2005, 27 834, nr. 36) heb ik aangegeven dat onder andere in het Beleidskader Grote Steden de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Justitie en gemeenten helder is weergegeven. De verantwoordelijkheid voor de regie en de nazorg is daarin uitdrukkelijk belegd bij de gemeenten. Het is aan de gemeenten om die verantwoordelijkheid ook op zich te nemen. Zij beschikken ook over de daarvoor bestemde middelen. Het overleg hierover in het Strategisch Beraad Veiligheid heeft geresulteerd in overeenstemming over de verantwoordelijkheidsverdeling. Ik kan noch wil van deze overeengekomen lijn afwijken. Ook deelde ik u mee dat ik bereid ben de thans geïnventariseerde knelpunten in de nazorgfase samen met mijn ambtsgenoten tot een oplossing te brengen.

Gewijzigde motie Griffith (TK vergaderjaar 2004–2005, ter vervanging van 29 800 VI, nr. 45) Dictum:

verzoekt de regering, een onderzoek te doen naar de specifieke aard en de omvang van de vormen van ernstig crimineel gedrag gepleegd door jongeren tussen de 14 en 16 jaar al dan niet in groepsverband en verzoekt de regering een onderzoek te doen naar de aard en de omvang van de strafbare feiten die jongeren tussen 14 en 16 jaar plegen die de rechtsorde ernstig hebben aangetast en te onderzoeken welke sanctie de rechter deze jongeren heeft opgelegd en de Kamer over voorgaand te informeren.

Reactie:

Ik interpreteer de motie aldus dat met een onderzoek naar ernstig crimineel gedrag bedoeld wordt een onderzoek naar de aard en de omvang van strafbare feiten. Immers, ernstig crimineel gedrag op zich wordt niet geregistreerd.

Met gebruikmaking van de Onderzoeks- en Beleidsdatabase Justitiële Documentatie (OBJD; een geanonimiseerde kopie van het Justitieel Documentatiesysteem) is het mogelijk na te gaan wat de aard en omvang is van ernstige, door het Openbaar Ministerie vervolgde strafbare feiten die gepleegd zijn door 14- tot en met 16-jarigen. Ook de afdoeningen van deze zaken zijn in kaart te brengen. Of feiten in groepsverband zijn gepleegd is met behulp van de OBJD niet na te gaan. Bezien zal worden of dit op eenvoudige wijze is na te gaan. Ik zal u hierover nader informeren.

Aangehouden moties Justitiebegroting 2005

Motie Van Haersma Buma (TK vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VI, nr. 43) Dictum:

verzoekt de regering vernieuwende voorstellen te doen om de zware criminaliteit aan te pakken en daarbij in te gaan op de mogelijkheid van het strafrechtelijk onder curatele stellen van veroordeelden, ontzetting uit bepaalde rechten van veroordeelden, zoals het recht bestuurder te zijn van een rechtspersoon en intrekking van paspoort en rijbewijs als bijzondere strafrechtelijke maatregelen, en het aan banden leggen van de uitvoer van grote hoeveelheden contant geld.

Reactie:

Zoals u bekend is, heeft de heer Van Haersma Buma zijn motie aangehouden totdat de beleidsreactie «Bestrijding (zware) georganiseerde criminaliteit», die ik uw Kamer op 22 november heb toegezonden, met u zal zijn besproken. Bij deze bespreking zal ik nader ingaan op de verschillende elementen uit de motie van de heer van Haersma Buma.

Motie Visser (TK vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VI, nr. 47) Dictum:

verzoekt de regering voorstellen voor een wettelijk bindende «sponsor-ship» voor immigranten tijdens de periode van tijdelijke verblijfsvergunning uit te werken en in het voorjaar van 2005 voor te leggen aan de Kamer.

Reactie:

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft toegezegd dat de motie van het lid Visser (VVD) over een wettelijk verbindend «sponsorship» voor de immigrant wordt meegenomen bij het debat met uw Kamer over arbeidsmigratie en sociale zekerheid. Het Kabinet zal de Kamer in dit kader nog informeren over de mogelijkheden om de toegang van migranten tot de sociale zekerheid te beperken. De idee van een wettelijk verbindend «sponsorship» zal hierbij worden betrokken.

Motie Visser (TK vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VI, nr. 48) Dictum:

verzoekt de regering voortaan tweejaarlijks een Migratienota uit te brengen waarin de consequenties van immigratie en emigratie op onder meer economie, arbeidsmarkt, woningmarkt, onderwijs en de demografische samenstelling van de bevolking in kaart wordt gebracht, en daarmee te beginnen in september 2005 bij de presentatie van de begroting voor 2006.

Reactie:

Naar aanleiding van de motie van de heer Visser om tweejaarlijks een migratienota te laten uitbrengen, wil ik het volgende opmerken. Elk jaar informeer ik u bij de begrotingsstukken over de stand van zaken op het terrein van integratie. Deze rapportage bevat de meest recente wetenschappelijke gegevens, alsmede informatie over demografische ontwikkelingen binnen migrantengroepen.

Daarnaast zal in september 2005 het eerstkomende «Wetenschappelijk Jaarrapport» verschijnen. Aan de hand van dit materiaal krijgt de Kamer een goed inzicht in ontwikkelingen op alle maatschappelijke terreinen, zoals die in het dictum van de motie worden genoemd. Een tweejaarlijkse Migratienota heeft in dit kader weinig meerwaarde. Ik ben bereid om dit jaarrapport in het breder perspectief van de totale samenleving te bezien. Mochten de ontwikkelingen en de conclusies tot aanpassingen nopen in het door mij gevoerde immigratiebeleid, dan zal ik hier uiteraard gevolg aan geven.

Motie Van der Laan (TK vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VI, nr. 51) Dictum:

verzoekt de regering een breed, vergelijkend onderzoek naar de effectiviteit van justitiële interventies, gerelateerd aan de beperking van recidive te (laten) verrichten en daarover zo spoedig mogelijk aan de Kamer te berichten.

Reactie:

Op dit terrein wordt reeds veel onderzoek verricht, nationaal en internationaal. Ik zal dit blijven stimuleren. Mevrouw Van der Laan concludeerde in het plenaire debat al dat het geen zin heeft om een motie in te dienen, als ik het gevraagde wil doen. In aanvulling op hetgeen ik bij die gelegenheid heb gezegd, breng ik de Kamer de brede inventarisatie (die het WODC onlangs heeft afgerond) van internationale overzichtstudies over de tenuitvoerlegging van straffen, onder de aandacht (Wartna, Baas, Beenakker: Beter, anders en goedkoper: een literatuurverkenning ten behoeve van het traject Modernisering Sanctietoepassing. WODC-Memorandum 2004-1). Daarbij is ook gekeken naar de kosteneffectiviteit en naar kosten/basten analyses.

Tevens is de Recidivemonitor van het WODC breder van opzet dan in de motie wordt verondersteld. Het is een langjarig programma waarin een veelheid aan sancties en sanctiemodaliteiten wordt gemeten. Hiermee is een beproefde methodiek beschikbaar, die ook op nieuwe sancties en modaliteiten kan worden toegepast. Om effectiviteit en recidive te kunnen vaststellen moet er echter wel eerst – en dat geldt ook voor Glenn Mills en Elektronisch Toezicht – voldoende tijd verstreken zijn, alsmede voldoende personen die een sanctie hebben ondergaan. Binnenkort komen de recidive-uitkomsten van alle hoofdgroepen van sancties beschikbaar, die in 1997 aan meerderjarigen en minderjarigen zijn opgelegd. Deze bevindingen zal ik u, samen met het hiervoor genoemde rapport, in februari 2005 doen toekomen.

Daarnaast wordt een onderzoek naar de effectiviteit van maatregelen gericht op de preventie van geweldscriminaliteit, inclusief de effectiviteit van gedragscodes voorbereid. De eerste resultaten worden medio 2005 verwacht.

Tegen deze achtergrond herhaal ik mijn reeds in het plenaire debat gegeven beoordeling, dat aan deze motie wordt voldaan, weliswaar niet in één groot onderzoek, maar in verschillende stappen.

Motie Huizinga-Heringa (TK vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VI, nr. 59) Dictum:

verzoekt de regering de vervolgingsrichtlijnen van het OM inzake drugs zodanig aan te passen dat in de praktijk het gebruik van drugs op of aan de straat of in publieke gelegenheden effectief wordt bestraft;

verzoekt de regering voorts het drugsgebruik door jeugdigen of in de nabijheid van jeugdigen op gelijke wijze te sanctioneren.

Reactie:

De motie heb ik ontraden, omdat hiermee de suggestie wordt gewekt dat er op dit moment sprake zou zijn van een vergoelijkende houding ten opzichte van drugs en dat bestrijd ik. Tevens heb ik aangegeven de kwestie te betrekken in een toegezegde brief aan de Tweede Kamer over drugsgebruik in de publieke ruimte naar aanleiding van de notitie «Doorbreek het taboe, ban drugs uit de openbare ruimte!» van de ChristenUnie.

Motie Huizinga-Heringa (TK vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VI, nr. 60) Dictum:

verzoekt de regering invoering van een vorm van inkomensafhankelijke boetes in Nederland te overwegen en de Kamer daarover voor 1 maart 2005 te berichten.

Reactie: In het plenaire debat heb ik u laten weten dat ik in reactie op het rapport van de commissie Korthals Altes al ben ingegaan op het punt van de inkomensafhankelijke boetes. Daarbij heb ik u toegezegd in het licht van draagkrachtaspecten te bezien of de boetetarieven anders gehanteerd kunnen worden. De idee van een inkomensafhankelijke boete kennen wij voor een deel in het belastingrecht en in de bestuurlijke rechtspraak, maar ik wil dat niet voor het strafrecht introduceren.

Op dit moment wordt bezien in hoeverre rechters bij de sancties rekening houden met de inkomenspositie. Ik hoop u daarover binnen afzienbare tijd te kunnen berichten.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M. C. F. Verdonk

Naar boven