29 800 V
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2005

nr. 103
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 mei 2005

Tijdens het Algemeen Overleg VN-mensenrechtencommissie op 9 maart jl. heb ik toegezegd U te zullen informeren over de voortgang van de uitvoering van het amendement Karimi/Van Baalen (29 800 V, Nr. 14) inzake de ondersteuning van vrije, op Iran gerichte media.

Vooropgesteld zij dat ik in algemene zin de doelstelling onderschrijf die in de toelichting bij het genoemde amendement is geformuleerd, namelijk de ondersteuning van vrije, op Iran gerichte media te bevorderen en daarmee bij te dragen aan een pluriform medialandschap. De regering maakt zich, evenals uw Kamer, zorgen over de inperking van de persvrijheid in Iran. Vooral sinds de laatste parlementsverkiezingen is de frequentie van de sluiting van kranten en andere nieuwsmedia toegenomen. Nederland heeft bilateraal en in het kader van de EU-Iran mensenrechtendialoog (waaraan Nederland als lid van de EU-Troika in 2004 actief heeft deelgenomen) herhaaldelijk zijn verontrusting over de beknotting van een vrije pers in Iran geuit. Ik beaam eveneens dat door zorg te dragen voor een onafhankelijke nieuwsgaring kan worden bijgedragen aan eerbiediging van de mensenrechten.

Dit gezegd hebbend, wil ik er op wijzen dat de in de toelichting bij het amendement voorgestelde wijze om concreet uitvoering te geven aan deze doelstelling, te weten het starten van een op Iran gerichte satelliettelevisie zender, een aantal problemen oproept, deels van politieke en deels van praktische aard.

Van de kant van Iran is kort na aanvaarding van het amendement reeds grote bezorgdheid uitgesproken over deze zaak. Het is duidelijk dat Iran vreest voor een instrument dat de Iraanse oppositie zal gebruiken in haar verzet tegen de regering.

Nederland zal er dan ook rekening mee moeten houden dat uitvoering conform de in de toelichting bij het amendement genoemde modaliteit nadelige repercussies kan hebben voor de bilaterale relaties. Uitvoering kan bovendien ook negatieve gevolgen hebben voor de mogelijkheid om, al dan niet in EU-verband, de komende jaren met Iran een constructieve dialoog te voeren op het gebied van mensenrechten. Hoe dat ook zij, overleg met mogelijke partners (zowel binnen de EU als daarbuiten), waartoe de regering in de toelichting bij het amendement werd opgeroepen, heeft geen positieve reacties opgeleverd. Voor onze EU-partners speelt waarschijnlijk een rol dat momenteel op met name het nucleaire dossier en ten aanzien van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst door de EU intensief met Iran wordt overlegd.

Inmiddels ontving ik van de «Iran Gooya Media Group» een concreet projectvoorstel voor de oprichting van een satellietzender. Dit voorstel gaat uit van de mogelijkheid dat deze organisatie een kantoor kan openen in Teheran. Gezien de reactie van de Iraanse autoriteiten is het zeer de vraag of deze veronderstelling realistisch is. Van Iraanse zijde zullen waarschijnlijk juridische en andere obstakels worden opgeworpen. Ik wijs U in dit verband ook op de recente sluiting van het kantoor van Al-Jazeera in Teheran.

Mede op grond van deze onzekere premissen kunnen vraagtekens worden gezet bij de financiële haalbaarheid van het voorstel alsmede de duurzaamheid daarvan. Er kan in dit specifieke geval ook niet voorbij worden gegaan aan de voorwaarden die we in het algemeen stellen aan projecten die met Nederlands geld worden gefinancierd. Op basis van het amendement bestaat vooralsnog alleen financiële zekerheid over het eerste jaar. Bij gebrek aan overige donoren zou Nederland zich, wil de satellietzender van start kunnen gaan, moeten committeren aan een besteding van EUR 43 miljoen voor de komende vijf jaar. Dit is bijna een verdrievoudiging van de in het amendement toegekende EUR 15 miljoen voor het eerste jaar, terwijl ook voor de verdere toekomst geenszins zeker is dat een dergelijke zender financieel op eigen benen kan staan. Indien na vijf jaar blijkt dat de zender niet financieel zelfstandig kan opereren, zou dit betekenen dat deze aanzienlijke Nederlandse investering feitelijk voor niets is geweest. Uitvoering van het amendement legt bovendien een fors beslag op de HGIS-non-ODA middelen, waardoor de financiële ruimte voor andere beleidsthema's, waaronder mensenrechten, op de begroting navenant zal afnemen.

Uitvoering van het amendement, met inachtneming van de toelichting daarop, dient te geschieden op basis van een kwalitatief deugdelijk voorstel, uitgaand van de politieke realiteit en gebaseerd op solide financiële uitgangspunten. In dit kader is tevens van belang dat inmiddels ook andere potentiële uitvoerders interesse hebben getoond. Teneinde een keuze te kunnen maken voor het meest deugdelijke voorstel, ben ik voornemens ook andere aanbieders de mogelijkheid te bieden om voorstellen in te dienen die op geloofwaardige wijze invulling zouden kunnen geven aan uw wens de vrije media in Iran te bevorderen.

Kortom, ik ben bereid mij actief in te zetten voor uitvoering van de beleidsdoelstelling de vrije media in Iran te bevorderen ondanks de hierboven geschetste politieke gevoeligheden die dit met zich meebrengt. Ik ben evenwel ook van mening dat uitvoering op geloofwaardige wijze en conform geldende kwaliteitseisen dient te geschieden, en dat daarbij zoveel mogelijk aansluiting gezocht zou moeten worden bij het bredere Nederlandse en Europese beleid ten aanzien van Iran.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

Naar boven